Ds. J. Schotel (CGK) en de voorwerpelijke godsdienst

Plaats reactie
Gebruikersavatar
SecorDabar
Berichten: 1541
Lid geworden op: 14 okt 2011, 16:18

Ds. J. Schotel (CGK) en de voorwerpelijke godsdienst

Bericht door SecorDabar »

Beste forumleden,
Dit is de derde aflevering van een bloemlezing uit de leerredenen van de
Haarlemse Christelijk Gereformeerde dominee J. Schotel (1850-1914).
We hadden al stilgestaan bij 1. de veronderstelde wedergeboorte, en 2. de valse lijdelijkheid.
Nu wilde ik stilstaan bij de voorwerpelijke godsdienst.
In de tijd van Ds. J. Schotel was Nederland nog redelijk godsdienstig en kerkelijk.
Toch was er veel uit gewoonte, en veel historisch geloof, wat door veel
predikanten in de 19e eeuw voor zaligmakend werd aangezien.
Misschien om de identiteit en het bestaansrecht van de Chr. Geref. Kerken vast te stellen,
legde Ds.Schotel dit accent in zijn prediking, om te waarschuwen tegen voorwerpelijke godsdienst.
Wellicht is deze bloemlezing ook een baken in zee voor ons.

Ds. J. Westerink te Urk schreef ergens over Ds. Schotel:
Mijn grootmoeder die geestelijk een stempel op mij gezet heeft, is in haar jonge jaren gegrepen en gevormd door ds.J. Schotel en ds.H.M. van der Vegt, predikanten van de Chr. Geref. Kerk na 1892, die hun wortels hadden in de Kruisgemeenten. Het warme, bevindelijke element in hun prediking had gestalte gekregen in de wijze waarop zij de Heere vreesde.


1e Leerrede: naar aanleiding van Hebreën 11:6 Eén ding is nodig!
Verreweg de meeste mensen, vooral van de meeste theologen, zo zij genaamd worden,
niet als zodanige gehouden worden, maar als ware godsdienst worden voorgesteld
en aangeprezen, terwijl zij toch, in haar aard, natuur en oogmerk, niets dan enkel vlees zijn,
dat Gode niet kan behagen!
Aan geloof is er in onze dagen geen gebrek, vooral niet bij die godsdienstige menigte,
die thans het grootste woord heeft! Zij zijn het, die gezond zijn in het geloof en verklaren zich met alle macht tegen dat ziekelijke volk, dat doorgaans klaagt en schreit over zijn blindheid, schuld en onvermogen, welke zielsgestalten door hen ziekelijkheid genaamd worden.
Het is slechts een historische kennis, die in haar wezen wel goed kan zijn (want onkunde is af te keuren), doch daar deze kennis slechts voorwerpelijk is en niet geheiligd aan het hart, doet de mens met heel die kennis niets dan kwaad; hij stelt zich tegen het ware werk des Geestes en doorpriemt menigmaal het hart van het ontdekte volk des Heeren.
In onze dagen wil men dat dit volk door redeneren alle kommer zal verbannen.
Men zegt: “God is verzoend, en dus hebt gij dit eenvoudig te geloven, en u toe te eigenen; dan zijt ge klaar en uit uw kommer geheel verlost!”. Dit gaat niet gelijk daar geredeneerd wordt; die redeneerders mogen daardoor alle kommer kunnen verbannen, het kind van God kan zulks niet doen.
Het laat u met God verzoenen moet voor elk mensenkind, feit worden. Elk moet nu persoonlijk met God verzoend worden, hetwelk trapsgewijze geschiedt door de toepassing des Heiligen Geestes.
Daar zij nu trapsgewijze geschiedt, is niet elk kind van God met toeëigenende voet staande op één en dezelfde hoogte. Vandaar het veelvuldig verschil in de kerk onder het volk des Heeren!

