Geloven als een kind...

Robert
Berichten: 1424
Lid geworden op: 28 nov 2002, 10:29
Locatie: Delft

Geloven als een kind...

Bericht door Robert »

Zondag werd er bij ons gepreekt over "Laat de kinderen tot mij komen" en de voorganger haalde ook het "We moeten geloven als een kind" aan.
Hij gaf het voorbeeld: "Als een ouder iets aan een kind geeft pakt het kind het zonder te vragen waarom hij dat krijgt en of hij dat wel verdient"

Ik vond het een zeer bekende boodschap die toch weer opnieuw werd duidelijk gemaakt.

In hoeverre zijn wij nog bezig met het 'geloven als een kind'?
Maken we het niet veel te ingewikkeld met de standen en de bekeringsworstelingen?
Carpe Diem tamen Memento Mori
Breekijzertje

Bericht door Breekijzertje »

Oorspronkelijk gepost door Robert In hoeverre zijn wij nog bezig met het 'geloven als een kind'?
Maken we het niet veel te ingewikkeld met de standen en de bekeringsworstelingen?
We? Ik persoonlijk niet hoor! Ik heb wel eens de idee dat de standenleer verzonnen is om het geloof lekker moeilijk te maken........lekker onbereikbaar zogezegd.


Een 'breekje' van Breekijzertje
Refojongere

Bericht door Refojongere »

Iedereen mag geloven
Duizenden discussies over de ellendekennis als voorwaarde. Er zijn geen voorwaarden om tot Christus te gaan. Want immers, dan zou Christus niet allen opgeroepen hebben om te komen. Dan zou de bekering niet 100% Gods werk zijn, want er zit dan wat van ons bij, wat wij moeten meebrengen. Wij zouden God bewegen kunnen om genade te schenken, terwijl Hij alleen in Zichzelf bewogen is om de zondaar. Iedereen mag komen, of hij ellendekennis heeft of niet, of hij naar de kerk gaat of niet, of hij de Bijbel kent of niet, iedereen wordt geroepen.

Hoe moeten we komen
Het is echter een Bijbelse waarheid dat slechts weinigen ook komen. Weinigen willen komen, niemand is er die God zoekt. Wat een wonder van genade dat God dan een volk heeft uitverkoren dat Hij hongerende en dorstende maakt naar Christus, want Zijn kracht wordt alleen in zwakheid vervuld. Er worden ook Farizeeën geroepen om tot Christus te komen. Ze mogen komen zoals ze zijn, immers, zonder onderscheid wordt er geroepen. Wat zijn ze dan? Zondaars die niks hebben aan te bieden, niks. Alleen schuld, zonden, ongerechtigheid. Maar wat moeten ze dan afleggen? Ja, ze zullen wat moeten afleggen voordat ze komen, dat is Bijbels! Namelijk hun eigengerechtigheid, hun geestelijke rijkdom die ze zogenaamd hebben, hun hoogmoed. Want rijken zendt Christus weg, kan Christus aan hen genade kwijt?

Niet al het geloof/komen tot Christus is het rechte
Christus zendt mensen weg?! Al wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen! Juist. Maar niet al het komen tot Christus is het echte komen, zoals ook niet elk geloof het rechte geloof is. Nog zoiets: Wie zijn zonden belijdt, zal vergeven worden. Niet al het belijden is het rechte belijden. Waarom niet? Omdat God het hart aanziet, dorst dat wel naar de gerechtigheid, de vergeving? Nu zul je denken: je schept voorwaarden, je moet dus toch beleven, voordat God vergeven zal.

Oorzaak van het ingebeelde geloof
De gelijkenis van het zaad, het zaad wordt overal gestrooid, ik mag dat denk ik wel zien als dat aan iedereen wordt gezegd dat ze geloven moeten. Waarom ontkiemt het zaad niet overal, brengt het niet overal vrucht voort van geloof en bekering? Omdat de grond niet overal goed bereid is. Het had geen diepte van aarde, het viel op steen, of in de wel toebereide aarde. Nu is denk ik die wel toebereide aarde de voorwaarde. Is deze er niet, dan zal het zaad niet ontkiemen. Maar wie vervult die voorwaarde? De Heilige Geest, die maakt een mens dorstende naar Christus, leidt de mens tot Christus. Het toebereiden van de aarde mag ik dan ook zien als de toeleidende weg tot Christus. De voorwaarde wordt dus niet door ons vervuld, de bekering is immers 100% Gods werk. Maar de mens moet wel ontvankelijk gemaakt worden voor genade, dorstend gemaakt worden naar de gerechtigheid, en daar zit altijd de kennis der ellende bij, klein of groot, maar altijd van harte. Hoe leert een mens anders van zichzelf af te zien en begeert hij met God verzoend te worden door het bloed van Christus?
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

