Re: "Tale Kanaans"
Geplaatst: 16 mei 2018, 08:21
Hier een artikel van ds G. Boer overgemeentetheologie.
GEMEENTE THEOLOGIE
Wat is dat nu weer, vraagt ge? Het is een woord, dat wij weinig horen in de gemeente. Het wordt meestal gebruikt door de predikanten en misschien het meest door de studenten. Wat bedoelt men met deze uitdrukking?
In het algemeen wil men er mee aanduiden opvattingen, gezegden, spreekwijzen, die — welke waarheidsmomenten zij ook mogen bevatten — toch de toets van de Schrift en de belijdenis niet kunnen doorstaan. Men bedoelt ermee nogal boute uitspraken, waardoor het geestelijk leven in een strak of ruim keurslijf wordt gedrongen en de eigen aard van dit geestelijk leven niet wordt ontzien. In dat geval wordt de groei van het geloof niet bevorderd, maar gestremd.
Ook kan men er mee bedoelen — het een is niet los te maken van het ander — dat er te pas en te onpas staande uitdrukkingen worden gebruikt, die nadere toelichting behoeven maar deze niet krijgen, zodat deze uitdrukkingen een zelfstandig leven gaan leiden los van of haaks op het geestelijk leven. Laat ik een voorbeeld noemen. Een prediker heeft het over de ernst en de omvang van de zonde. Velen doorzien deze ernst niet. Men heeft wel last van consciëntieprikken, maar de ontdekking uit de Heilige Geest, die tot waarachtige capitulatie voor God brengt, wordt niet gekend. Midden in deze werkelijkheid aangekomen zegt de predikant plots: Ga dit alles maar eens aan een ontdekt mens vragen.
Dan rijst de vraag bij sommige hoorders: Wie is een ontdekt mens, en: Waar vind ik die? De bedoeling van zo'n predikant zal wel goed zijn, n.l. de aanduiding van een mens bij wie en voor wie de zonde tot een ontzettende werkelijkheid is geworden. Alleen: iemand voor wie de zonde de dood is geworden, is geen op zichzelfstaand geval, maar een mens, die op leven en dood worstelt met God om genade.
Vraagt ge aan hem of haar: Bent u een ontdekt mens, dan is het antwoord: Kunt u mij de weg wijzen naar de verzoening? Een ontdekt mens weet niet, dat hij een ontdekt mens is. Hij weet alleen, dat hij God moet ontmoeten en dit niet kan.
Bovendien is zo''n verwijzing naar een mens een afbuigen van de Schrift, ''die in haar liederenschat en ook in andere gedeelten ontroerende schuldbelijdenissen in zich bergt, waaraan ieder mens zich te toetsen heeft.
Zo zouden er meer „staande uitdrukkingen" onder de loep genomen kunnen worden.
Maar, zoals predikanten en studenten de gemeentetheologie bekijken, zo bekijken de gemeenten de theologie van predikanten, hoogleraren enz. Van huis uit is de ene theologie niet beter dan de ander. Beslissend is haar bijbels gehalte. Helaas kan lang niet van alle theologieën van predikanten, studenten en hoogleraren gezegd worden, dat zij zonder meer bijbels zijn.
Vandaar, dat de bijbel alle theologieën doorlicht, beoordeelt en zuivert. Dat is de hoge plaats, die de Schrift als het levende Woord Gods inneemt.
Wat is nu de weg voor voorgangers en gemeenten samen? Zich tegen elkander afzetten? Dat gebeurt soms! De gemeente vertrouwt de „theologie" van haar predikant niet en omgekeerd. Er zijn predikanten die - moed kan hun niet ontzegd worden - dapper hun best doen om hun inzichten, die zij als bijbels zien de gemeenten op te drukken. Zij hebben hun universitaire scholing gehad en zij menen ambtelijk gevolmachtigd te zijn deze inzichten de gemeente met gezag te moeten verkondigen. Na korter of langer tijd komt de kater. Niet alleen omdat het universitaire vet — zo er niet trouw en ingespannen wordt gewerkt — spoedig is verbruikt, maar vooral omdat èn de predikant èn de gemeente het gevoel hebben elkaar niet te bereiken. Er is een storing in de gemeenschap. Daar kunnen beiden onder lijden.
Het is mogelijk, dat de dienaar zichzelf als de oorzaak ziet en al biddend en studerend met zijn prediking enz. voor God worstelt. Het kan zelfs komen tot een crisis in zijn geestelijk leven, waarin hem geheimen open gaan, die als ondergrond en achtergrond van zijn prediking, de gemeenten niet ontgaan. Zonder dat hij onschriftuurlijke of minder schriftuurlijke woorden, zegswijzen enz. overneemt, gevoelt de gemeente, dat de predikant hen bereikt in het Woord. Dan is de vrucht niet gering. Hoevele dienaren zijn niet die weg gegaan? Wie denkt niet aan Hendrik de Cock, die in Ulrum gemeenteleden ontmoette, die de taal van de vrije genade spraken. Het werd hem tot een eeuwige zegen. Wie denkt niet aan A. Kuyper, die Pietje Baltus op zijn weg geplaatst zag?
Er zijn er ook vandaag aan te wijzen, die in hun gemeente „een tweede academie" doorliepen zonder dat zij hun wetenschappelijke opleiding ooit versmaadden. Het is ook mogelijk, dat de dienaar - zonder zichzelf te verabsoluteren - de hardheid, de onvatbaarheid en de verhardheid van de gemeente als de oorzaak van de storing in de gemeenschap ziet. Hij zal dan de neiging hebben zichzelf en zijn prediking terug te vinden in die gedeelten van de Schrift, waarin de boodschappers lijden met hun boodschap aan het volk.
Dit is zeker mogelijk en een wezenlijk deel van de bediening gezien de getuigenissen uit het Oude en Nieuwe Testament.
Toch is in zulke gevallen die profetenmantel meestal veel te wijd. Want zijn wij er zo zeker van, dat onze boodschap zich helemaal heeft volgezogen uit het Woord Gods? Zijn wij er zo zeker van, dat wanneer wij puur bijbelse noties verkondigen, deze ook functioneren in het geheel van het bijbels getuigenis en gebed zijn in het geestelijk leven van de gemeente? Hier is niet de vraag aan de orde of het niet beter kan. Wij zijn en blijven krullejongens in deze heilige dienst. De meest intens op de dienst des Heeren betrokken dienaar, belijdt dit het eerst. Wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele. Dit is de zaak niet.
Neen, de zaak is of de prediker de hartader van het Woord ontdekt, of hij thuis is in de Schrift en in het geestelijk leven. Kan daar de kortsluiting niet zitten? Spreekt hij niet over de hoofden heen, omdat hij de weg met het Woord naar de gemeente niet weet te vinden? Wie met gebruikmaking van alle hulpmiddelen hiermee in de crisis komt, die komt met zijn bediening voor God. En dat is ons leven lang een vruchtbare zaak. Wanneer wij ontdekken, dat de enge poort net zo eng is voor ons als voor ieder gemeentelid en de genade Gods voor ons even overvloeiend is als voor een ander, knielen wij met ieder op de laagste plaats voor God èn spreken - al is het met knikkende knieën - ambtelijk het gezagsvolle Woord van God. Dan is er verbinding met, openheid voor, gebedsadem in de gemeente. Dat geeft een vruchtbare bodem voor het werk in de gemeente.
Deze vruchtbare bodem ontbreekt, wanneer wij ons terugtrekken in de ivoren toren van eigen of anderer theologie, inzichten, enz. Dan treedt de frustatie, de verzuring en de vereenzaming in. En dat is een ramp! Zielszorg aan de zielszorgers is een aangelegen zaak. Laten de oudere collega''s toch hun jonge ambtsbroeders niet vergeten in meeleven, zorg, voorbede, leiding. Deze zorg hebben niet minder nodig die predikanten, die hun gehele wetenschappelijke opleiding op de hoop oud roest werpen. Zij ondervinden een enorme tegenstelling tussen de sfeer aan de universiteit en die in de gemeente. Zij maken geen onderscheid tussen het leren studeren aan de universiteit en de vulling van deze wetenschappelijke opleiding in de gemeente. De verbinding van de wetenschap met de godsvrucht (Voetius) is hen vreemd.
Hun exegetisch geweten verzwakt. Zij gaan soms klankexegese bedrijven en sluiten zich met huid en haar aan bij wat zij in de gemeente aantreffen aan spreekwijzen, gedachten enz. Zij verdrinken in de „gemeentetheologie". Daarbij rijst soms het kwade vermoeden, dat zij dit doen om gunst, eer of voordeel. Meestal zijn wij ons dit zelf niet bewust, maar niemand onzer is er te goed voor! Wat hebben wij ook dan met onze bediening voor God te komen! Want wanneer wij in deze strik gevangen zitten, is de oprechtheid met de vroomheid vertrokken, waarom de dichter van Ps. 25 zo hartelijk bidt. Dan mag de vraag gesteld worden: Is het voor God waar, wat wij anderen verkondigen? Komen wij en kunnen wij dan nog met onze bediening voor God komen? Een almaar lerende en sprekende predikant, die zelf de weg niet gaat naar de troon der genade, is een ramp voor zichzelf en voor de gemeente.
Hoe past ons allen de zielsdoorborende bede: Heere, doorgrond Gij mij en ken mij en zie, of bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.
GEMEENTE THEOLOGIE
Wat is dat nu weer, vraagt ge? Het is een woord, dat wij weinig horen in de gemeente. Het wordt meestal gebruikt door de predikanten en misschien het meest door de studenten. Wat bedoelt men met deze uitdrukking?
In het algemeen wil men er mee aanduiden opvattingen, gezegden, spreekwijzen, die — welke waarheidsmomenten zij ook mogen bevatten — toch de toets van de Schrift en de belijdenis niet kunnen doorstaan. Men bedoelt ermee nogal boute uitspraken, waardoor het geestelijk leven in een strak of ruim keurslijf wordt gedrongen en de eigen aard van dit geestelijk leven niet wordt ontzien. In dat geval wordt de groei van het geloof niet bevorderd, maar gestremd.
Ook kan men er mee bedoelen — het een is niet los te maken van het ander — dat er te pas en te onpas staande uitdrukkingen worden gebruikt, die nadere toelichting behoeven maar deze niet krijgen, zodat deze uitdrukkingen een zelfstandig leven gaan leiden los van of haaks op het geestelijk leven. Laat ik een voorbeeld noemen. Een prediker heeft het over de ernst en de omvang van de zonde. Velen doorzien deze ernst niet. Men heeft wel last van consciëntieprikken, maar de ontdekking uit de Heilige Geest, die tot waarachtige capitulatie voor God brengt, wordt niet gekend. Midden in deze werkelijkheid aangekomen zegt de predikant plots: Ga dit alles maar eens aan een ontdekt mens vragen.
Dan rijst de vraag bij sommige hoorders: Wie is een ontdekt mens, en: Waar vind ik die? De bedoeling van zo'n predikant zal wel goed zijn, n.l. de aanduiding van een mens bij wie en voor wie de zonde tot een ontzettende werkelijkheid is geworden. Alleen: iemand voor wie de zonde de dood is geworden, is geen op zichzelfstaand geval, maar een mens, die op leven en dood worstelt met God om genade.
Vraagt ge aan hem of haar: Bent u een ontdekt mens, dan is het antwoord: Kunt u mij de weg wijzen naar de verzoening? Een ontdekt mens weet niet, dat hij een ontdekt mens is. Hij weet alleen, dat hij God moet ontmoeten en dit niet kan.
Bovendien is zo''n verwijzing naar een mens een afbuigen van de Schrift, ''die in haar liederenschat en ook in andere gedeelten ontroerende schuldbelijdenissen in zich bergt, waaraan ieder mens zich te toetsen heeft.
Zo zouden er meer „staande uitdrukkingen" onder de loep genomen kunnen worden.
Maar, zoals predikanten en studenten de gemeentetheologie bekijken, zo bekijken de gemeenten de theologie van predikanten, hoogleraren enz. Van huis uit is de ene theologie niet beter dan de ander. Beslissend is haar bijbels gehalte. Helaas kan lang niet van alle theologieën van predikanten, studenten en hoogleraren gezegd worden, dat zij zonder meer bijbels zijn.
Vandaar, dat de bijbel alle theologieën doorlicht, beoordeelt en zuivert. Dat is de hoge plaats, die de Schrift als het levende Woord Gods inneemt.
Wat is nu de weg voor voorgangers en gemeenten samen? Zich tegen elkander afzetten? Dat gebeurt soms! De gemeente vertrouwt de „theologie" van haar predikant niet en omgekeerd. Er zijn predikanten die - moed kan hun niet ontzegd worden - dapper hun best doen om hun inzichten, die zij als bijbels zien de gemeenten op te drukken. Zij hebben hun universitaire scholing gehad en zij menen ambtelijk gevolmachtigd te zijn deze inzichten de gemeente met gezag te moeten verkondigen. Na korter of langer tijd komt de kater. Niet alleen omdat het universitaire vet — zo er niet trouw en ingespannen wordt gewerkt — spoedig is verbruikt, maar vooral omdat èn de predikant èn de gemeente het gevoel hebben elkaar niet te bereiken. Er is een storing in de gemeenschap. Daar kunnen beiden onder lijden.
Het is mogelijk, dat de dienaar zichzelf als de oorzaak ziet en al biddend en studerend met zijn prediking enz. voor God worstelt. Het kan zelfs komen tot een crisis in zijn geestelijk leven, waarin hem geheimen open gaan, die als ondergrond en achtergrond van zijn prediking, de gemeenten niet ontgaan. Zonder dat hij onschriftuurlijke of minder schriftuurlijke woorden, zegswijzen enz. overneemt, gevoelt de gemeente, dat de predikant hen bereikt in het Woord. Dan is de vrucht niet gering. Hoevele dienaren zijn niet die weg gegaan? Wie denkt niet aan Hendrik de Cock, die in Ulrum gemeenteleden ontmoette, die de taal van de vrije genade spraken. Het werd hem tot een eeuwige zegen. Wie denkt niet aan A. Kuyper, die Pietje Baltus op zijn weg geplaatst zag?
Er zijn er ook vandaag aan te wijzen, die in hun gemeente „een tweede academie" doorliepen zonder dat zij hun wetenschappelijke opleiding ooit versmaadden. Het is ook mogelijk, dat de dienaar - zonder zichzelf te verabsoluteren - de hardheid, de onvatbaarheid en de verhardheid van de gemeente als de oorzaak van de storing in de gemeenschap ziet. Hij zal dan de neiging hebben zichzelf en zijn prediking terug te vinden in die gedeelten van de Schrift, waarin de boodschappers lijden met hun boodschap aan het volk.
Dit is zeker mogelijk en een wezenlijk deel van de bediening gezien de getuigenissen uit het Oude en Nieuwe Testament.
Toch is in zulke gevallen die profetenmantel meestal veel te wijd. Want zijn wij er zo zeker van, dat onze boodschap zich helemaal heeft volgezogen uit het Woord Gods? Zijn wij er zo zeker van, dat wanneer wij puur bijbelse noties verkondigen, deze ook functioneren in het geheel van het bijbels getuigenis en gebed zijn in het geestelijk leven van de gemeente? Hier is niet de vraag aan de orde of het niet beter kan. Wij zijn en blijven krullejongens in deze heilige dienst. De meest intens op de dienst des Heeren betrokken dienaar, belijdt dit het eerst. Wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele. Dit is de zaak niet.
Neen, de zaak is of de prediker de hartader van het Woord ontdekt, of hij thuis is in de Schrift en in het geestelijk leven. Kan daar de kortsluiting niet zitten? Spreekt hij niet over de hoofden heen, omdat hij de weg met het Woord naar de gemeente niet weet te vinden? Wie met gebruikmaking van alle hulpmiddelen hiermee in de crisis komt, die komt met zijn bediening voor God. En dat is ons leven lang een vruchtbare zaak. Wanneer wij ontdekken, dat de enge poort net zo eng is voor ons als voor ieder gemeentelid en de genade Gods voor ons even overvloeiend is als voor een ander, knielen wij met ieder op de laagste plaats voor God èn spreken - al is het met knikkende knieën - ambtelijk het gezagsvolle Woord van God. Dan is er verbinding met, openheid voor, gebedsadem in de gemeente. Dat geeft een vruchtbare bodem voor het werk in de gemeente.
Deze vruchtbare bodem ontbreekt, wanneer wij ons terugtrekken in de ivoren toren van eigen of anderer theologie, inzichten, enz. Dan treedt de frustatie, de verzuring en de vereenzaming in. En dat is een ramp! Zielszorg aan de zielszorgers is een aangelegen zaak. Laten de oudere collega''s toch hun jonge ambtsbroeders niet vergeten in meeleven, zorg, voorbede, leiding. Deze zorg hebben niet minder nodig die predikanten, die hun gehele wetenschappelijke opleiding op de hoop oud roest werpen. Zij ondervinden een enorme tegenstelling tussen de sfeer aan de universiteit en die in de gemeente. Zij maken geen onderscheid tussen het leren studeren aan de universiteit en de vulling van deze wetenschappelijke opleiding in de gemeente. De verbinding van de wetenschap met de godsvrucht (Voetius) is hen vreemd.
Hun exegetisch geweten verzwakt. Zij gaan soms klankexegese bedrijven en sluiten zich met huid en haar aan bij wat zij in de gemeente aantreffen aan spreekwijzen, gedachten enz. Zij verdrinken in de „gemeentetheologie". Daarbij rijst soms het kwade vermoeden, dat zij dit doen om gunst, eer of voordeel. Meestal zijn wij ons dit zelf niet bewust, maar niemand onzer is er te goed voor! Wat hebben wij ook dan met onze bediening voor God te komen! Want wanneer wij in deze strik gevangen zitten, is de oprechtheid met de vroomheid vertrokken, waarom de dichter van Ps. 25 zo hartelijk bidt. Dan mag de vraag gesteld worden: Is het voor God waar, wat wij anderen verkondigen? Komen wij en kunnen wij dan nog met onze bediening voor God komen? Een almaar lerende en sprekende predikant, die zelf de weg niet gaat naar de troon der genade, is een ramp voor zichzelf en voor de gemeente.
Hoe past ons allen de zielsdoorborende bede: Heere, doorgrond Gij mij en ken mij en zie, of bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.