2e Leerrede: naar aanleiding van Handelingen 16:30b Een ernstige levensvraag.
De mens is nergens onkundige in dan in de weg der zaligheid. Zij moet hem eerst geopenbaard worden, zal hij haar weten. Hoe velen nemen niet de vlucht tot één der Bijbelteksten of tot één der beloften in de Bijbel? Helaas, het wapen is goed, maar die het hanteren zal, gebruikt het vaak niet goed, zodat hij meer zichzelven wondt dan de vijand. Men heeft hemels onderricht in deze wapenhandel nodig.
Het goed en doelmatig gebruik maken van dat wapen kent David den Heere toe,
Psalm 18:35 “Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is”.
O, weet dat de duivel voor geen Bijbelteksten op de vlucht gaat, al brengen wij in eigen vermogen en met eigen wijsheid ook honderd teksten bij.
Zonder verlichting des Heiligen Geestes zal de mens nimmer de weg tot zaligheid kunnen vinden.
Ach men is spoedig klaar met teksten en versjes: men is vrij, zonder ooit in banden te zijn geweest; zonder het gevaar te hebben gezien; verlost zonder met de gevangeniskerker kennis gemaakt te hebben;
men is in de ruimte gezet, zonder engten te kennen! Wanneer de Heere Zijn licht intrekt, dan begint men de schaduw voor het wezen aan te zien.

3e Leerrede: naar aanleiding van Lukas 18:13b De tollenaarsbede.
Al zijn wij nog zo gereformeerd in onze uitdrukkingen en ons hart legert niet daar, waar onze voorwerpelijke beschouwing is, dan spreken wij onwaarheid voor de Heere.
Het komt er vooral op aan, dat ons hart er bij moet zijn, vooral in ons gebed.
En er dit in ons bidden er bij te krijgen, is een zeer moeilijk, ja een onmogelijk werk aan des mensen zijde.
God moet er aan te pas komen om ons de Geest der genade en der gebeden te geven.
Wij zien hier, dat een voorwerpelijke beschouwing van het Evangelie ons met Christus in het wezen der zaak niet in kennis stelt. Onze blinde zielsogen moeten door de Heilige Geest geopend worden, zullen wij in de Heilige Schrift en in de zuivere prediking des Evangelies de Heiland vinden.
De Heere gebruikte eens voor een professor zijn eigen boek, en bij het lezen van zijn eigen boek kreeg Christus als Middelaar voor de schrijver betekenis. Hoe ergert deze voorwerpelijke godsdienst aan armen van geest. Zij willen die armen van geest, dat soort van ziekelijke mensen aan het geloven zetten, dat is geloven, zoals zij zelf geloven, om maar vast te stellen, dat ook zij gerechtvaardigd zijn in Christus door God.
Dit hebben zij ook bij zichzelf vastgesteld, en vaak zonder grond, want de innerlijke zielspraktijk des tollenaars is hun geheel onbekend. Wellicht kennen zij een angstig ogenblik, als de wet hen aangreep in het geweten, waardoor zij in vliegende vaart de kreet deden horen: O God! Wees mij zondaar genadig!
Doch hierdoor werd de storm bezworen, en was men klaar, bekeerd in eigen oog.

5e Leerrede: naar aanleiding van Kollossenzen 3:4 De Levensbron.
Dat ge de waarheid zoekt, haar voorwerpelijk kent, belijdt, en voorstaat, zelfs veel voor haar over hebt, dat prijs ik in u, doch voor de eeuwigheid is dat onvoldoende. Verbeeld u: met die schone kennis der waarheid (doch niet geheiligd aan uw hart) de eeuwigheid in te gaan en zo voor uw Rechter te verschijnen?
En hoe talrijk is die menigte in onze dagen? Ja, zij hebben het hoogste woord.
Het is dat soort, dat bij klimop kan vergeleken worden, dat zich schijnbaar aan Christus vastklemt en toch op eigen wortel staat. Het zijn die vrome, oppervlakkige kerkmensen, zonder geestelijk leven; zij hebben veel Schriftkennis, zijn welbespraakt, vol geloof en liefde (naar zij voorgeven), zij hebben alles voor de Heere over, veronderstellen alles te doen tot eer van God, bidden voor de kerk, voor de heidenen, voor de Joden en voor onbekeerde betrekkingen. En vanzelf klemmen zij zich door hun historiële kennis aan Christus, daar zij tegen elke prijs naar de hemel willen en weten, dat deze zonder Christus niet te bekomen is.
Christus hoort er zo bij en daarom willen zij Hem dan ook in hun denkbeelden opnemen en een plaatsje gunnen. Betekenis heeft Hij anders voor hen niet; dat Hij hun leven moet zijn, daarvan is heel geen sprake.
Zij willen Christus wel dienen en veel voor Hem doen, maar van de waarheid, dat Hij niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen, daar houden zij niet zo van, althans, wanneer dit zo verklaard wordt, dat dit rantsoen particulier en niet algemeen is.
Dit is hun te streng orthodox! Nee, Christus heeft dat voor hen gedaan, en nu zullen zij ook wat voor Hem doen!
Doch welke Christenen zijn dit? Vanuit een verbroken werkverbond doen ze dit.
De ouden noemden hen: Christenen die op stelten lopen, en die zeer gemakkelijk over de stukken, die duivel en ongeloof voor de voeten werpen, heenstappen! Wanneer Gods Geest hun door ontdekkend licht die prullen eens onder de voeten vandaan sloeg, zouden zij er even arm bij staan als het volk, dat zij nu zo hard aanvallen en willen beleren met hun voorwerpelijke kennis.
Secor Dabar = Gedenkt het Woord (Psalm 119:49)


Al kunnen wij niets doen zonder de Geest,
toch zal de Geest niets doen zonder het Woord.
(Ds. Ebenezer Erskine)
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Ds. J. Schotel (CGK) en de voorwerpelijke godsdienst

Bericht door -DIA- »

In 'DE WEKKER' schreeft ds. J. Schotel, tussen 1895 en 1902 een serie artikelen die ook in deze dagen onverminderd actueel zijn. Ds. Schotel zag heel duidelijk waar de leer van A. Kuyper naartoe voerde.
Misschien vinden de lezers van Refoforum het vandaag de dag te scherp, maar dan vraag ik: Had ds. Schotel het helemaal mis? Waar zijn de dolerenden gebleven? Ze zijn er niet meer. En wat we opmerken: Het begint met een voor het oog een luttele afwijking. Zo ging het de eeuwen door met alle ketterijen.

Ik citeer de eerste drie artikelen uit DE WEKKER van 1895. Wie de geschiedenis wil naspeuren: Ds. Schotel heeft er tussen 1895 tot 1902 maar liefst 214 artikelen aan geweid onder de titel AAN EEN VRIEND TE ULRUM. Veel is er te leren uit de geschiedenis.

AAN EEN VRIEND TE ULRUM (I)
Daartoe aangezocht door de Redactie van onze Wekker, hopen wij u voortaan elke week, zolang de Heere ons daartoe lust en bekwaamheid verleent, door middel van dit blad een brief te schrijven.
Bij voorkeur richten wij ons tot u, omdat de naam van uwe woonplaats bij ons zulke lieflijke herinneringen opwekt.
Ik zeg bij ons, maar voorzeker wel bij alle Christelijke Gereformeerden in den lande en ook nog bij anderen, voor zoverre zij hunne eigen geschiedenis niet vergeten zijn.
Misschien zullen deze brieven het hunne er toe kunnen bijdragen, dat de geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerk bij vernieuwing ouder de aandacht wordt gebracht.
Want daarover te zwijgen, zal ons niet mogelijk en u niet nuttig zijn. Genoten weldaden te vergeten, is ons meer eigen dan ze in marmer te beitelen.
De houding van zovele vroegere Christ. Gereformeerden, gevangen in de fuik van ‘92, bewijst zulks voldoende.
Welnu, wij weten, dat velen dier broederen ook ”de Wekker” lezen; vergun ons dan tussen beiden hen eens aan de zegeningen Gods in de Afscheiding, bij u voor ruim 50 jaren begonnen, te berinneren.
Gode zij dank, dat wij, gij zowel als wij, deze geschiedenis nog zo liefhebben, dat het ons nooit zal vervelen er van te horen. Ook andere zaken hopen wij aan te roeren; - het kerkelijke en bet maatschappelijke leven geeft stof genoeg. Misschien wagen wij ons zelfs een enkele maal op wetenschappelijk terrein, - altijd echter met het stellige voornemen, zo eenvoudig mogelijk te blijven. Ons Christ. Gereformeerd volk is, gelukkig, altijd nog eenvoudig.
Wij zullen geen pogingen wagen dien eenvoud te verdrijven. Zij heet immers het kenmerk van de waarheid?
In onze verlichte(?) eeuw ziet men haar voor domheid aan. Zonder strikken en linten, zonder het gewaad van een Franse floddermadam, ook op godsdienstig gebied, komt men er bij de grote menigte niet.
Hoe ver eenvoud van domheid verschilt, nu, waar komt dat beter in uit, dan in de tegenstand, die de eenvoudigen in den lande tegen de filosofie van Dr. Kuyper en zijn volgelingen tonen?
Wie bleven in de kracht Gods pal staan tegenover allerlei wijsgerige ketterij, die, o zo prachtig opgesmukt, ons als de echte Gereformeerde leer werd aangediend? Wie onderkenden haar verderfelijke aard? Immers alleen de eenvoudigen.
Zij het onze dagelijkse bede, dat wij nooit van de eenvoud mogen afwijken. Alleen de eenvoudigen, de nederigen van harte geeft God genade. Het beeft ons van den aanvang af tot vreugde verstrekt, dat wij onze »Wekker” als een blad voor de eenvoudigen mochten begroeten. Daarom en daarom alleen durf ik er ons eenvoudig geschrijf in te laten plaatsen. Anders zou het u niet geworden; want met de Dolerenden kunnen wij geen brief meegeven.
Die gaan nooit naar Ulrum, hebben ze gezegd. Wat dat wel betekent, daarover D.V. een volgende week.
Wees Gode bevolen van uw vriend
ds. J. Schotel

