Ik heb zelf maar wat opgezocht uit de diversiteit van de rechterflank. Het zijn woorden van predikanten die reeds overleden zijn, maar volgens mij een redelijke dwarsdoorsnede.
Wijlen ds. T. Klok schreef:Maar wij moeten gaan eindigen, geliefden.
Hoe is het met ons, op weg en reis naar de eeuwigheid? Want ja, het wordt eeuwigheid. En hoe staat het dan? Zouden wij erbij horen bij die Sionieten? Of zijn wij er nog vreemdeling van, van het werk der genade? Zijn we nog vreemdeling van in de geestelijke barensweeën te komen? God kwijt te zijn, is alles kwijt te zijn. God niet meer te kunnen missen, en God te moeten missen? Die God zo beledigd hebben en daar de smarten van omdragen, maar toch op God aan te kruipen? Zijn wij er nog vreemdeling van? O, jong en oud, leven wij nog zoals wij geboren zijn? Waar, waar is dan onze reis naar toe? Jong en oud, bedenk toch wat tot de eeuwige vrede zou kunnen dienen. O roept toch tot God of Hij u bekeren mocht! Of die goede Geest u geschonken mocht worden. Want nu ben je er nog. Nu zou het nog kunnen. En er moeten er nog tot Sion toegevoegd worden, hoor. Want anders waren wij er niet meer. En al zijn de tijden dan nog zo bang, we hoeven niet aan God te wanhopen, hoor! Maar mochten wij eens aan ons eigen leren wanhopen. En dat er eens een haasten geboren mocht worden. De Heere mocht u daartoe zegenen met een onhoudbare nood. Want als Hij u zegenen wil met een onhoudbare nood, dan zal er uitkomst komen. Want anders blijft het een houdbare nood. En dan gaan wij zo met die houdbare nood in de eeuwige dood. O, de Heere mocht het willen verhoeden. En Hij mocht nog aan Zijn Verbond gedenken, Zijn koninkrijk nog uitbreiden.
Wijlen ds. M. Heerschap schreef:Nu leeft u nog. O, dat u toch niet in deze tijden met vele anderen zoudt getuigen: "Vrede, vrede en geen gevaar." Want dan zal ons straks een haastig en een gewis verderf overkomen. Dat het toch zo met ons niet gesteld mag zijn! Dat we hier eens met ons onbesneden hart een plaatsje mochten krijgen voor God. Zie eens terug in uw leven. De lankmoedigheid, de verdraagzaamheid, het taai geduld des Heeren, de goedheid Gods zijn zo groot geweest! Hij heeft geen lust gehad in uw dood. Dat u nog leeft, dat zegt al genoeg. En moet u dan zo de toekomst in? De toekomst is zo onheilspellend, zo bang, zo donker. Het wordt steeds banger en donkerder op de aarde. Straks zullen de elementen branden en de wereld vergaan. Het zal wat zijn om dan zonder God te wezen! Haast u, haast en spoedt u om uws levens wil! Valt Hem nog te voet, schreit nog naar de hemel, roept God nog aan, wie weet, Hij mocht Zich nog wenden en Zich openbaren aan dezulken, zeggende, dat Hij gedenken zal aan Zijn verbond met Jakob en ook aan Zijn verbond met Izak en aan Zijn verbond met Abraham, en dat Hij aan het land zal gedenken. O, dat de weldaden Gods u van de hemel nog geschonken mochten worden!
Wijlen dr. C. Steenblok schreef:En daarom, o, onherboren medereiziger naar de ontzagwekkende eeuwigheid, mocht ge eens een recht inzicht ontvangen, dat ge voor een eeuwigheid geschapen zijt, maar ook geboren zijt om te sterven. O, zie nu toch eens recht dat grote onderscheid tussen die, die God vreest en Hem dient, en die, die Hem niet dient. Zonder God op de wereld te zijn. dat is een zeer gevaarlijke toestand. Alle uren in een doodsgevaar. O, dat grote gevaar om elk uur van de dag en elk uur van de nacht weg te kunnen zakken in de eeuwige' dood, en de helse pijn. Alle uur van de dag en van de nacht kan ziekte treffen, kunnen rampen en tegenheden overvallen, ja, kan er een eind aan het kortstondig leven komen, en de mens opgeroepen worden om rekenschap af te komen leggen van zijn levensgang hier beneden. En dan menigmaal zo gans onverwachts, door een verkeersongeval getroffen, of anderszins, zó voor de Rechter te moeten verschijnen! En dan geen God voor het hart en geen Borg voor de schuld! O, wat zal dat verschrikkelijk zijn, om dan zo God te moeten ont¬moeten als de geduchte Rechter over uwe onsterfelijke ziel!
Geliefden, mocht het gewicht van dood en eeuwigheid, en de hopeloosheid om het ooit te ontkomen, eens recht op uwe ziel gedrukt worden, eer het voor altoos onherroepelijk te laat zal zijn. En wat voor verwachting zal een goddeloos, een onherboren, of ook een uiterlijk godsdienstig en eerbaar burgerlijk mens toch al anders hebben, dan hoogstens een ingebeelde verwachting, die al niet anders zal blijken te zijn dan een huis der spinnekoppen! Immers, wat zal hij al anders hebben van zichzelf dan schuld, en vloek, en dood en onvermogen, en daarmee hopeloos open ligt voor alle kwaad. O, de Heere zal lachen als de vreze komt. Och, keert dan nog heden tot de bestraffing des Heeren. Zoekt Hem nog terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg, en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, want Hij vergeeft nog menigvuldiglijk.