ARMOEDE

Waar vandaan de gelovigen doorgaans uit des Heeren dierbaar Woord armen genoemd worden. Matth. 5: 4, Zalig zijn de armen van geest. Psalm 10 : 13 Op U verlaat zich de arme; en dergelijke plaatsen meer. Het zal niet nodig zijn te bevestigen, dat geestelijke armoede een werkzaamheid van het zaligmakende geloof is, en dat het geloof arm maakt, Christus spreekt ze zalig. Alle rechtzinnige uitleggers merken ook de armoede des geestes aan als een geloofswerkzaamheid. Trouwens nooit is er zulk een arme geweest, nooit zal er zulk een arme zijn, dan alleen door het geloof. Iemand zal mogelijk zeggen: hoe, een gelovige een arme? Het geloof een armmakende daad, daar de gelovigen zoveel schatten bezitten, en het geloof hun een wezenlijk recht tot alles geeft? Wilt u weten, in welk opzicht zij niet arm zijn en in wat opzicht wel? Wij zullen het u, hartelijk geliefden! zeggen, en dus de vraag beantwoorden.
Ontkennenderwijs, mijn geliefden! de ware gunstgenoten van Jehovah zijn niet arm, maar rijk in de volgende opzichten:

A. Zij zijn niet arm, maar rijk in God; daarom nu, dat zij Gods kinderen zijn, zijn zij erfgenamen Gods, Rom. 8: 17, zodat zij met de psalmist mogen zeggen: Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, Gij zijt de rotssteen mijns harten, en mijn deel in eeuwigheid. De snoeren zijn hun in liefelijke plaatsen toch gevallen, en in dit opzicht is een schone, rijke en uitmuntende erfenis hun geworden. Wilt u het weten, wat een rijkdom het te kennen geeft, God tot zijn deel te hebben? Let er op, ik zal het u kort zeggen.
1. Hun rijkdom is daarin gelegen, dat God hun God is, hetwelk een grote rijkdom is, naar luid der belofte: Ik ben uw Schild en Loon zeer groot, Gen. 15: 1. Ik zal hun tot een God zijn, en zij Mij tot een volk. Een rijkdom, die blijven zal, wanneer alle andere zullen verteerd worden.
2. Zij zijn rijk, hebbende Gods liefde van eeuwigheid en in de tijd omtrent hen werkzaam; hetwelk zóveel zegt, dat het niet uitgedrukt kan worden; want in Zijn liefde is Hij onveranderlijk, in Zijn liefde is Hij tederhartig, vaderlijk en liefhebbend, meer dan een moeder omtrent haar tedere zuigelingen.

3. Zij zijn rijk in God, omdat al Zijn eigenschappen, als een groot goed, daartoe zijn om hun ledigheden te vervullen, en hen te troosten.
a. Zijn barmhartigheid, zijnde Zijn rommelende ingewanden tot hen, verrijkt hen met de vergeving der zonde, welke is een uitmuntende rijkdom; van straf bevrijd te worden, dit geeft de gelovige grote schatten.
• Dat Hij hun vergeven wil, waar Hij anderen hun zonden houdt; maar tot Zijn volk zegt Hij: Ik, Ik ben het, Die uw zonden uitdelg om Mijnentwil.
• Dat Hij de grote zowel als de mindere vergeeft, al waren ze als scharlaken en karmozijn, Hij zal ze wit maken als sneeuw en witte wol, Jes. 1: 18. Van hun onreinigheid en hun drekgoden zal Ik ze reinigen, zegt Hij, Ezech. 36 : 25.
• Dat Hij ze alle wil vergeven, die begaan zijn dadelijk en die geschieden zullen, door nieuwe inspraken en toe-eigening van de vergeving op hun boetvaardigheid; bij Hem is vergeving, opdat Hij gevreesd worde, Psalm 130: 4.
• Dat Hij ze alle vrijwillig wil vergeven, Ik ben het, Die ze uitdelg, om Mijns Naams wil, Jes. 43: 25.
• Dat Hij die nooit meer zal gedenken. O! rijkdom en onuitputtelijke schatten van vrije barmhartigheid.