AAN EEN VRIEND TE ULRUM (II)
Belofte maakt schuld, en schuld moet betaald worden. Daarom een enkel woord over “Wij gaan nooit naar Ulrum.”
Toen de mannen der Doleantie dat sterke woord durfden uiten, moest het pleit beslist zijn, - beslist voor alle Christ. Gereformeerden in den lande.
Is ooit stouter het werk Gods van hen miskend?
En na die miskenning zou er geen spoor meer van enige poging tot vereniging mogen geweest zijn. En o, schande ! Wij, waarde broeder! ja, zeker dommelden toch maar voort en luisterden naar het zoet gelok des vogelaars die ons in zijn strikken moest hebben.
Met schaamte gedenken wij er aan dat wij toen zo traag waren in het beijveren.
Bijna alle wachters op Sions sliepen. En zo sleepte men de Christ. Kerk in ons vaderland van Ulrum af, uitgezonderd een luttel hoopje. Wat al rouw en verdriet werd ons deel! Toch mogen wij den Heere danken in de beproevingen. Zij hebben onze ogen geopend. Naar Ulrum terug, werd het wachtwoord. Er kwam aanvankelijk een opwaken.
Slechts onder de allereenvoudigsten en ja, daar is Ulrum voor 50 jaren ook begonnen. Het begin van thans draagt hetzelfde kenmerk als het begin van toen. Niet gewanhoopt dus!
Maar...., maar! Aan een teruggaan konden de meesten onzer niet meer denken, het werd een kruipen.
Alles, alles achterlaten en met spot overladen; daar ging het heen en gaat het dagelijks nog heen bij de getrouwen in den lande,
Roepen de Dolerenden hooghartig: »Wij gaan nooit naar Ulrum!”, ons is het een groot voorrecht er weer heen te: kruipen. U vat mij toch wel. Die hooghartigheid steekt ook onze vroegere broeders aan. Geen best teken voor hen.
Wilt U er een staaltje van horen: Ds. M. van den Boom, van Capelle a/d IJsel, kan er U aan helpen. In de krant van 18 Oktober staat zijn uitval. Hij schrijft: »Indien van elke plaats, waar een kerk ontstond, sedert de vereniging de Christ. Gereformeerden met de Gereformeerden, eens een nauwkeurig acht werd gegeven van de verborgen oogmerken waardoor zulk een scheurkerk ontstond, dan zou er een chronique scandaleuse (dat is een geschiedverhaal van schande) het licht zien, welke het aan ieder duidelijk maakte, dat er geen beginsel maar allerlei boze hartstocht aan de hand was!”
Het geschiedenisverhaal van onze weer oplevende Christ. Geref. Kerk zou een verhaal van schandelijkheden zijn. Kan het bitterder en vermeteler worden? Ach, broeder, ook onze Heiland ondervond zulke dingen. Hij werd een vriend van tollenaren en zondaren gescholden, een vraat en wijnzuiper uitgekreten, wat zal er dan niet aan het dorre hout geschieden? Ook ik wenste wel een nauwkeurig verhaal der aan het beginsel van de afscheiding getrouw gebleven of weer getrouw geworden gemeenten, - geen verhaal van oorzaken; want hoe wij daaraan moeten ontkomen, vat ik niet. Het verborgen, - de onbekend drijfveren, als ze bestaan, kan God alleen weten en beoordelen. Maar een nauwkeurig verhaal, gaarne.

