[b]Reformatorisch Dagblad[/b] schreef:Tien jaar geleden hield het Reformatorisch Dagblad een onderzoek naar de staat van de gereformeerde gezindte. Dat toonde aan dat er reden tot zorg was. Uit een herhalingsonderzoek blijkt dat die onrust terecht was. De positie van reformatorische christenen in de samenleving is er niet beter op geworden. Toch is er ook een andere kant. Er is verwachting voor christenen. Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen de gereformeerde gezindte een verlangen leeft naar de volkomen realisatie van de bouw van die Kerk waarin verschillen en richtingen niet meer tellen.
Hier het afsluitend interview, met drie predikanten uit onze gezindte, uit de bijlage van het RD van 16 mei j.l., waar het onderzoek, wat betreft de ontwikkelingen in onze reformatorische gezindte , wordt besproken.
Wat is jou opgevallen , en hoe moeten we deze uitkomsten interpreteren.
Zijn al deze zaken om moedeloos van te worden of zijn er ook hoopgevende elementen te ontdekken ?
Meer artikelen en de uitkomsten van de enquête zijn hier te lezen
RD 16 mei 2007 schreef:Positief gestemd over de ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte zijn ze niet. Vergeleken met de enquête die het Reformatorisch Dagblad in 1996 hield, blijkt er in 2007 een versterking van de trends te zijn die toen al zichtbaar waren. Een gesprek over „het vervallen huis” van de gereformeerde gezindte, de tragiek van de verzuiling en over de hoop die er ook mag zijn. „Toch denk ik dat de Heere Zijn erfenis in ons land niet zal verlaten.”
Met z’n drieën zitten ze in de consistorie van de christelijke gereformeerde kerk in Driebergen, ds. G. J. van Aalst, prof. dr. A. Baars en ds. L. H. Oosten. De enquêteresultaten liggen binnen handbereik.
Voor hen ligt een oude krant, met een vraaggesprek uit 1996. Elf jaar geleden zaten ze ook rond de tafel om te praten over de resultaten van een toen gehouden RD-onderzoek naar ontwikkelingen binnen de gereformeerde gezindte.
Ds. Van Aalst, predikant van de gereformeerde gemeente in Klaaswaal en docent aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten, verbaast zich erover dat er nu al meer dan tien jaar ligt tussen het vorige en het huidige vraaggesprek. „De tijd is voorbij gevlogen.”
Prof. Baars, hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn, wijst naar het interview. Twee grote pagina’s met tekst, van enigszins vergeeld papier. „Zulke grote vraaggesprekken drukken kranten tegenwoordig niet meer af”, zegt hij met een glimlach. Ds. L. H. Oosten, hervormd emeritus predikant te Driesum, knikt. „Ook daaruit blijkt dat er veel in ontwikkeling is.”
Wat was uw eerste reactie toen u de recent gehouden enquête onder ogen kreeg?
Prof. Baars: „Het totale beeld sluit aan bij de indruk die ik heb van de dingen die gaande zijn. Opvallend vind ik dat velen onderschrijven dat in reformatorische kring het echte geestelijke leven steeds meer gaat ontbreken.”
Ds. Van Aalst: „Mij valt met name op dat het niet meer vanzelfsprekend is dat bij het vrezen van de Heere ook een nauwgezette levenswandel hoort.”
Ds. Oosten: „Als ik kijk naar allerlei negatieve verschuivingen, dan denk ik: hoe lang houdt dit stand? Er is sprake van een toenemende verblinding. Is er onder ons wel een recht besef van de geestelijke nood? De gereformeerde gezindte is een vervallen huis.”
Terwijl van de ondervraagde lezers juist 95 procent aangeeft dat hun geloofsovertuiging veel invloed heeft op het leven van alledag.
Prof. Baars: „Ik vind deze uitkomst erg hoog.”
Ds. Oosten: „Wat verstaan deze mensen onder geloofsovertuiging? Wat weten ze van noties als ontdekking, levendmaking en rechtvaardigmaking?”
Ds. Van Aalst: „Velen maken zich van die termen af omdat het dorre dogmatiek zou zijn.”
Ds. Oosten: „Het begint al bij de catechisanten, die op school te maken hebben met het zogenoemde nieuwe leren. Iets erin laten stampen, gaat niet meer. Ze willen het liefst over een onderwerp discussiëren.”
Wat heeft dat ambtsdragers te zeggen?
Ds. Van Aalst: „Geef onderwijs vanuit de Schrift, en doe dat binnen de kaders die ons bekend zijn. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen.”
Prof. Baars: „Breng jongeren inderdaad basiskennis bij. En probeer ook met hen tot een dialoog te komen. Laat ze desnoods schriftelijk vragen stellen om erachter te komen wat hen bezighoudt.”
