Bert Mulder schreef:memento schreef:Als God zegt dat Hij wil dat alle mensen zalig, dan kunnen we dat dogmatisch oplossen met geopenbaarde en verborgen wil. Prima. Alleen, als wij die tekst lezen dan is de boodschap voor ons: God wil dat jij zalig wordt, dat jij je bekeerd! Ja, God wil ook dat je naaste zich ook bekeerd. Daar moet je niet teveel over discussiëren, dat moet je tot je door laten dringen!
En dat is inderdaad, in die zin Zijn wil, dat het Zijn bevel is tot iedereen. Tot alle mens komt het bevel: Bekeerd U!
Inderdaad is dit de wil van Gods bevel. Maar toch is het ook méér dan een bevel alleen, het is ook Zijn wil 'ten aanzien van Zijn goedkeuring en Zijn verblijden' daarin (Lubbertus). En ik ben het met Memento eens dat een mens dat diep in zich moet laten doordringen. Zie ook onderstaand citaat (evenals Bert citeer ik maar uit de Acta van de Dordtse Synode). Want al zeggen deze schrijvers niets meer terug, hun werken zijn helder genoeg.
Lubbertus:
Wij leren, dat God ernstiglijk wil de bekering en zaligheid van alle mensen ten aanzien van Zijn goedkeuring en Zijn verblijden daarin. Want God wil de zonde niet, noch kent die voor goed, maar vergramt Zich schrikkelijk over de zonde; noch heeft behagen in iemands verderf of verbreking voor zoveel hetzelve als een verbreking Zijns werks is. Zo veinst Hij dan ganselijk niet, maar roept ze allen ernstiglijk, en toont henlieden in het Woord wat Hem behaagt en wat de mensen Hem schuldig zijn. (Acta, blz. 609.)
Met Bert ben ik het wel eens dat in God geen twee tegenstrijdige willen zijn. Maar dat betekent niet dat we het Evangelie mogen beperken vanuit de leer van de verkiezing, wat Bert naar mijn mening wel eens doet in zijn postings. Een ruime Evangelieverkondiging op grond van de algenoegzaamheid van Christus' offer en de leer van de verkiezing gaan zeker samen, al kunnen wij het met ons verstand wellicht niet rijmen.
Ook in dit verband nog enkele citaten van de oude Gereformeerde vaderen, waarbij we zien dat hun Gereformeerd-zijn geen hindernis vormde om het Evangelie-aanbod aan alle hoorders van het Evangelie te erkennen.
Statenvertalers OT:
Jesaja 50:2: “Waarom kwam Ik, en er was niemand? [Waarom] riep Ik, en niemand antwoordde? Is Mijn hand dus gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan? Of is er in Mij geen kracht om uit te redden? (...)”
“er was niemand”: “Te weten, die Mijn woord hoorde en gehoorzaamde, toen Ik ulieden door de profeten, Mijn dienaars, tot boete liet roepen en Mijn genade aanbieden.”
Statenvertalers NT:
1 Petrus 4:6: “Want daartoe is ook den doden het Evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven zouden naar God in den geest.”
“naar God”: “Dat is, voor God, of naar Gods genade, die hun werd aangeboden.”
Openbaring 16:9: “En de mensen werden verhit met grote hitte, en lasterden den Naam van God, Die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet om Hem heerlijkheid te geven.”
“om Hem heerlijkheid te geven”: “Namelijk, in het bekennen van Zijn rechtvaardigheid en aannemen van Zijn barmhartigheid en genade die hun wordt aangeboden.”
Olevianus
“Maar al is het nu ook waar, dat niet allen Christus door het geloof aannemen, zo wordt Hij daarom niet minder aan allen tot wie het Woord van het Evangelie komt, aangeboden (2 Kor. 5:20, 21). Want van het Woord der genade gaat niets af door de ondankbaarheid der mensen. De harten van die Hem aannemen, heeft God geopend en hen daartoe reeds tevoren verordineerd (Tit. 1:1). Die Hem niet aannemen, die nemen Hem door en tengevolge van hun vrijwillige blindheid niet aan (2 Kor. 4:3, 4; Hand. 2:13; Hand. 13:46). Want Gods genade wordt nooit verworpen zonder de boosheid en hardnekkigheid des harten” (Getuigenissen Genadeverbond, 14, blz. 297-298.)
“Derhalve heeft men in de prediking des Woords een aanbod van de belofte der genade en een bevel om deze te omhelzen. Beide worden zowel tot de uitverkorenen als tot de verworpenen gericht, maar alleen in de uitverkorenen werkt God datgene wat Hij beveelt. 2 Kor. 4:4-6; Hand. 13:48.” (Getuigenissen Genadeverbond, 54, blz. 338.)
Ursinus
“De oorzaak waarom niet allen door Christus behouden worden, is niet dat de verdienste en genade van Christus niet zou genoegzaam zijn (want Hij is de verzoening der zonden des gehelen werelds zo veel de waarheidheid en genoegzaamheid Zijner betaling aangaat, 1 Joh. 2:2), maar dat de mensen door hun ongelovigheid de weldaden van Christus in het Evangelie voorgedragen en aangeboden, verachten en verwerpen, en hierom gaan ze verloren, niet door Christus’ maar door hun eigen schuld.” (Verklaring Heidelbergse Catechismus, vraag 20.)
Dordtse Synode, Nederlandse professoren
“En zulks is ook van de rechtgevoelenden nooit ontkend geweest, dat men aan het Christen-volk en aan al degenen die het Evangelie verkondigd wordt, ditzelve rantsoen van Christus als zodanig [namelijk waardig en genoegzaam] zonder onderscheid behore te verkondigen en in de naam van Christus aan te bieden en datzelve ernstiglijk en volgens de raad des Vaders, Gode ondertussen Zijn verborgen oordelen overlatende, Die deze genade uitdeelt en toeëigent beide zoverre en zoveel Hij wil, en aan wie Hij wil.” (Acta, 695.)
Dordtse Synode, theologen uit Hessen
“Want dewijl Christus, die geleden heeft en gestorven is, niet alleen is een mens, heilig, rechtvaardig en vrij van alle besmetting der zonde, maar ook God (...), zo moet Zijn dood en lijden noodzakelijk zijn geweest van oneindige waardigheid, zodat alle mensen, indien zij maar met waar geloof Christus aanhangen, door en om Zijn dood en lijden in de gunst en genade Gods zouden aangenomen worden, vergeving der zonden, gerechtigheid en het eeuwige leven verkrijgen.
Daarom wordt ook de uitverkorenen én verworpenen het woord des Evangelies van de gekruiste Christus Jezus gepredikt en alle mensen wordt geboden in Hem te geloven, met deze beloftenis dat alle in Hem gelovenden verzoening met God, vergeving der zonden en gerechtigheid verkrijgen, en eeuwiglijk zalig worden.” (Acta, blz. 430-431.)
Dordtse Synode, theologen uit Genève
“Maar in diegenen in dewelke de kracht Gods zich niet betoont tot de wedergeboorte toe en tot de overwinning der boosheid en der duisternis der mensen, daar bekennen wij met de Schrifturen dat een gedurige en zeer droevige vrijwillige tegenstreving is, zowel tegen het Woord, uitwendig aangeboden, als ook tegen de Geest, inwendig in het gemoed lichtende, en aan het hart aankloppende.” (Acta, blz. 503.)
Zonderling