Re: Kwestie Opheusden
Geplaatst: 17 mei 2018, 18:09
Laat Gods Woord en de daarop gegronde belijdenisgeschriften het richtsnoer zijn voor het spreken over de voorzienigheid:
In de Heidelberger zondag 9 (vr. /antw. 26) en 10 (vr. / antw. 27 + 28) belijdt de christen (die zoals zondag 12 de zalving van Christus deelachtig is en naar zondag 1 welgetroost mag leven en sterven en dat op rechtsgronden in Christus):
Zondag 9:
"Vr. Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God denVader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?
Antw. Dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft , Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert , om Zijns Zoons Christus' wil mijn God en mijn Vader is; op welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel, of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen, en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een getrouw Vader."
Zondag 10:
"Vr. Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Antw. De almachtige en alom tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede , en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.
Vr. Waartoe dient ons dat wij weten, dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid onderhoudt?
Antw. Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles, dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal , aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, datzij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen."
Hieronder nog een nadere toelichting vanuit het bekende vragenboekje Voorbeeld der Goddelijke waarheden van ds. A. Hellenbroek:
"Vraag 6
Vr. Waarover gaat Gods voorzienigheid?
Antw. Over alle dingen. Ef. 1:11. Wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil.
Vraag 7
Vr. Ook over kleine dingen?
Antw. Ja. De haren uws hoofds zijn alle geteld. Matth. 10:30.
Vraag 8
Vr. Is dat niet tot oneer van God, Zich met zulke kleine dingen te bemoeien?
Antw. Nee; 1. omdat het Hem geen oneer is die te hebben geschapen; 2. omdat Hij er ook geen grotere dingen om hoeft te verzuimen; 3. en Hij er ook dikwijls grote zaken door uitvoert.
Vraag 14
Vr. Gaat Gods voorzienigheid ook over de meest vrije dingen?
Antw. Ja, zelfs over de gedachten. Spr. 21:1. Des konings hart is in de hand des HEEREN, als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil.
Vraag 15
Vr. Neemt dat de vrijheid van de mens niet weg?
Antw. Nee; de besturing is geen dwang, maar een gewillige neiging.
Vraag 16
Vr. Gaat Gods voorzienigheid ook omtrent de zonde?
Antw. Ja; Hij laat ze toe, bepaalt en bestuurt ze tot een zeker einde. Gen. 50:20. Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden.
Vraag 17
Vr. Werkt God dan de zonde zelf niet?
Antw. Nee; een heilig God kan geen oorzaak zijn van iets zondigs; Hij haat en straft de zonde.
Vraag 18
Vr. Werkt God dan het goede?
Antw. Ja. 2 Kor. 3:5. Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God.
Vraag 19
Vr. Geeft God daartoe maar eens en voor altijd krachten, of moet Hij invloeien tot elke bijzondere daad?
Antw. Hij moet invloeien tot elke bijzondere daad, daartoe opwekkende en medewerkende. Filipp. 2:13. Het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
Vraag 20
Vr. Waartoe is de leer der voorzienigheid nuttig?
Antw. Zij leert Gods volk in tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar, en voor het toekomende vertrouwend te zijn. Job 1:21, 22. Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe. Gen. 32:10. Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden. Job 13:15. Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen."
Dat is een zuiver schriftuurlijk spreken over de voorzienigheid: daarin wordt erkent de Goddelijke almacht maar ook de Goddelijke vrijmacht.
Wat betreft de verkiezing der ambtsdragers (níét alleen het lot):
- Hand. 10 : 41 en kanttekening 41:
Niet al den volke, maar den getuigen die van God 41tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was;
Kant. 41 Het Griekse woord cheirotonein, hetwelk hier gebruikt wordt, betekent eigenlijk: door opsteking der handen verkiezen of ordineren; en wordt hierna, Hand. 14:23, van het verkiezen der gewone dienaren met medestemming der gemeente gebruikt, tegen welke deze buitengewone verkiezing der apostelen hier wordt gesteld als door opheffing of opsteking van Gods hand alleen gedaan.
- Hand. 14 : 23 en kanttekening 32:
En als zij hun in elke gemeente, 32met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij hen den Heere, in Welken zij geloofd hadden.
Kant. 32: Gr.cheirotonesantes; van welk woord zie Hand. 10:41. Gelijk bij de Grieken deze gewoonte was in het verkiezen der overheden, dat het volk door opsteking der handen hun stemming te kennen gaf, zo schijnt dat daarvan deze gewoonte in de eerste gemeente ook gebruikt is geweest, dat de voorstelling der kerkendienaars, bij de apostelen of die van hen daartoe gezonden waren, gedaan zijnde, van de gemeente met opsteking der handen werd geapprobeerd; welk gebruik lang in de gemeente geduurd heeft, gelijk de kerkelijke historiën getuigen. Anderen menen dat daardoor verstaan wordt de oplegging der handen, die met bewilliging der gemeente geschiedde, gelijk blijkt uit het vasten en bidden, hetwelk van de ganse gemeente gedaan werd en in deze verkiezing ook geschied is. Van de ouderlingen zie nader 1 Tim. 5:17.
In de Heidelberger zondag 9 (vr. /antw. 26) en 10 (vr. / antw. 27 + 28) belijdt de christen (die zoals zondag 12 de zalving van Christus deelachtig is en naar zondag 1 welgetroost mag leven en sterven en dat op rechtsgronden in Christus):
Zondag 9:
"Vr. Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God denVader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?
Antw. Dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft , Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert , om Zijns Zoons Christus' wil mijn God en mijn Vader is; op welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel, of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen, en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een getrouw Vader."
Zondag 10:
"Vr. Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Antw. De almachtige en alom tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede , en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.
Vr. Waartoe dient ons dat wij weten, dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid onderhoudt?
Antw. Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles, dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal , aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, datzij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen."
Hieronder nog een nadere toelichting vanuit het bekende vragenboekje Voorbeeld der Goddelijke waarheden van ds. A. Hellenbroek:
"Vraag 6
Vr. Waarover gaat Gods voorzienigheid?
Antw. Over alle dingen. Ef. 1:11. Wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil.
Vraag 7
Vr. Ook over kleine dingen?
Antw. Ja. De haren uws hoofds zijn alle geteld. Matth. 10:30.
Vraag 8
Vr. Is dat niet tot oneer van God, Zich met zulke kleine dingen te bemoeien?
Antw. Nee; 1. omdat het Hem geen oneer is die te hebben geschapen; 2. omdat Hij er ook geen grotere dingen om hoeft te verzuimen; 3. en Hij er ook dikwijls grote zaken door uitvoert.
Vraag 14
Vr. Gaat Gods voorzienigheid ook over de meest vrije dingen?
Antw. Ja, zelfs over de gedachten. Spr. 21:1. Des konings hart is in de hand des HEEREN, als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil.
Vraag 15
Vr. Neemt dat de vrijheid van de mens niet weg?
Antw. Nee; de besturing is geen dwang, maar een gewillige neiging.
Vraag 16
Vr. Gaat Gods voorzienigheid ook omtrent de zonde?
Antw. Ja; Hij laat ze toe, bepaalt en bestuurt ze tot een zeker einde. Gen. 50:20. Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden.
Vraag 17
Vr. Werkt God dan de zonde zelf niet?
Antw. Nee; een heilig God kan geen oorzaak zijn van iets zondigs; Hij haat en straft de zonde.
Vraag 18
Vr. Werkt God dan het goede?
Antw. Ja. 2 Kor. 3:5. Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God.
Vraag 19
Vr. Geeft God daartoe maar eens en voor altijd krachten, of moet Hij invloeien tot elke bijzondere daad?
Antw. Hij moet invloeien tot elke bijzondere daad, daartoe opwekkende en medewerkende. Filipp. 2:13. Het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
Vraag 20
Vr. Waartoe is de leer der voorzienigheid nuttig?
Antw. Zij leert Gods volk in tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar, en voor het toekomende vertrouwend te zijn. Job 1:21, 22. Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe. Gen. 32:10. Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden. Job 13:15. Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen."
Dat is een zuiver schriftuurlijk spreken over de voorzienigheid: daarin wordt erkent de Goddelijke almacht maar ook de Goddelijke vrijmacht.
Wat betreft de verkiezing der ambtsdragers (níét alleen het lot):
- Hand. 10 : 41 en kanttekening 41:
Niet al den volke, maar den getuigen die van God 41tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was;
Kant. 41 Het Griekse woord cheirotonein, hetwelk hier gebruikt wordt, betekent eigenlijk: door opsteking der handen verkiezen of ordineren; en wordt hierna, Hand. 14:23, van het verkiezen der gewone dienaren met medestemming der gemeente gebruikt, tegen welke deze buitengewone verkiezing der apostelen hier wordt gesteld als door opheffing of opsteking van Gods hand alleen gedaan.
- Hand. 14 : 23 en kanttekening 32:
En als zij hun in elke gemeente, 32met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij hen den Heere, in Welken zij geloofd hadden.
Kant. 32: Gr.cheirotonesantes; van welk woord zie Hand. 10:41. Gelijk bij de Grieken deze gewoonte was in het verkiezen der overheden, dat het volk door opsteking der handen hun stemming te kennen gaf, zo schijnt dat daarvan deze gewoonte in de eerste gemeente ook gebruikt is geweest, dat de voorstelling der kerkendienaars, bij de apostelen of die van hen daartoe gezonden waren, gedaan zijnde, van de gemeente met opsteking der handen werd geapprobeerd; welk gebruik lang in de gemeente geduurd heeft, gelijk de kerkelijke historiën getuigen. Anderen menen dat daardoor verstaan wordt de oplegging der handen, die met bewilliging der gemeente geschiedde, gelijk blijkt uit het vasten en bidden, hetwelk van de ganse gemeente gedaan werd en in deze verkiezing ook geschied is. Van de ouderlingen zie nader 1 Tim. 5:17.