Ds. Oosten: „Hier ligt ook een taak voor de gezinnen. Er wordt thuis wel uit de Bijbel gelezen, maar wordt er nog over het Woord gepraat? Wat is de plaats van de huisgodsdienst? Sommigen nemen ’s morgens nauwelijks tijd voor het lezen van een Bijbelgedeelte en gebed.”
Prof. Baars: „Ik moet hierbij ook denken aan de bekende anglicaanse theoloog John Stott. Als hij de nood van de tijd analyseert, brengt hij als eerste punt het geloof in de Heilige Geest ter sprake. Geloven we nog dat de Geest werkt ondanks alle gebreken? Stott haalt dan Spurgeon en ook anderen aan. Dat waren mensen die geloofden dat de Heere door Zijn Geest wonderen kan doen en het ook alleen van Hem verwachtten. Werken wij in onze kerken ook vanuit die verwachting?”
RD-lezers vinden een harmonieus gezinsleven heel belangrijk. Een goed inkomen zetten ze op de laatste plaats. Materialisme lijkt niet zo’n groot gevaar meer.
Ds. Oosten: „Ik zet daar een groot vraagteken bij. Onze gezindte staat helaas juist bekend om haar materialisme, en ik denk dat dit niet onterecht gedacht is. Zelfs zondags nog nemen kerkgangers elkaar van top tot teen op om te zien welke kleding de ander aanheeft.”
Prof. Baars: „Nee, ik herken dat antwoord ook niet.”
Ds. Van Aalst: „Mensen hebben misschien zelf niet eens in de gaten hoe materialistisch ze wel niet zijn. Voor ons allemaal geldt dat we maar veel moeten bidden om ontdekkend licht.”
In de enquête van 1996 bleek 40 procent van de RD-lezers het gunstig te vinden dat de reformatorische jeugd steeds meer belangstelling kreeg voor de evangelische beweging. Nu zegt 23 procent beïnvloeding vanuit de evangelische beweging in het algemeen positief te vinden voor de reformatorische jeugd.
Ds. Van Aalst: „Ik vind dat best verrassend. Misschien zien toch steeds meer mensen ontwikkelingen in de evangelische wereld waarvan ze denken: Die kant moeten we niet op.”
Prof. Baars: „Je ziet inderdaad de wegen van evangelischen en reformatorischen langzaam uit elkaar gaan.”
Ds. Oosten: „Toch zie ik onder de jeugd juist steeds meer evangelische tendensen. En het gevaar is ook dat we dit steeds gewoner gaan vinden.”
Van de geënquêteerden zegt 54 procent dat de jeugd zich in het algemeen niet zo voelt aangesproken door de prediking.
Ds. Oosten: „Sommigen voelen zich door de prediking niet zo aangesproken omdat ze de boodschap ervan niet willen horen. Maar natuurlijk is het zo dat predikanten de roeping hebben om zo helder en duidelijk mogelijk te preken, zonder zaken te verdoezelen.”
Prof. Baars: „Ik vind 54 procent een behoorlijk hoog percentage. Mijn ervaringen zijn toch iets positiever. Ik kom gelukkig heel wat betrokken jongeren tegen die aandachtig naar een preek kunnen luisteren. Natuurlijk is het zo dat luisterpatronen van mensen aan het veranderen zijn. De hoorcultuur staat onder druk ten gevolge van de beeldcultuur. Voor mezelf trek ik daaruit als les dat ik zo eenvoudig mogelijk moet preken zonder water bij de wijn te doen. Dat vraagt van dienaren van het Woord veel zelfonderzoek. Zijn we soms niet nodeloos ingewikkeld? Brengen we de kernpunten van de leer inderdaad zo dicht mogelijk bij de mensen? Lange zinnen, bijvoorbeeld, moeten we vermijden. Dat kon in de tijd van Cicero, maar nu niet meer.”
Ds. Van Aalst: „Van harte mee eens. We moeten altijd proberen eenvoudig te preken, zonder aan de kern van de boodschap af te doen. Ik vind het heel erg als bijvoorbeeld een jongetje van acht jaar weinig of niets van een preek begrijpt, doordat de predikant een soort geheimtaal spreekt of zijn stem verdraait. Laten we op een directe en eenvoudige wijze preken. Dat tast de diepgang echt niet aan. En: uitleggen, uitleggen, uitleggen. Want veel jongeren, maar ook ouderen, weten soms niet waarover je het hebt. Zelfs niet als het gaat om kernpunten van de leer.”
Ondertussen neemt de invloed van predikanten in reformatorische kring af, vindt 69 procent.