c. Maar Zijn heiligheid is ook hun rijkdom, om hem Zijn beeld gelijkvormig te maken, waardoor zij geheiligd zullen worden, in heiligheid toenemen en bestendig blijven.
d. Zij zijn rijk in Gods alwetendheid; Zijn ogen doorwandelen de ganse aarde, daar is niets bedekt of verborgen; derhalve Hij ziet alle vijanden, al hun noden en zwarigheden, om hen door Zijn almacht te trekken uit de strik en uit de kuil, waar geen water in is. Waar zou ik beginnen en eindigen, indien ik van al de rijkdommen, die elk kind van God in God heeft, spreken wilde.

4. Gelijk zij in God rijk zijn, zo zijn zij ook rijk in Gods enige en natuurlijke Zoon, hun Borg, in welk opzicht zij volmaakt, zonder gebrek genoemd worden, en met Hem alreeds gezet in de hemelen. Christus' armoede is hun rijkdom; Zijn dood, hun losgeld; Zijn opstanding, hun rechtvaardigmaking; Zijn opvaren, om plaats te bereiden en bezit van de hemel voor hen te nemen; Zijn voorbidding de voldoening voor dagelijkse zonden; Zijn wijsheid voor hun blindheid; Zijn macht om hen te ondersteunen; met één woord, alles is hunne, want zij zijn van Christus en Christus is Gods.
5. Zij zijn rijk in de Heilige Geest. Zijn inwoning, Zijn werking, Zijn leiding, Zijn hulp, het is alles het hunne; uitnemende schatten!
6. Zij zijn rijk wegens hun gefundeerd en gegrond recht tot een groot goed; iemand nu heeft recht óf door geboorte, óf door testament; dit op beide wijzen; zij zijn kinderen Gods door de wederbarende genade des Heiligen Geestes, en naardien zij kinderen zijn, zo zijn zij ook erfgenamen, erfgenamen Gods, Rom. 8: 17. Christus geeft hun recht tot deze grote rijkdom door Zijn laatste, Zijn uiterste wil, door Zijn bloed bevestigd, in Zijn dood met kapitale letters ondertekend. Luk.22: 29.
7. Zij zijn niet arm, maar rijk door het verbond der genade, dat God met hen opricht en ingaat. Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, en hun geven de gewisse weldadigheden Davids. Waarom zij in alle tijden mogen zeggen: was het geloof maar levendig! Al is mijn huis zo niet bij God, gewisselijk Hij heeft een verbond met mij gemaakt, in alles wel geordineerd en vast, daarin is al mijn heil, schoon Hij het nog niet doet uitspruiten.
8. Zij zijn niet arm, maar rijk in beloften, welke, om zo te spreken, zoveel obligaties zijn onder het groot zegel gepasseerd; zij allen dragen het Goddelijk snerk en karakter; daarom, hun rijkdom bestaat zozeer niet in geld, dat zij in de hand hebben, als wel in obligaties, die zij bezitten. Nu, deze zijn vele; daar is niet één belofte van Gen. 3: 15 af tot het einde van de Openbaring toe, of zij is de hunne. O! mocht de ziel het kunnen geloven!
9. Zij zijn niet arm, maar rijk in hun staat. O! elk is een Koningskind; elk is van een hoge afkomst, daar is geen onderscheid in deze onder Gods volk, want zij zijn alle zonen en dochters des Allerhoogsten, en zo zonen, dat zij nooit bastaarden zullen of kunnen worden.
10. Zij zijn rijk in genade; de Geest Gods geeft elk, die geboren wordt door het Woord der waarheid, al de leden en delen van een mens in Christus Jezus. Daar is geen wezenlijke genade, of de een heeft ze alzowel als de ander; schoon dezelve sterker en aanhoudender zich in de ene boven de andere vertoont; de leep en beschreide ogen kunnen zowel geweld op Christus' hart doen, als de heldere en sterker doorziende.
11. Eindelijk zij zijn rijk in verwachting; een gelovige heeft een grote geest, een uitstekende verwachting; al het geschapene zou er niet aan kunnen voldoen; o neen! het is, dat zij na het ontwaken met Gods beeld zullen verzadigd worden; als de lemen hut uit elkander gezet en afgebroken wordt, hebben zij een gebouw van God, een stad, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is; zodat zij elkander kunnen toeroepen: Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar wij weten, geloven en verwachten, dat wij Hem zien zullen, gelijk Hij is. Ziet daar dan de rijkdom in God en Zijn genade, die blijven zal, wanneer wereldse koninkrijken vernietigd zullen worden, en aardse schatten door het vuur verslonden zullen worden: God doet Zijn liefhebbers beërven, dat bestendig is, overmits de raad en het wezen bij Hem zijn.

