jakobmarin schreef:n.a.v.
artikel Dr. J. Hoek: Kerk moet zichzelf blijven
De kerk moet meebewegen met de tijd, „omdat ze bij de mensen wil blijven”, aldus dr. Hoek.
„Zoals Paulus de Joden een Jood en de Grieken een Griek was, zo moeten wij voor de 21e-eeuwers een 21e-eeuwse kerk zijn.”
Volgens de hoogleraar is „in vormen heel verschillend optreden” alleen mogelijk vanuit een „scherp zicht op de kern.
De kerk moet niet in het onzekere verkeren over haar eigen identiteit. Ze weet zich allereerst aan de Bruidegom verbonden,
ziet Hem naar de ogen en staat daarom vervreemd in de wereld.” Hij stond daarom uitgebreid stil bij
de vier klassieke wezenskenmerken van de kerk: eenheid, heiligheid, apostoliciteit en katholiciteit.
(...)We zijn zo aan de verdeeldheid gewend geraakt, terwijl Paulus zich juist hierover het meest lijkt op te winden als hij zijn brieven schrijft.
Al in de Reformatie is het misgelopen. De volgelingen van de Reformatie werden uit de kerk gezet, maar ze slaagden er vervolgens niet in om bij elkaar te blijven.”
(...)Dr. Hoek leek te voelen voor het recente pleidooi van dr. A. van de Beek om te beginnen met het gezamenlijk vieren van het avondmaal.
„Ik zeg niet dat ik dit zonder meer omhels, maar we moeten zoeken naar momenten waarop we de eenheid manifesteren.”(...)
Als ik dergelijke zaken lees, vraag ik me altijd af, wat ík hier nou moet/kan doen?
Op het grondvlak gebeurd al wat aan een-zijn door de verschillende kerken (hoewel rechts-gereformeerd vaak gemist wordt), maar het is in de meeste gevallen zo dat een kerkleiding een dergelijk een-zijn nog tegenhoud.
Ik vind het bovenstaande mooi, ben het er van harte mee eens, maar hoe te handelen, vind ik erg lastig.
Het is niet mijn bedoeling om de goede bedoelingen van het bovenstaande in twijfel te trekken,
maar ik wil het volgende ter overdenking meegeven van Ds.Johan Temmink (1701-1768),
11e preek over Johannes 17:11:
Als iemand zelf rechtzinnig was, en maar met een half oog de staat der wereld
ten aanzien van het Godsdienstige, en vooral de staat der Protestantse Kerk beschouwde,
zo zou hij overtuigt zijn, dat er nooit minder gevaar ware om te nauw in de leer gevonden te worden,
en nooit groter gevaar, om alle ongebondenheid in gevoelens te zien heersen.
Is het dan thans tijd, om zo te schreeuwen tegen kerkelijke bepalingen in gevoelens, die
niemand dwingen bij ons te komen, of te blijven? Men hebbe ze van onze kerkgemeenschap
uit te sluiten. En dat volgens der bevelen der H. Schrift, met zoveel ernst
aangebonden, als Romeinen 16:17: Ik bid u broeders, neemt acht op degene die tweedracht
en ergenissen aanrichten tegen de leer, die gij (van ons) geleert hebt;
en wijkt af van dezelve.
Wanneer men ook op vele Protestantse gemeentens,
die ik niet noem om hatelijk te zijn, acht geef, z
zo zal men zien tot wat zielverdervend verval in de leer,
de verdraagzaamheid omtrent de inbreuken van haar zuivere belijdenis, haar gebracht heeft.
Zoveel vind ik nodig thans van de schadelijke eenheid in gevoelens te zeggen.
Maar gaan wij voort om op de betrachting en het hart te letten,
zo is er ook bij vele een overeenstemming, die niets van het Goddelijke heeft.
Het is die, die ons in de rechte zedeleer van het Evangelie verboden wordt,
Romeinen 12:2 Wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd
door de vernieuwing uws gemoeds.
Denkt zelf eens na, in wat ijdelheden, zondige gewoontens, tijdverdrijven,
en het ganse bedrijf van pracht en praal, het livrei van de tegenwoordige wereld bestaat.
Beziet dan uzelf eens, waar gij naar gelijkt, wat onderscheid er zij tussen u en haar:
en waar gij onder moet geteld worden:
ofschoon gij in gemeenschap
uiterlijk met ware gelovigen voor
Christus aangezicht in Zijn huis en aan Zijn tafel zit.
Vraagt uzelf eens daarentegen, hoe het staat met de hartelijke vereniging
tussen u en dat volk, dat door de Vader uit de wereld aan Jezus gegeven is,
en zichzelf overgegeven heeft, dat zichzelf tracht onbesmet te bewaren van de wereld.
Gij kunt u niet verenigen met de gesprekken en gezelschappen der Godzaligen,
die lust hebben om 's Vaders naam te vrezen en Die te heiligen,
en die daar toe bij malkander komen en daar van spreken.
Het is u immers een klaar bewijs, dat gij nog buiten de gemeenschap der heiligen zijt.