Wim Anker schreef:Posthoorn schreef:Wim Anker schreef:
Ik zou het eerder - in geestelijke zin - een smeken om genade, vergeving willen noemen. Want het geloof bezat ze reeds maar het nut, de baten, waren nog niet gegeven.
En nogmaals, het is niet onze moeite die wij met iets hebben die de doorslag geeft, niet onze logica is bepalend, maar de Schrift. En om deze geschiedenis maar irrelevant te verklaren omdat het niet past in onze "theorie" is niet goed. Er is Schriftbewijs nodig om aan te geven dat deze geschiedenis niet gebruikt mag worden om Gods weg in het zaligmaken van mensen te verklaren.
Nee, jij draait het om. Er is Schriftbewijs nodig om dit als een bekeringsgeschiedenis te verklaren! Want zoals jij het opvat, kom je in strijd met de andere Schriftgegevens, waarin geloven, het komen tot Christus en het kennen van Christus juist bij elkaar gehouden worden en we niets lezen over een langdurige, voorafgaande 'geloofsstrijd'.
Over de duur, in aantal dagen of jaren, is m.i.geen voorschrift. Bij Paulus was de duur 3 dagen van dat hij Christus kende als God die hem als vijand beschouwde - en die hij toch om vergeving bad - totdat hij hem kende als zijn Zaligmaker. Dus er is wel degelijk tijdsverschil mogelijk tussen komen en kennen. Dat zegt de Schrift. En de geschiedenis van de Kananese vrouw is hiermee volledig in lijn.
Waar baseer je dit op met Paulus?
Ik lees dit echt helemaal nergens.
Wel, zie hij bidt en dat hij een openbaring gekregen heeft.
Maar wanneer hij de Heere Jezus wel of niet als verlosser kent staat niet beschreven en is er mi bijgemaakt.
Handelingen 9
1 En Saulus, blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot de hogepriester,
2 En begeerde brieven van hem naar Damaskus, aan de synagogen, opdat, zo hij enigen, die van dien weg waren, vond, hij dezelve, beiden mannen en vrouwen, zou gebonden brengen naar Jeruzalem.
3 En als hij reisde, is het geschied, dat hij nabij Damaskus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel;
4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem, die tot hem zeide: Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij?
5 En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan.
6 En hij, bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet
7 En de mannen, die met hem over weg reisden, stonden verbaasd, horende wel de stem, maar niemand ziende.
8 En Saulus stond op van de aarde; en als hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij, hem bij de hand leidende, brachten hem te Damaskus.
9 En hij was drie dagen, dat hij niet zag, en at niet, en dronk niet.
10 En er was een zeker discipel te Damaskus, met name Ananias; en de Heere zeide tot hem in een gezicht: Ananias! En hij zeide: Zie, hier ben ik, Heere!
11 En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat, genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt.
12 En hij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananias, inkwam, en hem de hand oplegde, opdat hij wederom ziende werd.
13 En Ananias antwoordde: Heere! ik heb uit velen gehoord van dezen man, hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;
14 En heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die Uw Naam aanroepen.
15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen; want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen, en de koningen, en de kinderen Israëls.
16 Want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam.
17 En Ananias ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder! de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.
18 En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende; en stond op, en werd gedoopt.
19 En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt. En Saulus was sommige dagen bij de discipelen, die te Damaskus waren.
20 En hij predikte terstond Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is.
O HEERE, wat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht?