Re: Oudvaders over het onvoorwaardelijk aanbod van genade
Geplaatst: 29 sep 2011, 15:42
Ds. Jacobus Koelman
Dit is zeker dat een zondaar te vroeg kan geloven dat hij door Christus in een staat van zaligheid is. Men kan zich te vroeg inbeelden en hopen dat men door de Zaligmaker zalig gemaakt zal worden, namelijk als men meent dat men door Christus zeker in de hemel en de heerlijkheid zal komen, terwijl men geen oog heeft voor een andere weldaad van Christus dan alleen voor de hemelse heerlijkheid. Men zoekt door Hem geen andere weldaden, die een ellendig zondaar ook nodig heeft en die ook voorgesteld worden in Christus. Hij beeldt zich te vroeg in dat hij door Christus zalig zal worden. Hij verwacht Christus niet en hij ziet niet naar Hem uit om verandering in zijn leven en praktijk te maken. Hij ziet niet naar Hem uit om een zodanige verzoening teweeg te brengen, waardoor hij met God in vrede komt en in vrede met Hem kan leven en wandelen. Hij neemt Christus niet aan en hij neemt zijn toevlucht niet tot Hem als tot een volkomen Zaligmaker, als hij niet tot Hem komt om geheel en volkomen door Hem zalig gemaakt en verlost te worden van allerlei kwaad, schuld en ellende, waarin hij verzonken is, Hebr. 7:25.
Wanneer God Christus de Zaligmaker en de zaligheid in Hem aanbiedt, biedt Hij twee dingen aan.
Hij biedt Christus aan om twee dingen te doen.
1. Hij biedt de zondaar verlossing van de schuld der zonde aan. Dat is: Hij biedt hem verlossing van de verbintenis tot straf aan. Zo biedt Hij hem de verzoening, vriendschap en vereniging met Hem door Christus aan. Daar¬om kreeg Christus Zijn Naam Jezus: Gij zult Zijn Naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden, Matth. 1:21. 2. God biedt Christus aan om zondaren te behouden en zalig te maken of te verlossen van de besmetting der zonde: Die Zichzelf voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelf een eigen volk zou reinigen, Tit. 2:14. Het bloed van Christus zal uw geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen, Hebr. 9:14. Wanneer een zondaar Christus niet tot die twee bedoelingen aanneemt, die neemt Hem in het geheel niet aan. Daarom kan men niet zeggen: Hij neemt Christus te vroeg aan. Wel kan men zeggen: Hij beeldt zich te vroeg in dat hij door Christus ten hemel gebracht zal worden. Hij troost zich te vroeg, want hij heeft nog niet in Christus geloofd. Hij heeft Hem nog niet omhelsd tot dat doel, waartoe Hij voorgesteld en aangeboden is.
2. Ten tweede. Een ziel kan Christus niet te vroeg aannemen en omhelzen en door Hem tot God gaan om vrede, genezing en zaligheid. Het is onmogelijk dat dit gebeuren zou, want God roept ieder zondaar heden tot Christus. Hij gebiedt ieder zondaar heden te komen, zonder uitstel of verontschuldiging. Nu moet hij komen, op deze dag der genade en zaligheid, Hebr. 3:7; 2 Kor. 6:2. God gebiedt zondaren nu Christus als een Middelaar te omhelzen en in Zijn Naam te geloven, 1 Joh. 3:23. Een zondaar kan Gods roeping niet te vroeg beantwoorden. Nu klopt de Heere aan hun hart. Zij moeten terstond openen. Toen de koning het volk tot de bruiloft van Zijn Zoon liet nodigen: Komt tot de bruiloft, alle dingen zijn gereed, was hij zeer toornig dat zij Zijn roeping en nodiging verzuimden en niet onmiddellijk kwamen, Matth. 22:28. Ook kan men niet te vroeg van onder Gods toorn, uit de vijandschap in een staat van vriendschap komen. Heden moet men daartoe komen. Men kan niet te vroeg komen tot de bekwaamheid en vatbaarheid om iets te doen dat God behaaglijk is. Heden moet men trachten in een gestalte te zijn om een aangenaam gebed te doen, dat verhoord wordt. Dat kan niet te vroeg gebeuren. De Heere eist het nu en zonder enig uitstel. Maar het kan niet gebeuren zonder door het geloof tot Christus te lopen. Daarom kan men niet te vroeg in Christus geloven.
3. Ten derde. De aanbieding van Christus en van alle beloften en zegeningen in Hem geschiedt zowel aan degenen die niet verbroken van hart zijn, als aan degenen die het meest verbroken en verslagen van geest zijn. Niemand zal Christus aannemen als hij zijn ellende niet ter harte neemt. Toch is het ten allen tijde ieders plicht om Hem aan te nemen en tot Hem uit te gaan. Als iemand dan gewillig is, door een gezicht van zijn armoede, machteloosheid en rampzalige staat tot Christus te gaan, mag hij niet denken en niemand mag hem zeggen dat hij Jezus te vroeg kan aannemen tot verzoening en genezing. Het gezicht en gevoel van de ellende zonder enige instorting van genade en zonder eren krachtige trekking van God drijft niet naar Christus om rechtvaardigmaking of heiligmaking te ontvangen.
Integendeel, alle gedachten aan God buiten Chris¬tus verschrikken en drijven de zondaar van God af, zoals bleek bij Adam en Judas. Judas bleef echter onwillig om die vervloekte wegen van vijandschap te verlaten en tot Christus te komen. Christus zegt: Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke, Joh. 6:44. Hoe meer men de uitwerkingen en vruchten van Gods rechtvaardigheid in het geweten voelt, hoe verder men van God afloopt. Totdat een ingestorte of ingescha-pen besturing de zondaar dwingt om de aangeboden Christus te ontvangen. Als hij dan tot Christus komt en Hem aanneemt, kan hij nooit te vroeg komen en te vroeg in Hem geloven. Die mening dat men Christus te vroeg aangrijpt en te vroeg aanmatigt, komt voort uit een dwalend begrip betreffende de eigenlijke daad van het geloof. Men heeft gedacht dat het geloof een verzekering en vertrouwen is, dat Christus de mijne is en voor mij gestorven is en mij zalig zal maken, hetgeen reeds weersproken is.