Er was nog eens iemand die (bijna) aan het einde van een lied in elkaar zakte...Mara schreef: Maar de Top2000 is grotendeels gebaseerd op de smaak van de massa, veel zangers die erin staan, zijn jong overleden aan drugs (de club van 27 genoemd) en e.e.a. heeft toch veel te maken met verering, fan zijn (wat soms heel ver gaat) roem, die zo vergankelijk is vaak, dat mijn kinderen geen idee hebben wie een zeer beroemde popzanger was uit mijn jeugd, waar de meiden flauw bij vielen.
Er was eens een jongeman, een vreemde, die bij een rijke man in dienst was. Zijn gave dat hij kon zingen werd ontdekt. Hij moest dan voor zijn heer bij zijn feesten opluisteren met zingen.
Deze jonge man kwam via een tuinman in contact met het levende volk en Gods Woord. De pijl trof.
Terug kon niet meer.
Maar de heer gaf zich zo niet gewonnen. Er was weer eens een feest in het herenhuis, en de jongeman werd gevraagd om het feest op te luisteren door liedjes te zingen. Neen mijn heer, zei die jongeman,
ik kan het niet meer.
Maar de heer hield aan, en tenslotte ging de jongeman door de knieën, zo het leek. Hij wilde op het
feest van zijn heer wel zingen, maar dan wat hij zelf wilde. Oké, dat was dan goed.
De avond was de zaal gevuld met de rijken der aarde, de mensen van naam. De arme jongen zou
gaan zingen. Hij beklom het podium. En met een ernstige stem begon hij te zingen:
Gij, volken, hoort; waar g' in de wereld woont,
't Zij laag van staat, of hoog, met eer bekroond;
't Zij rijk of arm, komt, luistert naar dit woord.
Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort,
Bij mij in 't hart opmerkzaam overdacht.
Ik neig het oor, daar 'k op Gods inspraak wacht,
Naar 's HEEREN spreuk, en zal u, op de snaren
Der blijde harp, geheimen openbaren.
Wat zou mij toch doen vrezen in een tijd,
Waarin het kwaad, het onrecht mij bestrijdt,
Als ik omringd, benauwd ben door 't geweld,
Dat in mijn val zijn hoogst genoegen stelt?
Wat hem betreft, die op zijn schat betrouwt,
En al zijn roem op groten rijkdom bouwt,
Zijn schat behoudt zijn broeder niet in 't leven;
Hij kan daarvoor aan God geen losgeld geven.
Hij kan dien prijs der ziele, dat rantsoen,
Aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen;
Hij wenst vergeefs hier altoos 't licht te zien,
En, door zijn schat, het naar bederf t'ontvliên.
Hij ziet elk uur der wijzen levensend;
Der dwazen dood blijft hem niet onbekend;
Hij ziet, dat hun in 't sterven niets kan baten,
Maar dat zij 't al aan and'ren overlaten.
Al zegt zijn hart: "Mijn huis zal eeuwig staan,
Van kind tot kind gedurig overgaan";
Al heeft hij 't land, waarop zijn trotsheid roemt,
Zijn grootsheid bouwt, naar zijnen naam genoemd;
't Is alles wind, waar zich zijn hart mee streelt;
De mens, hoe mild door 't aards geluk bedeeld,
Hoe hoog in eer, in macht en staat verheven,
Vergaat als 't vee, en derft in 't eind het leven.
Hoewel zijn weg niets is dan ijdelheid,
En hij zichzelf door dwazen hoogmoed vleit,
Stapt echter 't kroost, dat in der oud'ren woord
Behagen schept, op 't zelfde doolpad voort.
De dood maait ook dier kind'ren leven af;
Zij volgen hen, als schapen, naar het graf;
En in den dag, den groten dag des HEEREN,
Zal over hen d' oprechte triomferen.
Men denkt niet meer aan hun verleden staat,
Wijl al hun glans met hen in 't graf vergaat;
Maar na den dood is 't leven mij bereid;
God neemt mij op in Zijne heerlijkheid.....
Toen werd het stil....
De jongen zakte in elkaar. God had hem daadwerkelijk jong opgenomen in Zijn heerlijkheid.
Dit is een ware geschiedenis, het is lang van mond tot mond overgeleverd, en niet op schrift gesteld. Ik weet nog welke indruk het maakte als mijn vader het vertelde.
Nog niet zo lang geleden is deze geschiedenis (enigszins geromantiseerd) in boekvorm uitgegeven, met de titel "EEN GELUKKIGE ZANGER".