Wat zegt hij in gewoon begrijpelijk Nederlands? Ik begrijp dit zo niet.Herman schreef:prof. L.H. van der Meiden op 27 februari 1959 in de Wekker schreef: Wij wijzen ook op wat geschreven staat in Hebr. 12 : 22-24. Daar lezen we: maar gij zijt gekomen tot de berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen, tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en d geesten der volmaakt rechtvaardigen, en tot de Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel.
Duidelijk is dat het in deze verzen allereerst gaat over de heerlijkheid der Nieuw-Testamentische bedeling. Maar de verlosten in de hemel zijn hiervan niet uitgesloten. Denk maar aan de woorden: de geesten der volmaakt rechtvaardigen. Hieronder hebben wij toch te verstaan de gestorven heiligen; dus aan hen, die reeds in de hemel zijn.
Dus de gelovigen op aarde zijn gekomen tot ..... ook tot die geesten der volmaakt rechtvaardigen.
Er is dus gemeenschap tussen de strijdende en de triumferende kerk, maar... een gemeenschap des geloofs.
Die gemeenschap sluit niet in dat er een direct verkeer is tussen de gelovigen op aarde en de gelovigen in de hemel. Maar er is ook geen direct verkeer tussen al de gelovigen op de aarde. Duizenden leren elkaar op aarde nooit kennen.
Die eenheid, die geloofsgemeenschap, is in Christus.
„De liefde, welke blijft, ook als geloof en hoop verdwijnen, houdt alle gelovigen met Christus, en onderling verbonden. En die liefde uit zich onzerzijds daarin, dat wij de heiligen, die ons voorgegaan zijn, met eerbied gedenken; dat wij waardiglijk van hen spreken, dat wij hen navolgen in geloof en goede werken, en door hun voorbeeld aangespoord met lijdzaamheid lopen de loopbaan, welke ons voorgesteld is; dat wij één met hen ons gevoelen en leven in verwachting van tot hen te gaan; dat wij met hen en alle schepselen de Naam des Heeren grootmaken. Onder die vormen, waarin de gemeenschap van de strijdende met de triumferende kerk zich openbaart, neemt de hoop van het weerzien een brede plaats in". (H. Bavinck; Dogm. IV. 707; 3e dr.).
Wij willen nog even onderstrepen: dat wij één met hen ons gevoelen en leven in de verwachting tot hen te gaan. Maar wij doen dit niet zonder nog eens de nadruk te leggen op: hun navolgers te zijn.
Deze zaken, in verband met wat wij nog apart noemden in art. 3, karakteriseren toch wel de zaak zelf.
Wij moeten dus volkomen uitsluiten „een sentimentele genieting van elkanders bijzijn." Doen wij dat niet dan komen wij op de dwaalwegen der zeer gevaarlijke ketterijen. Denk maar aan het spiritisme.
Wij kunnen ook wel constateren dat de verlosten in de hemel herinneringen hebben aan de aarde (Luk. 16 : 27-31); zij kennen ook een bepaald verlangen naar de volle openbaring der heerlijkheid van Christus. (Openb. 6 : 10).
De Heiligen Schrift leert nergens dat de verlosten in de hemel alles van de aarde weten. (Zie eerste art.)
Maar wel staat vast „dat zij van de strijdende kerk op aarde minstens weten wat de strijdende kerk van de hemelse weet". (Bavinck; a.w. 708).
Daarbij komt hun herinnering en, wat God mogelijk in de hemel hen bekend maakt.
Maar wij moeten leven bij: ik geloof de gemeenschap der heiligen.
Zo wij gezien hebben raakt dit heel de kerk, heel de levende kerk; raakt dit de gelovigen „allen en een ieder".
Maar in een gemeenschap in Christus; een gemeenschap des geloofs en der liefde.
Wanneer wij dicht bij de Heere en dicht bij elkaar leven, kunnen wij ons zalig één-weten, met Gods kinderen, die ver van ons op aarde zijn én met hen, die in de hemel zijn. (Lees nog eens art. 3 nu).
Veel is nog verborgen. Wij zijn nog niet boven.
Maar de volheid komt. Wat nu nog „onzegbaar" is, zal dan worden aanschouwd.
Laten wij ons allereerst afvragen of wij staan in de gemeenschap met Christus ? Dan zullen wii ook eens de volle gemeenschap der heiligen beleven.
AANVULLING:
Na herlezing begin ik het te begrijpen.