Ds. Van Aalst: „Dat klopt. Het is echt niet meer zo als veertig jaar geleden, hoe je daarover ook mag denken. En dat geldt zeker voor het westen van het land. Ik duid dat niet alleen negatief, omdat mensen vroeger wel eens te veel tegen een dominee opkeken. Wat me meer zorgen baart, is dat de invloed van ouderlingen en diakenen zo gering is als we de enquête mogen geloven. Slechts 24 procent van de ondervraagden zegt dat een ouderling of diaken een positieve invloed heeft gehad op zijn of haar geloofsovertuiging. Hoe functioneren de huisbezoeken dan? vraag je jezelf af. Bovendien blijkt dan dat vacante gemeenten -en die zijn er nogal wat in ons kerkverband- hun eigen zorgen hebben. Aan ambtsdragers die echt geestelijk leiding kunnen geven in vacante gemeenten hebben we schreeuwend behoefte.”
Prof. Baars: „Ja, ik zie dat ook. Ik spreek geregeld met ambtsdragers over de noodzaak van vorming. Als ik dan vraag wat ze lezen, dan blijft het soms erg stil.”
Ds. Van Aalst: „Bovendien waren er vroeger in gemeenten meer mensen die de Heere vreesden. Wat een zegen als je tegen jongeren kunt zeggen: Ga maar eens naar die man of vrouw, die kan je er meer van vertellen. Terwijl met name jonge mensen daar zo naar verlangen.”
Toen we in 1996 over de gereformeerde gezindte spraken, haalde u de antirevolutionaire zuil van Abraham Kuyper, die uiteindelijk verbrokkeld is, als waarschuwend voorbeeld aan. Bent u daarin de afgelopen jaren bevestigd? Of was u destijds te pessimistisch gestemd?
Ds. Oosten: „Het voorbeeld van de antirevolutionairen moet voor ons nog steeds een waarschuwing zijn. Het gevaar van afzakken in principieel opzicht is er wel degelijk. Alles heeft de neiging om af te zakken, nooit om uit zichzelf weer op te klimmen.”
Prof. Baars: „Zou dat de tragiek van de verzuiling zijn? Dat het altijd die kant op gaat?”
Ds. Van Aalst: „Zijn we bij de wortels van de oprichters van de diverse reformatorische instellingen gebleven? Bij hun verlangen, misschien ook wel hun eenvoud? Laten we toch zorgen dat onze identiteit tastbaar is. We hoeven ons daar immers niet voor te schamen.”
Welke boodschap geeft u de gereformeerde gezindte mee?
Ds. Oosten: „Ik hoor veel praten over opwekking. Maar die blijft steeds maar uit. Misschien moeten we er maar over ophouden. Zo lang we zelf proberen een opwekking op gang te brengen, gebeurt het niet. Als er weer eens een boekje over opwekking verschijnt, denk ik: Houd er toch mee op, zo komt er geen opwekking. Misschien moeten we nog meer aan de grond zitten, tot we het zelf niet meer weten en niet meer kunnen en dat dan de Heere zegt: Het is Mijn tijd.
Hoewel ik geen bijzonder licht heb vanuit Gods Woord op de toekomst, heb ik toch wel hoop dat de Heere nog wat met kerk en wereld voor heeft. Er moeten er nog meer toegebracht worden. Ik ben dus niet een man van doemdenken. Ik heb hoop dat Hij nog een opleving geeft vóór Zijn wederkomst. Als ik van sommige mensen van Gods volk hoor, dat ze hoop hebben voor de kerk van Nederland, met name voor de jongeren -en dat is natuurlijk een persoonlijke zaak- dan ben ik blij.”
Ds. Van Aalst: Ook bij mij mag verwachting zijn, ook speciaal met het oog op de jeugd. Ik denk dan met name aan wat staat in Jesaja 59:21: „Mij aangaande, dit is Mijn Verbond met hen, zegt de Heere: Mijn Geest, Die op u is, en Mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, die zullen van uw mond niet wijken, noch van de mond van uw zaad, noch van de mond van het zaad uws zaads, zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe.” Alleen daarin ligt onze hoop en verwachting.”
Prof. Baars: „Ik kom nog heel even terug op de tragiek van de zuil. De kuyperiaanse zuil moet voor ons een baken in zee zijn. Zeker als we denken het zelf te kunnen, blaast de Heere erin. En dan komen we bij het thema opwekking, dat mij zeer ter harte gaat. Ik ben het met ds. Oosten eens: We moeten er niet te veel over praten of schrijven. Opwekking -en daaronder versta ik de doorwerking van Gods Geest- gaat altijd in de weg van verootmoediging, als de nood wordt gevoeld. Toen het in het verleden in Schotland geestelijk dor was, gingen Gods kinderen bidden of Hij aan hen wilde denken. De Heere stootte mannen uit, zoals McCheyne. En onder hun bediening kwam er vrucht. Ik bid dat de Heere dat wil doen. Misschien zitten we met elkaar nog niet genoeg aan de grond. Soms denk je wel eens dat Hij de kandelaar naar andere delen van de wereld verplaatst, zoals naar China. Toch ben ik niet zonder hoop en denk ik dat de Heere ook Zijn erfenis in ons land niet zal verlaten.”