Hier wordt gezegd dat er geen sprake was van vervalsing. Er wordt, zo merk ik nu ook niet van een vervalsing gesproken, maar een weg vertalen, zoals ook in moderne Bijbelvertalingen. Ik heb de bewuste preek opgezocht, en een deel woordelijk overgeschreven. In de preek gaat het over Psalm 110 vers 4:Roos2018 schreef:
אַתָּה־כֹהֵ֥ן לְעוֹלָ֑ם
attah kohen le´olam - Gij zijt Priester in eeuwigheid
Dit wordt letterlijk in de joodse Bijbel genoemd.
KT Rashi: Het woord כהן draagt de connotatie van priesterschap en heerschappij.
Er is hier dus geen sprake van vervalsing.
De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek.
Een citaat (zien we meteen het verband waarin het werd gezegd) uit een preek, de eerste Lijdenszondag van 2008
Citaat:
Als de Heere in de tekst zegt: Gij zijt priester in eeuwigheid. Daar hebt u het hè? Van eeuwigheid tot eeuwigheid. Gij zijt priester. De Joden [knip] hebben het vertaald met: Gij zijt ‘prins’. Maar de Joden weten dat wel, dat dit eigenlijk precies hetzelfde woord is als wij in 2 Samuël 8, het laatste vers, lezen. Daar gaat het over al de groten van koning David. Die staan daar op het eind van dat hoofdstuk, en dan is het laatste van dat hoofdstuk, "doch" (tegenstelling) "Davids zonen waren prinsen". Hier staat eigenlijk "priesters". Cohanin in het Hebreeuws. Dat is het meervoud van Cohen. Die naam kent u allemaal. Hij is ook een Jood van geboorte. Zijn naam betekent gewoon ‘priester’. Prinsen waren ook priesters. Waarin dan? Dat is eenvoudig.
Al die groten van David waren wel tot een grote hoogste gekomen, maar het waren niet zijn kinderen. Ze stonden niet voor zijn aangezicht. Kinderen, die staan altijd voor het aangezicht van hun vader. Ja? Doch, Davids zonen waren prinsen. Daarom hebben de Joden hier het woordje ‘priester’ weg vertaald. En wat betekent dat nu? Cohen. Wat betekent dat? Dat is iemand die tot God nadert, die voor God bestaan kan. Die voor God stáán kan! Laten we dat vanmorgen eens overdenken. Wat was Adam? Profeet, priester en koning. Krachtens het Beeld Gods, een Cohen. Een die voor God staan kon. Gelijk een kind, gelijk een prins, voor zijn vader, voor zijn koning stond, zo stond Adam voor God.
En u? En jullie? Kunt u voor God staan? Op Golgotha, daar staat Christus voor God. Begrijpt u het? Maar gemeente, zoals Christus de gang is gegaan, om te staan in het heilig gericht van God, zo zijn ook wij op weg. Zo zijn wij ook op weg. Wij moeten allen voor God staan. Zou het kunnen? Zou het kunnen? Als het ons nu van de week overkwam, de laatste preek gehoord, en zomaar uit het leven weggescheurd. Zou het kunnen? Of is het altijd maar voor een ander? Dan staat een mens voor God. En dan staat er een mens in het gericht die er niet meer staan kan. Begrijpt u? Begrijpt u? Die geen plaats meer heeft. Geen kinderplaats meer heeft, geen prinsenplaats meer heeft, geen priesterplaats meer heeft. Die tot God niet kan genaken.
Dan komt die tekst weer terug uit Jeremia 30 vers 21: Wie is hij die tot Mij zal genaken, of naderen, en Borg zal wezen? Wie kan er voor God staan? Gemeente, mag ik die vraag vanmorgen eens aan uw aller hart leggen? Hoe is het, als God u en mij van de week voor Hem daagt en stelt? Want dan is het van tweeën een, geliefden, dan zullen wij daar altijd mogen en kunnen staan, toch? Zo is toch het sterven van Gods kinderen? Zij wandelen Heere, in het licht van het Goddelijk aanschijn voort. Altijd voor de troon. Altijd voor de troon. Altijd! Als Adam, in Christus. Of… of, die mens zal daar staan, en daar heb ik geen woorden voor. Bevende, vrezende, op duizend niet een kunnen antwoorden, zegt Job. En als het dan in dat Goddelijk gericht zal zijn: Ga weg van Mij, kunt u dan blijven staan? Dan zal die mens als met een mannelijke wegwerping weggedaan worden in dat gericht Gods. Begrijpt u het? Begrijpt u het? En nu heeft God omgezien, of er nog één in dat gericht kon staan.
Of er nog één is die bekwaam is om tot Hem te naderen. Of er nog één priester was, mag ik het zo zeggen, die het daar kon volhouden, bij die eeuwige gloed en bij dat verterende vuur uit Jesaja 33, die daar zou kunnen staan, en God vond er geen…..