RotterS schreef:Beste Zonderling,
Ik kan helemaal mee in jou antwoord, omdat je niet stelt (lijkt te stellen) dat alle nakomelingen van Adam het eten van de verboden vrucht in hun 'boek met bedreven zonden' hebben staan. Wel blijft de vraag bij mij: wat bedoel je met 'toerekening'. Wordt de daad van Adam ons toegerekend, of het oordeel over deze daad? Volgens mij is dit laatste wat in Romeinen 5:18 bedoeld wordt en wat vers 19 ook aangeeft: omdat Adam zondige, zijn zijn nakomelingen ook gesteld tot zondaar, omdat ze van dezelfde lap gescheurd zijn als Adam. En juist dat laatste maakt in mijn ogen de vergelijking met Christus kloppend: Adam deed iets, en zijn hele geslacht was verdorven, Christus deed 'iets' (onpeilbaar groot, maar ik gebruik toch maar even het woord iets) en zijn kinderen worden gerechtvaardigd.
Beste RotterS,
1. Ik had mijn antwoord zo gegeven dat m.i. de overeenstemming met wat we in onze belijdenis vinden essentieel is. Dat is toch waar het wezenlijk om gaat. Dit betreft onze verdorven aard door de zonde van onze eerste voorouders, waardoor we voor God rechtvaardig onder het oordeel van verdoemenis liggen, zelfs al voordat wij ook maar één dadelijke zonde begaan hebben. Hierover hebben wij overeenstemming en dat is m.i. vanuit het oogpunt van de Gereformeerde belijdenis voldoende.
2. De vervolgvraag die je eerder en ook nu stelt, is of (a) de zonde van Adam ons rechtstreeks toegerekend wordt als was het onze eigen zonde, of (b) dat er alleen een overerving is van de verdorven natuur, die ons voor God verdoemelijk maakt. Nogmaals, ik wil niet graag hierover twisten zolang we het over het wezenlijke punt (zoals we dat ook in onze belijdenis vinden) maar eens zijn.
Als ik de vraag echter toch moet beantwoorden, dan meen ik dat er inderdaad een rechtstreekse toerekening is van de zonde van Adam aan onszelf in eigen persoon, namelijk omdat Adam optrad als een verbondshoofd en ons vertegenwoordigde. Deze toerekening aan ons in eigen persoon is niet onrechtvaardig - zoals ds. Van Campen stelt dat die zijn zou. - Het is ook niet in strijd met Ezechiël 18. Want Adam nam een bijzondere positie in ten opzichte van de gehele mensheid doordat hij die mensheid vertegenwoordigde als verbondshoofd; dat geldt voor andere situaties niet. Van enige onrechtvaardigheid of strijdigheid met andere plaatsen van de Schrift is in het geheel geen sprake.
Maar nogmaals: ik wil hier niet over twisten zolang geheel onderschreven wordt wat we in onze belijdenis vinden!
3. In Romeinen 5:19 ligt de parallel tussen het 'stellen tot zondaars' en het 'stellen tot rechtvaardigen'. Welnu, het stellen tot rechtvaardigen is duidelijk een daad van toerekening: Christus' gerechtigheid wordt toegerekend aan de verloste zondaar als had hij deze in eigen persoon verricht en in eigen persoon de schuld op de straf gedragen. Hoewel sprake is van een 'vreemde' gerechtigheid, is er toch wel degelijk een toerekening aan ons in eigen personen.
Als we dan zien hoe hetzelfde gezegd wordt over 'het stellen tot zondaars' (qua werkwoord en constructie identiek aan het 'stellen tot rechtvaardigen'), dan zie ik daar de bevestiging in dat het wel degelijk Schriftuurlijk is om te zeggen dat Adams zonde ons in onze eigen personen is toegerekend (en dat we niet alleen zondaren zijn door onze eigen zondige natuur). Op basis hiervan is het voor mij niet genoeg om te zeggen: Adam deed iets en dat raakte zijn hele geslacht, en hetzelfde geldt voor Christus; dat is te algemeen geformuleerd. Nee: Christus' voldoening en gerechtigheid worden ons
waarlijk toegerekend (dat is essentieel); zo ook mogen we volgens de parallel van Romeinen 5:19 zeggen dat ook Adams zonde ons daadwerkelijk is toegerekend. Zowel Adam als Christus zijn verbondshoofden, en in dat opzicht is er een ware toerekening aan de leden die deze hoofden toebehoren.
4. Nogmaals: ik wil over deze toerekening van de zonde van Adam aan ons in eigen persoon niet strijden als er maar de erkenning is van onze totale verdorvenheid die we door de zonde van Adam hebben en dat we
alleen al door deze zondige natuur in onze eigen personen verdoemenswaardig zijn voor God; zoals onze belijdenis spreekt. Maar persoonlijk acht ik de gedachte van de toerekening van de zonde van Adam aan ons voluit Schriftuurlijk, waarbij een van de belangrijkste bewijsplaatsen dit vers is, Romeinen 5:19.