b. Stellenderwijs worden Gods kinderen, niettegenstaande dit alles, armen, met groot recht en nadruk in het Woord genoemd; schoon wij belijden moeten, dat het armen zijn, die veel goed hebben. Wilt u weten in wat opzichten zij al armen zijn, let er op, ik zal het u zeggen, mijn hartelijk geliefde toehoorders!

A. Zij worden armen genoemd wegens hun uitwendige staat, veeltijds, naar de Goddelijke bedeling. 1 Kor. 1: 26.

a. Ten aanzien van 's werelds goed zijn zij er veeltijds van ontbloot; zij zijn armen in de wereld. De ware godsvrucht wordt zeer zeldzaam in de hoven en koninklijke paleizen gevonden; want zo onmogelijk als het is, dat een kemel door het oog van een naald kan doorgaan, zo onmogelijk is het voor die in het koninkrijks Gods in te gaan. Daarom zegt Paulus: Gij ziet uw roeping, broeders, niet vele wijzen, machtigen en edelen, 1 Kor. 1: 26. Dit was het, dat Jezus gaf als een teken, dat Hij de ware Messias was: De armen wordt het Evangelie gepredikt. En dit is doorgaans Gods weg, de Godzaligen te laten in de hutjes; moest Christus mens worden, het was uit een arme Maria; moest Hij discipelen hebben, het moesten zijn Galileërs; moest Hij prediken, het moest zijn aan armen; en God heeft hier Zijn grote wijsheid betoond, dat Hij het goede zaad zaait door de doornen en distelen van wereldse zorgen, dat ze het echter niet kunnen verstikken.

b. Ten aanzien van hun afkomst zien wij dikwerf, dat de kinderen der edelen en machtigen niet geroepen worden, maar de kinderen van de geringen; daarom zegt dezelfde Paulus, dat God kiest de onedelen, en verachten naar deze wereld, 1 Kor. 1: 28.

c. Ten aanzien van lichaamsgestalte, zwakke, broze, pijnlijke; hetwelk ook al mede te kennen gegeven wordt in de gelijkenis, daar wij lezen, dat de dienstknechten lammen, kreupelen, verminkten en blinden zouden dwingen om in te gaan; het zijn de zwakken om de sterksten te beschamen.

d. Eindelijk ten aanzien van vermogens, onnozelen, onkundigen, en dwazen, gelijk Paulus ze noemt. Ondertussen, dit is niet volstrekt te begrijpen, maar het is de gewone weg Gods; dit is ook zo niet te begrijpen, alsof de ganse armoede hierin bestond, o nee! let wel, wij zullen meer redenen van deze benaming geven.

B. Zij zijn dan vooral armen naar de geest, die wij in het oog hebben, die uit bewustheid van hun gebrek roepen tot God, die ook Matth. 5: 3 zalig gesproken worden, die hier verhoord zullen worden. Deze nu worden genoemd armen:

a. Omdat God hen arm maakt. Wanneer God in de bediening des Woords door Zijn Geest de arme verloren zondaars komt opzoeken, de Heere vindt ze, of als de hoogmoedige Farizeeër, God dankende, dat hij niet is gelijk andere mensen; hij is, schoon naakt, blind, jammerlijk, arm en ellendig, met Laodicea rijk en verrijkt, geen dings gebrek hebbende; of als de zorgeloze, in de top van de mast slapende, en aan geen gevaar denkende; of gelijk de jongeling, veel goede dingen door een ontwaakt geweten doende. Nu, Gods eerste werk is zulk één te ontbloten, uit te schudden, te ontledigen en arm te maken.

A. Door hem te overtuigen, en door overtuiging te doen ontwaken uit zijn slaap, op deze wijze:
1. God doet hem zien, dat hij meer schuld dan kapitaal heeft; zijn zonden worden hem in haar veelheid en verscheidenheid onder ’t oog gesteld, zodat hij moet zeggen, dat hij tienduizend ponden schuldig is, zonder een kwadrantpenning te hebben om te betalen; hetgeen een grote beweging maakt in zijn hart.
2. God doet hem zien, dat hij dagelijks achteruit gaat, nieuwe schulden bij zijn oude schuld voegend, ja dat zijn beste dingen onreine zijn, zodat ze als schade en drek moeten gerekend worden.
3. Ja, hij wordt overtuigd, dat zijn munt niet gangbaar bij God is; de wet niet zo zeer eisende een goede wil, voornemens en begeerten, maar de volmaaktheid in alles, zo de mens zodanig iets zal kunnen teweegbrengen, om zijn ziel in het leven te houden.
4. Hij wordt overtuigd, dat hij erfelijk een schuldige arme is, door de moedwillige ongehoorzaamheid, van Adam, zodat hij, als een arme, van alles beroofd in de wereld is gekomen, en geleefd heeft, ofschoon hij het met indruk niet geloofde.
5. Eindelijk door de overtuiging laat God de schuldeisers los, die deze naakt als uitstropen, en in de uiterste, ellendigste en armoedigste toestand liggen laten.

b. God maakt niet alleen arm, door overtuiging, maar Hij maakt ook arm door de zielen te bepalen en te arresteren bij haar armoede, ellende en gebrek. O, hier missen het de meesten! Velen hebben enig besef van hun armoede; maar het is in het gemeen, het is voorbijgaande, het schiet geen wortel; maar als God arm maakt, Hij bepaalt er. de gedachten op, Hij doet het levendig zien, met aandoening en smartelijk gevoel geloven. Daarom mag de wens van elke navolger van Christus, vooral van de getrouwe leraren, voor al de onbekeerden, die zijn, die Christus wenste omtrent Laodicéa: Och, dat gij wist, dat gij zijt blind, naakt, enz. Openb. 3: 17.

c. God hen dus arm makende, maakt hen ook zoekende om brood, opdat zij niet vergaan zouden. Ziet het in Efraïm ontdekkend licht in zijn armoede ontvangen hebbende: hij is bezig om zich te beklagen en te roepen: Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn! ja berouw hebbende, beschaamd en schaamrood zijnde voor de Heere, en op de heup kloppende.

B. Zij zijn armen, omdat zij zich zelf als armen aanmerken; zij zien, dat zij naakt zijn van nature, zonder de klederen des heils, jammerlijk, ellendig, even gelijk een kind, geworpen op de vlakte des velds, liggende in zijn bloed te wentelen. Het leven kunnen zij niet meer in hun hand vinden, zeggende daarom: Het is buiten hope, het is buiten hope! Daarom is het met hen, gelijk met de Psalmist, die zegt: Uw pijlen zijn in mij gedaald, Uw hand ligt zwaar op mij. Psalm 38: 3.

C. Gods volk zijn armen in het geestelijke, overmits zij als arme Enossen werken.
a. De armoede noodzaakt hen om hun nood te kennen te geven. O! dit doet uitroepen: Help Heere, ik verga van honger, ik word onderdrukt, o God, wees Gij mijn Borg!

b. Hij komt als een ootmoedige om genade te smeken en geen recht, met de strop om de hals. Daar is geen snoder schepsel dan een hoogmoedig bedelaar. Maar een ootmoedig smekeling zoekt hulp en komt met beschaamdheid en schaamroodheid; niet, omdat hij een aalmoes zoekt, maar omdat hij zo ellendig is, en alles doorgebracht heeft, en daarom roept hij uit met Ezra: Ik ben beschaamd en schaamrood. Ezra 9: 6.

c. Het bedelen om vrije genade ongewoon zijnde, heeft een ootmoedig smekeling dikwerf geen woorden, om zijn armoede en ellende uit te drukken; hij vindt wel zuchtingen, die hij geen naam geven kan, het is geen kirren als een duif, en piepen als een zwaluw; de heldere tranen biggelen in groter getale langs de wangen, dan er wel woorden te voorschijn komen; de gebeden zijn afgebroken, stamelende klopt zulk een bedelaar, zulk een arme, op de borsten, zeggende: o God, wees mij arme zondaar genadig!