Juist daaruit zouden onze verleide broeders zien, wat men in de zogenaamde Gereformeerde Kerken al aandurft. Had men in 1892 de woorden van de godzalige Beza verstaan, die Ds. Boom aanhaalt, nooit was de z.g. Vereniging tot stand gekomen.
„Liever”, zegt Beza, »zou ik duizendmaal sterven, dan de geringste aanleiding om ergernis aan Gods Kerk te verschaffen, eerder zou ik dulden, dat ik zelf van mijn ingewanden zou scheiden, dan dat de heilige overeenstemming onzer gescheiden werd.”
Wat ergernis aan Gods Kerk, verwijdering van de heilige overeenstemming onzer vroegere Christ. Geref. Kerk wij, ten gevolge van ’92, in onze aanschouwen! Gaat de Geref. Kerken maar rond. Twist en ergernis, klacht op klacht over het verlaten der zuivere, Geref. paden.
Lees de Roeper van 17 Oktober ll maar eens op na. Zelfs worden al de opzieners opgeroepen (haast schreven we: opgeschreeuwd) om toch toe te gaan zien op de leringen, die van de kansel de gemeenten ingaan.
Er is gevaar. Waarom de veroorzakers der beroeringen niet aangepakt? Laat men er eens oprecht mee beginnen, zoals het een christen betaamt, waardoor ook de Scheiding in ’34 ontstond.
Men schijnt niet te durven, omdat men gevoelt zeker uitgeworpen te zullen worden. Op Gods tijd zal het toch gebeuren! Wie dat niet ziet komen, moet zich blinddoeken. zij het spoedig; want ons hart gaat er naar uit met dezulken weer Afgescheidenen te zijn, zonder twisting en ergernis gelijk voorheen. Van Ulrum gaf God de overwinning!
Uit Amsterdam kwam de onenigheid en ketterij. Al zijn wij dan klein, een nachthutje in den komkommerhof gelijk, wij hebben volle vrijmoedigheid om met de belangen onzer Christ. Geref. Kerk voor den troon der genade te komen.En dat zegt alles!
Wees Gode bevolen van
ds. J. Schotel

AAN EEN VRIEND TE ULRUM (III)
Vóór enige jaren toefde ik op de studeerkamer van een predikant. Het belangrijkste gedeelte van ons gesprek ging over de Bijbelkritiek; u weet zeker, dat vele geleerde heren, waaronder vooral de voor een paar jaren overleden hoogleraar Kneuen, zich hebben opgemaakt om te onderzoeken, in hoeverre de Bijbel waar is.
Prof. Baljon, die een paar weken geleden het hoogleraarsambt aan een Staatsuniversiteit aanvaardde, deelde mede ook zijne studie op dat einde te richten.
Het geslacht der wijzen in eigen ogen, maar als dwazen voor God gerekend, zetelt niet minder in de geleerde wereld dan onder degenen, die hunne rechter - niet van hunne linkerhand weten te onderscheiden.
Mijn vriend, de predikant, was in staat mij met eigen ogen te laten zien, hoever die Bijbelkritiek het al had gebracht.
Uit een zijner boekenkasten haalde hij een heel dun boekske te voorschijn, het overschot van…. het Evangelie naar de beschrijving van Johannes.
Met enige nieuwsgierigheid doorbladerde ik het; niet zonder ontroering, gaf ik het hem terug, nadat ik van den inhoud kennis had genomen.
Gedachtig aan het woord des Heilands, dat wie het waagt een tittel of jota aan den Woorde Gods te veranderen, er van weg te laten of er bij te voegen, zijn naam in het Boek des Levens zal zien weggevaagd, gevoelde ik medelijden met mijn arme medemensen en ook…. verwantschap. Ja, waarde broeder! verwantschap.
Of is u de Schrift nooit tot een last geweest? Veroordeelt zij ons niet menigmaal, wanneer wij met onze zonden voor hare gerechte uitspraken komen te staan? En volgt er dan niet heel dikwijls ook kritiek van onze zijde?
Tracht den Ouden Adam in ons duisterling, niet haast altijd zulk een deel over Gods dierbaar getuigenis spreken, dat er nog minder over blijft dan er door de wijzen dezer wereld wordt overgelaten?

