Wij lezen altijd een boekje in de 2 voorbereidingsweken.Gian schreef:Meen je dit?Luther schreef: Het is toch prachtig als jonge mensen 'De godvruchtige Avondmaalganger' van Immens weer gaan lezen
Als ik lees hoe je van Petrus Immens je avondmaalsgang moet voorbereiden zou ik direct in de stress raken. Het is onvoorstelbaar wat je dan allemaal niet moet doen vooraf, nadien ect...
Ik vind het zelfs puur misleidend. Heimelijk wordt je aan het werk gezet, en als je dan niet voelt wat je wil, dan is de hele avondmaalsgang een desillusie.
Immens heb ik zelf niet helemaal gelezen, maar is wel wat te vergelijken wat Puriteinen doen: heel uitgebreid en praktisch verhandelen hoe te gedragen rondom het Avondmaal.
Dat kan wat moeterig overkomen, maar is niet zo bedoelt, denk ik.
Het uiteindelijke doel van Immens is te komen 'tot een heilrijk en heugelijk genot van het hoogwaardige Avondmaal des Heeren'.
De Puriteinen zeggen dan bijv. dit soort dingen: als je het brood in je mond steekt en er op kauwt, bedenk dan dat Jezus het Brood des Levens is,
dat is verbroken en vermaald door de zonde die jij bedreven hebt, jouw straf heeft gedragen. Als je de wijn drinkt en proeft, bedenk dan ... etc. etc.
Als je opstaat van de tafel, bedenk dan.. etc. etc.
Dit soort dingen lezen we niet iedere viering, maar kan ik om de zoveel tijd echt waarderen.
En wat ik ook erg graag lees rondom Avondmaalsviering is Boek IV van Navolging van Thomas a Kempis, bijv:
Het is nuttig dikwijls te communiceren
1. De gelovige: Zie, ik kom tot U, Heer, opdat het mij wel mag gaan door uw geschenk en ik mij verheug in uw heilig gastmaal,
dat Gij, God, in uw goedheid voor de mens hebt gereed gemaakt (Ps. 68 : 11).
2. Zie, in U is alles aanwezig wat ik kan en moet verlangen; Gij zijt mijn heil en mijn verlossing, mijn hoop en mijn sterkte, mijn eer en mijn glorie.
3. ‘Verblijd’ dan vandaag ‘het innerlijk van uw dienaar, want tot U, Heer Jezus, heb ik mijn geest verheven’ (Ps. 86 : 4).
4. Ik wens U nu godvruchtig en eerbiedig te ontvangen; ik verlang U in mijn woning binnen te leiden om met Zacheüs te verdienen
door U te worden gezegend en onder de zonen van Abraham te worden erkend.
5. Mijn innerlijk verlangt naar uw Lichaam, mijn hart wenst met U te worden verenigd.
6. Geef Uzelf aan mij en het is goed. Want buiten U is geen enkele vertroosting volwaardig.
7. Ik kan niet zonder U zijn; en zonder uw bezoek kan ik niet leven.
8. Daarom moet ik wel dikwijls tot U naderen en U als geneesmiddel tot het heil ontvangen;
anders zou ik misschien onderweg bezwijken, als ik beroofd bleef van dit hemels voedsel.
9. Want zo, allerbarmhartigste Jezus, hebt Gij bij uw prediking aan het volk en bij het genezen van allerlei kwalen het eens gezegd:
‘Ik wil hen niet zonder voedsel naar hun huis terug laten gaan, misschien zouden ze onderweg omkomen’ (Mt. 15 : 32).
10. Doe dan met mij hetzelfde, Gij die Uzelf tot troost van uw gelovigen in het Sacrament hebt nagelaten.
of:
10. Maar wie ben ik, Heer, dat ik mij aanmatig tot U te naderen?
11. Zie, de hemelen der hemelen kunnen U niet bevatten en Gij zegt: ‘Komt allen tot Mij’?
12. Wat betekent toch die allervriendelijkste toenadering en deze zo vriendschappelijke uitnodiging?
13. Hoe zal ik het durven wagen te komen, ik die mij niets goeds bewust ben waarom ik dit zou mogen ondernemen?
14. Hoe zal ik U binnenvoeren in mijn huis, ik die u dikwijls zulke beledigingen naar het hoofd heb geslingerd?
15. Engelen en aartsengelen eren U, heiligen en rechtvaardigen vrezen U en Gij zegt: ‘Komt allen tot Mij’?
16. Heer, als Gij het niet waart die dit zegt, wie zou geloven dat het waar is?
17. En als het niet uw uitdrukkelijke wil was, wie zou wagen te naderen?
18. Noach, een rechtvaardig man, werkte honderd jaar aan de bouw van een ark om met weinigen gered te worden.
19. En hoe kan ik mij dan in één uur voorbereiden om de Maker van de wereld met eerbied in mij te ontvangen?
20. Mozes, uw grote dienaar en bijzondere vriend, maakte een koffer van onverslijtbaar hout, overtrok die met zeer zuiver goud om daarin de tafelen der wet neer te leggen.
21. En ik, verdorven wezen, zal het aandurven U, de Ontwerper van de wet en de Schenker van het leven, zo maar bij mij te ontvangen?
22. Salomo, in wijsheid de uitmuntendste van Israëls koningen, bouwde zeven jaar aan een prachtige tempel ter ere van uw naam en vierde acht dagen lang het feest van zijn inwijding.
23. Duizend vredeoffers droeg hij op en hij plaatste de ark van het verbond onder het schallen van de bazuinen en onder plechtig gejubel op de plaats die hij voor haar had gereed gemaakt.
24. En ik, ongelukkige, de armste van de mensen, hoe zal ik U binnenvoeren in mijn huis, ik die nauwelijks een half uur in godsvrucht weet door te brengen?
En kon ik maar eens één keer een half uur innig daaraan besteden.
etc. etc.