d. Dus neemt hij geen neen aan; O! de nood dringt, hij kan nergens anders geholpen worden, hij blijft daarom zeer aanhoudend roepen en kloppen, dat het toch iets mag gegeven worden; daarom zegt zulk een uit de grond des harten:
Ik zal dan standvastig wachtende blijven,
Ik zal niet wijken, ook geen vingerbreed;
Niemand zal mij van deze plaats drijven,
Daar ik tot dood en leven ben gereed:
En schoon mij nimmer wordt opgedaan,
Zo zal ik blijven aan de dorpel staan:
Ja, zo men mij de deur niet openstelt,
Ik moet er in, door bidden of geweld.

e. Wordt zulk een arme geweigerd; zegt de Heere, dat Hij niet is gekomen dan tot het opzoeken van de verloren schapen des huizes Israëls; dat het kinderbrood aan de honden niet gegeven wordt. … O! dan komt het er nog meer op aan.

f. Dan is de ziel ootmoediger dan ooit; de armen spreken toch smeking; zij wil als een onwaardige dode hond maar een kruimel hebben.

g. Dan wordt het hart geperst, dan kookt dat vuur, zodat de ogen zijn als springaders; dan is het:
Hoe het zij, mijn droeve ogen!
Laat Uw springbron nooit verdrogen;
Houdt van schreien nimmer mat,
Steeds mijn wang en leger nat.

h. Dan slaat zulk een arme wel eens een droevig oog naar boven tot God, welks taal is: Is mijn God nog te bewegen?

i. Dan begint hij pleitredenen te gebruiken, van Gods deugden, van Christus' algenoegzame voldoening ontleend, en van zijn eigen ellende. Dan openbaart hij zijn wonden en etterbuilen, zoals er niets geheels aan hem is, van de hoofdschedel af tot de voetzolen toe; hetgeen God doet, met eerbied gesproken, al Zijn berouw tezamen trekken.

j. Zulk een, als hij iets ontvangt, O! hij is er mee tevreden. De allerminste genade merkt hij aan als groot en onwaardeerbaar, als hij zich te binnen brengt, hoe onwaardig hij is, en dat alles onverdiende genade is.

k. Zulk een, eindelijk, houdt nochtans gestadig aan om meer; o, de kruimpjes, die hij ontvangt, zijn zijn gehemelte zo zoet, kostelijk en liefelijk, dat hij uitroept: "o Jezus! mocht ik meer van U hebben! zet mij als een zegel op Uw hart! O Christus! mocht ik meer ontdekkende, vergevende en heiligende genade hebben! O Heelmeester! giet van Uw olie nog al meer in mijn wonden!"

D. Gods volk wordt arm genoemd, omdat zij altoos arm blijven, klein en nederig onder alle genietingen; hoe meer van God, hoe armer en handelbaarder en ootmoediger; de huichelaars worden door hun bevindingen opgeblazen; maar hier is het met Abraham, dat ik mij onderwonden heb, om met de Heere te spreken, hoewel ik stof en as ben! Gen. 18: 27.
• Ja, armen blijven zij, zij kunnen niet met het ontvangene werken, maar moeten telkens nieuwe invloeden, opwekkingen en voorkomingen van de Heere hebben, eerst uit Zijn hand ontvangen, en dan Hem wederbrengen.
• Armen blijven zij, omdat zij azen en leven alleen op enkele genade en goedheid.
• Armen, omdat zij uit de hand van een ander gedurig onderhouden worden; en missen zij die dagelijkse invloeden, dan roepen zij en kermen, hijgen, dorsten en verlangen naar God, in een land dor en zonder water.
• Armen, omdat zij hoe langer hoe meer verloochend worden aan eigen wijsheid, kracht en gerechtigheid; zij worden blinder, onkundiger en dwazer, en zondiger in hun eigen ogen; zij hebben niet, zij kunnen niet, zij roepen uit met Asaf, de man Gods, dat zij hoe langer hoe meer een groot beest zijn voor God.
• Armen, omdat God zorg draagt, uit oneindige goedheid, om deze arm, maar de wijngaarden van Gods eigen planting worden door het snoeimes voor weelderige takken bewaard, en het dode hout wordt er uitgehaald. Wanneer God de eerste mens Adam als het hoofd van het ganse menselijke geslacht geschapen had, gaf Hij hem al het kapitaal, om zo te spreken, voor zich en zijn nakomelingen in de hand, om het beste gebruik daarvan te maken; maar als een doorbrenger bracht hij het terstond door. God nu ziende, dat het niet veilig was, zulk een groot goed meer in de bewaring van mensen te geven, en voornemens zijnde een Tweede Adam, als een tweede Verbondshoofd, te openbaren, zo heeft het de Almachtige behaagd, dat alle volheid niet in Zijn volk, maar in Christus hun Hoofd zou wonen; en zij spaarzaam maar daaruit ontvangen, zo lang zij minderjarig zijn. O gezegend bestel! was het in onze hand, wij zouden het ogenblikkelijk doorbrengen.

Vraagt iemand, hoe houdt God Zijn kinderen arm?
Ik zal het u zeggen, mijn aandachtigen!
a. God houdt hen arm, door het verbergen dikwerf van hun genadestaat, hun kindschap en deel aan de Verbondsgoederen voor hen; zij hebben wel bevinding, zij durven niet zeggen, dat zij totnogtoe altijd zijn ontbloot geweest, dat nooit een licht, Christus ontdekkende, in hun hart is opgegaan, dat zij zich niet hebben overgegeven. Maar zelfbedrog is groot, en zo gevaarlijk en beklagelijk; hetgeen, op het hart wegende, hen bekommerd maakt, gedurig hen aanhoudende maakt, hen doet als ledigen komen, hun kleine beseffen geeft van zichzelf, en hen stilletjes doet heengaan.

b. Anderen worden klein gehouden, door het verbergen van de genaden, die zij bezitten, voor hen; schoon zij geloven, genade in Gods ogen gevonden te hebben, en er vele genaden, gelijk ootmoed, verloochening, licht in Gods weg, gezetheid op de oefening van ware Godzaligheid, en tedere liefde voor God, Zijn volk, en Zijn zaak, zich openbaren aan allen, die hen zien; het blijft voor hen verborgen, óf door de een of andere verborgen zonde, die niemand dan God en zij te houden; de wilde bomen worden niet gesnoeid weten; óf dat zij zo veel walgelijkheid in hen doen zien, dat zij bijna onbekwaam zijn het goede en zuivere te zien; het maakt hen bang, dat anderen van hen zulke gedachten hebben; zij denken, zag u mij maar inwendig, wist u de zonde, die ik niet overwinnen kan, u zou zulks niet van mij, een der allerellendigste tollenaren, denken.

c. Anderen, dat zij veel bij hun verdorvenheid en zondige aard worden bepaald en gezet, zodat zij zien de boze neigingen en onrechte hellingen van de wil en de genegenheden; (hetgeen hen doet uitroepen: Wat is er niet in mij een macht van ongerechtigheid, werking der zonde, en een lichaam des doods, ik ben maar een dode hond) En dit verwekt dat teder aanhouden om vergevende genade, dat onophoudelijk roepen, dat Jezus als Koning wil inkomen: Kom in, Gij Gezegende des Heeren! Dit doet hen laag blijven staan in belijdenis en verfoeiing van zichzelf voor de Heere.

d. Anderen houdt God klein, hun doende zien hun diepe onkunde en ongevoeligheid: zulken zeggen: O! wat ken ik weinig van God, van Christus' dierbaarheid, van ellende! en ken ik wat, ik ben indrukkeloos, gevoelloos onder alles; het hart is niet week, het smelt niet weg, anderen hebben dat meer dan ik, zodat zij gevoelig over ongevoel geraken.

e. Anderen worden arm gehouden door het gedurig woelen en werken van de kracht der verdorvenheden; die gaan overal na, die verleiden gedurig, die zijn nooit stil; dit deed Paulus zeggen: Ach ik, ellendig mens!

f. Anderen worden arm gehouden door het inhouden van de gevoelige bekendmaking van hun zonden, die zij begaan, die zijn in de weg om de toenadering te beletten, die maken scheiding; die liggen zwaar op het hart, het hart blijft gesloten, er is inwendig beschuldiging, daar wordt geen verruiming gevonden; dit maakt, dat men als een worm, als een gedaagde schuldige zich gedurig stelt onder het oog van God, de Rechter van de ganse aarde.

g. Anderen houdt God arm en klein door het inhouden van Zijn gevoelige genade, hen meer leidende langs een bedaarde en effen weg, hetwelk hun ziel dikwerf in vrees brengt, vooral, als zij bij zulke christenen komen, die op een zeer gevoelige wijze bewerkt worden.

h. Anderen door een zeer beklemde leiding, waardoor zij weinig troost van het genadewerk, dat aan hen geschied is, hebben, met Heman doodbrakende van de jeugd af aan geweest zijnde. Psalm 88: 16.

Zo hebben wij met uw aandacht over de eerste letter van ons alfabet zeer zoete en eigenaardige benamingen des geloofs ingezien, het is een Aandoen, een Aanhangen, een Aanhouden, een Aankleven, een Aannemen, een Amen, en een Armoede.


Wij gaan dan tot de letter B, om uw aandacht de benamingen onder die letter voor te dragen.
1. De eerste benaming van het geloof is hier, dat het genoemd wordt een

[Aangepast op 28/6/04 door Matthijs]
Liever Turks dan Paaps
Gebruikersavatar
Pim
Berichten: 4033
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42
Locatie: Zuid-Holland
Contacteer:

Bericht door Pim »

Hmmm. Geen kinderachtige posting Matthijs in deze kindachtige topic! Maar ben een beetje bang dat niet iedereen zo'n lang verhaal leest....
Hartelijke groet,

Pim.

Het is vandaag een dag van Goede Boodschap. PrekenWeb.nl
Gebruikersavatar
Pim
Berichten: 4033
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42
Locatie: Zuid-Holland
Contacteer:

Bericht door Pim »

Oorspronkelijk gepost door Rhodé
Hmmmm. Dit lijkt wel een citatenoorlog. Veel geknip, veel geplak, weinig doeltreffend. Bronvermelding doen we ook al niet meer?
Ik doe een gokje op het 'ABC des Geloofs' van Comrie!
Hartelijke groet,

Pim.

Het is vandaag een dag van Goede Boodschap. PrekenWeb.nl
Robert
Berichten: 1424
Lid geworden op: 28 nov 2002, 10:29
Locatie: Delft

Bericht door Robert »

Mooi kinderboekje Matthijs!
Maar leg nu eens uit wat je geloofd, zoals je dat aan een kind zou uitleggen. Ik zal zelf een eerste poging wagen.

"Ik ben erachter gekomen dat ik heel veel slechte dingen doe, die een slechte uitwerking hebben op mij en op andere. Ik geloof dat ik daarom niet voor altijd bij God kan zijn, want God is perfect en ik ben slecht. Maar gelukkig is God zelf naar deze wereld gekomen om ons weer goed te maken, en om zelf gestraft te worden voor mijn slechte dingen, in plaats van dat ik gestraft wordt. Nu geloof ik dat ik voor altijd bij God mag zijn."
Carpe Diem tamen Memento Mori
Adryan

Bericht door Adryan »

Oorspronkelijk gepost door Pim
Oorspronkelijk gepost door Rhodé
Hmmmm. Dit lijkt wel een citatenoorlog. Veel geknip, veel geplak, weinig doeltreffend. Bronvermelding doen we ook al niet meer?
Ik doe een gokje op het 'ABC des Geloofs' van Comrie!
Sow Ik was even bang dat hij het helemaal overgetypt had. Is niet echt goed voor RSI. Maar gelukkig. Het staat ook op theologienet
Robert
Berichten: 1424
Lid geworden op: 28 nov 2002, 10:29
Locatie: Delft

Bericht door Robert »

Kind: Pappa, ik heb een vraag!
Pappa: Even wachten, dan knip en plak ik even het antwoord van theologienet!
Kind: Maar het is een vraag over hoe u er tegen aan kijkt (beetje slim kind)
Pappa: Ja, dat moet ik juist van theologienet halen!
Carpe Diem tamen Memento Mori
Gerrie

Bericht door Gerrie »

Oorspronkelijk gepost door Matthijs
ARMOEDE
Waar vandaan de gelovigen doorgaans uit des Heeren dierbaar Woord armen genoemd worden. Matth. 5: 4, Zalig zijn de armen van geest.
Deze posting past beter bij de topic:
ARMEN van GEEST
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

i.i.d ABC des geloofs.


Daarin beschrijft A. Comrie kostelijk het werk van Christus als Profeet.
Deut. 18:15 "Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen;"

het is maar een kort en een eenvoudig stukje.

lees!

mp
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

Oorspronkelijk gepost door Gerrie
Oorspronkelijk gepost door Matthijs
ARMOEDE
Waar vandaan de gelovigen doorgaans uit des Heeren dierbaar Woord armen genoemd worden. Matth. 5: 4, Zalig zijn de armen van geest.
Deze posting past beter bij de topic:
ARMEN van GEEST
Voor de evenwicht past het hier perfect tussen.
Plaats reactie