O, wanneer de verdoemende uitspraak na het vonnis der Wet, als scherpe pijlen in de ziel doordringen, roept het schepsel dan niet uit luider keel: niet waar, niet waar!?”
Hoe zeldzaam hoort men er van in dagen! Bij hoe weinigen is de zelfkennis tot dezen eersten trap van ontwikkeling gekomen! De Bijbel niet waar, een fabelboek.
Tot dat geloof tracht ons de vorst der duisternis te brengen en daarvoor gebruikt hij geleerden en eenvoudigen, daartoe gebruikt hij ook den oude mens, die in ons strijd voert.
Kan Satan het met al zijn instrumenten zover brengen, dat wij die uitspraak doen, dan heeft hij zijn doel bereikt. Want alleen door de Heilige Schrift kunnen wij hem in zijn afschuwelijk karakter kenen, ook onszelf in dat zelfde karakter maar tevens den weg ter ontkoming. Blijf dan van dat Boek af!
Betwijfel zijn waarheid en Goddelijke afkomst! Maak het verachtelijk in uw eigen oog en in die uwer vrienden, zó zijt gij een van onzen tijd, - dan kunt gij meezingen in het koor der Godverzakers eeuw en telt gij mee onder het denkend deel des volks.
O, wonder van genade, dat er nog zijn die zich door het geloof aan dat wet vast klemmen, - die zich aangord tot den strijd, als dat Woord wordt aangerand of verdraaid!
Een wonder van genade! roepen wij ziende op de macht des Satans, de wijding der wereld met hare wetenschap en de blindheid onzer ogen. De laatste Adam, die geworden is tot een levendmakende Geest, gelijk de Apostel Paulus schrijft (I Korinthe 15: 45) die ons alleen uitrukken uit het duistere ontkenning van de Waarheid en ons doe wandelen in het licht.
In korte trekken schetste ik u in de laatsten zin een lange weg. Door de levendmakende Geest gebracht tot erkenning der Waarheid, d.w.z. tot erkenning van onze verdorven aard, die gans verdoemelijk zijn voor God en onze zonden de minste Zijner zegeningen onwaardig, ook tot de kennis van de der verlossing in Jezus Christus onzen en den weg der heiligmaking door Heiligen Geest!
Bij u, te Ulrum, was het, dat voor 60 jaren met geen onzeker geluid de trompet weer schalde tegen de ontkenners en verdraaiers der Waarheid, nadat jaren achtereen de volle Waarheid was verborgen geweest onder het stof van de wijsbegeerte dezer eeuw.

Nu komt er weer een nieuwe wijsbegeerte op, meer verleidelijk, wijl ze zich tooit met den naam van christelijk. O, geve God trouwe wachters op de muren van Sion. Dat de broeders, die tegen haar getuigen zich toch los rukken van het verbond, was zij in 1892 met haar gebracht zijn! Als u ze ontmoet, waarschuw ze toch.
’t Is Gods getuigenis,
Dat eeuwig zeker is!

Geen menselijke wijsbegeerte, als ze zich ook met den naam christelijk! tooit. Wat vreselijke tijding kwam er verleden week uit Utrecht. In het zestigste jaar zijns levens pleegt een hoogleraar in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde al zelfmoord. Vooral de geschiedenis van het toneel in ons vaderland trok hem aan. Het getuigenis van hem luidt, dat hij zich veel moeite voor zijne leerlingen gaf, hij geliefd was om zijne vriendelijkheid grote welwillendheid, in zijn oordeels buitengewoon humaan of menselijk. Worde het toch bedacht, dat alleen kennis Gods blijdschap schenkt en geluk.
Ook in Rotterdam droeg men pas jongeling ten grave, die de hand aan het leven sloeg en met den afgetrokken revolver krampachtig in de vuist onder Ridderkerk werd gevonden.
Ook die maakte veel werk van het toneel. De opvoedende kracht, die er van het toneel moet uitgaan, volgens de wereldlingen, vindt in deze twee voorbeelden hun belichaming. Niet het toneel veredelt, beschaaft verhoogt een volk, o neen, gerechtigheid verhoogt een volk. Beide gevallen hebben veel tot ons zeggen. Waakt en bidt, opdat gij niet verzoeking komt! Altijd weer hebben wij de bewaren hand Gods nodig. Moge die zich over ons en onze broeders en zusters uitstrekken, opdat wij afkerig leven van alle wetenschap, die Gods Woord vijandig is; anders doen wij den eersten stap op den weg, die eindigt, waar de prof. en de jongeling uitkwamen.
Uw vriend:
ds. J. Schotel

PS Spelling enigszins aangepast, in de zin van het weglaten van een mijns inziens teveel aan oude naamvallen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie