William Perkins schreef: Tegen dit stuk der leer kan ingebracht worden, dat: Indien de begeerte om te geloven in onze zwakheid, inderdaad het geloof is, dat dan sommigen gerechtvaardigd en gezaligd kunnen worden, die niet een levendige ervaring en volle verzekerdheid van Gods barmhartigheid in Christus hebben.
Ik antwoord: Het rechtvaardigmakend geloof is ten aanzien van zijn natuur altijd één en hetzelfde, en de wezenlijke eigenschap ervan is, is, Christus met Zijn weldaden aan te nemen, en daarvan de consciëntie te verzekeren. En daarom kan er zonder enige aangrijping en verzekering geen rechtvaardigmaking of zaligheid in hen zijn, die vanwege de leeftijd bekwaam zijn om te geloven. Toch zijn er zekere trappen en maten van het ware geloof. Er is een sterk geloof, dat een volkomen aanvatting en verzekerdheid van Gods barmhartigheid in Christus veroorzaakt. Deze maat des geloofs verleende de Heere aan Abraham, David, Paulus, de Profeten, Apostelen en Martelaren van God. Het zou een gezegende zaak zijn, indien alle gelovigen deze hoogte van levend geloof mochten bereiken, dat ze met Paulus konden zeggen: Ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch enig schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus. Maar (dit) kunnen niet allen. Er is dan ook een andere trap des geloofs, lager dan de vorige, en toch een waarachtig geloof, genaamd een klein of zwak geloof; en het heeft ook een vermogen om de belofte der zaligheid aan te grijpen en op zich toe te passen, maar toch uit oorzaak van zijn zwakheid is het - om zo te zeggen - ingesloten en ingewikkeld in het hart, zoals het blad en bloesem in de knop. Want zulke personen, die dit zwakke geloof hebben, kunnen in waarheid zeggen, dat zij geloven, dat hun zonden kunnen vergeven worden, en dat ze ernstig in hun hart begeren, dát ze hen mochten vergeven worden. En toch kunnen ze nog niet zeggen, dat ze zonder enige twijfel vergeven zijn. En nochtans ontbreekt hun de barmhartigheid Gods niet. Want daarin, dat ze begeren en begeren kunnen en trachten aan te grijpen, daarin grijpen ze inderdaad aan; aangezien God de begeerte om enige zaak te doen, voor de gedane zaak aanneemt. Hetgeen ik zeg, zal te beter blijken, wanneer de gronden ervan aangemerkt worden.