En dit dan:discoverer schreef:Hier wil ik heel graag op in gaan. In deze psalm 73 gaat het over Asaf die volgens vers 28 zijn vertouwen op de Heere stelt en over de vrede van de goddelozen vers 3 die uitgeroeid worden volgens vers 27. Dat is wel duidelijk. Maar op grond van wat is er die uitdelging? Toch omdat ze goddeloos zijn? Zij konden toch ook naar Gods heiligdommen gaan in hun leven? Dat ze zo leefden zonder God dat deden ze zelf. Dan is erop hun einde de verwoesting zie vers17 en 18. Maar in dit leven is er toch nog de mogelijkheid van bekering? Dat geldt toch ook voor ons en onze kinderen. In deze hele psalm lees ik niet dat God verwerpt op grond van verkiezing maar door eigen onwil en goddeloosheid en dan pas op het einde.
We merken dus op, dat ze verwoest worden, omdat God hen daarop bereidt. Hij zet hen op gladde plaatsen. Hij doet hen vallen.17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte.
18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in verwoestingen.
19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting; nemen een einde, worden teniet van verschrikkingen!
20 Als een droom na het ontwaken, als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten.
Dezelfde taal lezen we in Romeinen 9:
Zoals Christus ook zelf Jesaja citeerd, in Mat. 13:21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken thet ene een vat ter ere, en het andere ter onere?
22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft vaten des toorns, tot het verderf toebereid;
23 En opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch ook verstaan.
14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien en geenszins bemerken.
15 Want het hart dezes volks is geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze.