Ik zag dat er een stukje uit een biddagpreek van ds. van der Groe is geplaatst door eilander. Mij dacht het goed om de tekst geheel hier onverkort ter lezing weer te geven. Ik zou zeggen: Spant u een weinig in.
Over de tijd dat ds. van der Groe predikant was, kunnen we zeggen dat het een donkere tijd voor de kerk was. De zogenaamde Gouden Eeuw, waarin ook het Goud der Reformatie zo uitblonk in deze lage landen, was grotendeels verdonkerd. Er waren nog oprechte predikers, maar die behoorden in de tijd van ds. van der Groe al tot een minderheid. De preken van ds. van der Groe vielen dan ook op.
Maar de Kerk zou na het sterven van ds. van der Groe verder wegzinken. Er kwam een tijd dat de Dordtse Leerregels onbekend werden. Ze werden uit de psalmboeken geweerd. Nieuwe drukken hadden niet de Dordtse Leerregels achterin staan.
In 1784 was de strijd voor ds. van der Groe ten einde. Hij mocht ingaan in de eeuwige heerlijkheid. Vijftig jaar lang verviel de Kerk verder. Toen brak het jaar 1834 aan. Er gebeurde wat in het Groningse Ulrum. Er kwam een zeker opwaken van de Kerk. De Dordtse Leerregels werden weer gelezen en kregen opnieuw een plek achterin de psalmboekjes. De gebeurtenissen laten zien hoe ver Nederland van de Waarheid was vervreemd. Van koning tot onderdaan. Vijandchap kwam openbaar tegen de afgescheidenen. We weten ook van ds. L.G.C. Ledeboer, hoe hij de Vaderlandse Kerk niet kon verlaten. We zagen na de Afscheiding een zekere opbloei, na de neergang die in gang was gezet al voor de ambtsbediening van ds. van der Groe. Dit had zijn weerslag ook op de Vaderlandse Kerk.
Maar de vraag mag nu wel overdacht worden: Hoe staat het er nu voor in het Nederland van 2019?
BIDDAGPREDIKATIE
OPENBARINGEN 3 : 10-11a
Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking,
die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen. Zie, Ik kom haastelijk.
Ik beperk me tot de toepassing. Om het hier wat te bekorten hier een link om de gehele preek te lezen:
http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/up ... 10-11a.pdf
TOEPASSING.
Wanneer wij deze verhandelde belofte nu in dat rechte licht van het geloof eens mogen bezien als een belofte van Jehovah, de onveranderlijke God en van de eeuwige Zoon van God, Die uitroept,
"en ziet, Ik leef in alle eeuwigheid", dan zullen wij daar ook recht door des Heeren genade voordeel voor onszelf mee kunnen doen!
Want dan zullen wij klaar bevinden, dat 't een staande of altijd durende belofte is voor de kerk van Jezus, dat Hij met alle gemeenten, of met alle bijzondere gelovigen, die 't prijselijk voorbeeld van die van Filadelfia navolgen in dergelijke gelegenheden, ook eveneens zal handelen en er ook dezelfde liefde, trouw en teerheid jegens zal gebruiken.
Wanneer wij op die gronden nu een ernstig onderzoek op onze eigen staat en toestand, en op die van land en kerk begeren te doen, en indien de Heere ons daartoe licht en genade mocht gelieven te geven, helaas, dan zullen wij met een diepe droefheid en schaamte moeten gewaar worden, wat een hemelhoog onderscheid er waarlijk gevonden wordt, tussen die vrome, zuivere en godvruchtige gemeente, en tussen ons en onze gemeenten hier in Nederland.
A. Want tot hen kon de Heere zeggen:
"omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt".
Maar helaas, Tot ons moet Hij al een geheel andere taal voeren en zeggen, dat wij dat woord niet meer bewaard, maar schandelijk verloren en trouweloos nu vergeten, versmaad en verworpen hebben. Ach, dat is nu immers 't droevig geval van Nederlands kerk en van al onze gemeenten in 't algemeen. Is er iets, daar wij voor Christus aan schuldig staan, zo is 't dit, dat wij 't woord van Zijn lijdzaamheid niet bewaard hebben.
Die zuivere leer van het geloof, van het dierbare Evangelie, en van de lijdzaamheid van de heiligen, wordt bij ons helaas, nu bijkans niet meer gevonden. Maar die hebben wij reeds lang:
(1) Geheel versmaad en verworpen, zo niet zelfs openlijk als een snode en heilloze gruwelleer veroordeeld.
(2) Die leer wordt allerwege in land en kerk van ons Gereformeerde volk nu zeer versmaad, gehoond en gelasterd, ja als met voeten getreden.
(3) De belijders en voorstanders ervan worden gehaat, vervolgd en als snode ketters en dwaalgeesten bij 't onwetende volk uitgemaakt en met allerhande smadelijke lasternamen benoemd.
Men beklaagt de kerk dat zulke schrikkelijke dwalingen van een lijdzaam wachten, van een verzekerd geloof, enz. er nu in heersen, en dat sommige leraars daartoe 't volk verleiden. Die dan ook 't gehele land door met een zwarte kool getekend worden, als zeer schadelijke lieden in de kerk, ofschoon zij niet anders zoeken, dan maar die oude ware en vastgestelde Gereformeerde leer, en dat Goddelijk Woord der lijdzaamheid van die van Filadelfia onder ons te bewaren; ja indien men kon, men zou zodanigen niet langer dulden.
In plaats van deze zuivere leer van het geloof en van de lijdzaamheid, voert men nu een geheel andere leer in, die maar dient om 't ware geloof en alle lijdzaamheid van de Geest in de harten van de mensen geheel weg te nemen, en uit te blussen, een zuiver Remonstrants en Pelagiaans geloof.
Waarin:
1. niet God, of Christus, of de Heilige Geest, maar de mens zelf 't
alles alleen doet en werkt. De mensen zien en kennen hun zonden; zij zijn er ras bedroefd en gewond over; zij belijden en betreuren ze voor God.
Zij hongeren en dorsten aanstonds naar Christus, en zij geloven in Hem, en geven zich aan Hem over, zonder Zijn beloften of Evangelie eens recht te kennen. En zij menen dat hun staat goed is.
Wat er aan ontbreekt dat is allemaal een zwak geloof, dat op zijn tijd wel beter zal worden; zij bekeren zich en woelen en wurmen daar onder, en zij maken, zo zij 't maken, zij zijn haast Godzalig genoemd, en Christus heeft niet in grote mate over ze te klagen.
Ziet dit is nu bij ons 't christelijk geloof, daar eigen kracht en 's mensen werk en gerechtigheid, op een subtiele wijze, en onder een invloed van de gewone genade en gaven van de Geest, de gehele ziel en 't wezen alleen van is.
2. En omdat hier geen krachtdadig en Goddelijk werk van de wederbarende Geest aan 't hart nu kan ondervonden worden, om 't gemoed inwendig te verlichten, te vernieuwen, te heiligen en in God door Christus zalig te troosten en gerust te stellen, zo kan dan hier ook geen waarachtige hart-verzekering in zo'n
geloof zijn. Maar daar moet òf een valse verzekering, en loutere inbeelding en Satans bedrog ’t hart innemen, en gevangen houden; òf daar moet anders een eeuwigdurende Paapse en Pelagiaanse twijfel in de harten van zulke gelovigen heersen, waarmee zij naar de eeuwigheid kunnen gaan.
3. Maar omdat nu 't oude aangenomen en vastgestelde Gereformeerde geloof, volgens Gods Woord, een geloof van Goddelijke en heilige troost, en verzekerdheid is, dat die verzekerdheid tot een wezenlijke eigenschap, of ten minste tot een wezenlijk en geheel onafscheidelijk gevolg heeft, zo heeft men daar al evenwel ook raad toe gevonden, met dat zo te draaien, dat 't oude Gereformeerde geloof alzo hoog en stijf gesteld is tegen de Papisten, en hun volstrekte twijfel, en dat daarmee niet 't zuivere en eigenlijke wezen, maar alleen 't welwezen van het geloof door uitgedrukt en bepaald is; dat maar van de minste of van zeer weinige gelovigen, zo in die hoge trap en mate bezeten wordt.
Nu arbeidt men maar alleen bij alle gelegenheid om dit de lieden wel terdege in te scherpen, en om die zwakke en sukkelende zielen te ondersteunen en op te beuren, en ze hun staat toch goed te doen vasthouden. Ja 't is haast of dit nu maar 't enige werk, en 't gehele Evangelie bij ons geworden is.
4. Op die kurk drijven nu de zielen daar zo heen. En omdat nu de Geest in hen niet meer werken kan, omdat een ieder rijk en verrijkt is, en geens dings gebrek heeft, daarom vindt men nu ook niet bij hen die heilige lijdzaamheid van het geloof, daar wij van gehandeld hebben, maar al de mens zijn eigen kracht, en werken en woelen. Zij doen 't nu helaas, alles zelf, dat Christus door Zijn Geest in ons moet doen.
En zo liggen doorgaans nu de bekeringen van de mensen, daar men nu zo druk bij ons van hoort spreken.
5. En omdat Christus of de Geest van het Evangelie nu niet meer kunnen werken, zo houdt nu ook noodzakelijk de ware heiligheid en Godzaligheid bij ons op. En daar komt een zeer droevig, geesteloos, lauw, dodig, hoogmoedig, geveinsd, formalistisch en sleurachtig christendom onder ons, 't welk, naar dat van 't oude volk van Filadelfia, als licht en duisternis, leven en dood op elkaar gelijken, enz. Ja, hieruit ontstaan ook al verder die rampzalige verdorvenheid en goddeloosheid, en dat diep verval van land en
kerk, daar wij in 't morgenuur van gehandeld hebben: alsmede die zware toorn en grimmigheid, en al die rechtvaardige oordelen van God, die ons nu zo droevig drukken. Want dit is altijd een gevolg, als de Geest des Heeren, en de zuivere leer van het Evangelie een volk en land nu geheel gaan verlaten.
En belangende nu de ware christenen en gelovigen onder ons, die nog iets van 't Woord van Christus' lijdzaamheid bewaard hebben, daar moet ik helaas, nu maar een enige droevige zaak van zeggen!
Ja, een zaak, die zeer en uitermate droevig is, en die een zeker voorspel en aanduiding, in de gewone weg des Heeren is van de aanstaande ondergang van ons land en kerk: te weten, dat dezen 't Woord van Christus' lijdzaamheid nu maar meest alleen bewaren boven in hun verstand en oordeel, en denkbeelden; en niet meer, gelijk de gelovigen van Filadelfia, beneden en binnen in hun harten.
O, dat Woord der lijdzaamheid, de zuivere Evangelieleer ligt daar nu als vooraan de deur van 't huis, en niet meer in de binnenkamer van 't hart.
Daarom zal de Satan, (zo er niet haastelijk een genadige uitstorting van de Geest Gods in onze harten komt, daar weinig hoop nu toe is) ook wel haast komen en 't Evangelie geheel uit de huizen halen, en het ver van ons wegbrengen. Hier, hier is de ware bron en springader van al de ellenden en geesteloosheid van 't ware Christendom onder ons. O, nare en droevige staat!
B. Wat meent u, mijn vrienden, dat de rechtvaardige God geen zware bezoekingen zal doen over deze snode verachting en versmading van Zijn heilig Evangelie, en van Zijn Goddelijk Woord der lijdzaamheid hier onder ons?
(1) O, dat toont Hij reeds wel anders met Zijn zware twist tegen ons en alle inwoners van het land.
Voorzeker, noch de zonden, noch de oordelen van God, zouden nu tot zo'n hoogte niet zijn opgesteigerd; 't zou er met ons land en kerk, zo droevig, naar, vervallen en ellendig aan alle kanten nu niet uitzien; indien 't waarachtig waar was, dat wij de leer van het Evangelie nu beter leerden en verstonden, dan onze verachte voorvaderen in de oude tijd.
Ach! Neen, onze zaken zouden voorzeker zo dodelijk niet te gronde gaan, als de Heere met Zijn heilig licht en waarheid en Woord, nog zodanig bij ons was, en met Zijn tabernakel nog zo bij ons woonde. Dat zou een weg van God zijn, zoals ons in de gehele Bijbel nergens geleerd wordt.
(2) Maar de tijd, de tijd zal 't ons wel ras bekend maken, wat er waarlijk van deze zaak is!
O, de Heere, de Heere der heirscharen is nu reeds op weg, en Hij zal ook wel haastelijk komen, om Zelf aan ons, en aan geheel Nederlands volk te leren, dat wij Zijn Woord der lijdzaamheid niet bewaard, maar geheel verloren en weggeworpen hebben. Alles wordt er hier bij ons reeds toe bereid en gereed gemaakt tot een zware ure der verzoeking, die over 't gehele land, ja, over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken allen, die op de aarde wonen. Dat uur, die schrikkelijke en geduchte ure zal komen, en zal niet achterblijven, waarin de Heere Jezus zelf de zaak van Zijn versmaad evangelie, en het verachte Woord Zijner lijdzaamheid, tegen een huichelachtige kerk, en overheid, en priesterdom betwisten en bepleiten zal.
Hier mogen Zijn arme en getrouwe knechten en kinderen, die ook nog iets in hun harten bewaard hebben van de Geest van Filadelfia, wel gerust en met gebogenheid en lijdzaamheid van hun zielen nu voorts gelovig op wachten. Ik zal hier niet zeer profetisch voor u handelen, omdat ik weet, dat ik haast bij niemand enig geloof zou vinden. Maar ik zal alleen maar deze drie dingen kort daarvan nu tot ulieden zeggen, in de Naam van de Heere Jezus.
(1) Dat Hij nog leeft, en gisteren en heden, en in der eeuwigheid Dezelfde is, en om Zijn kerk nu nog uit te storten de beker van Zijn grimmigheid; en om ze als zilver door een heet vuur van Zijn heilige ijver te louteren; en om over hen te brengen al de plagen en oordelen, die Hij ooit tevoren over afvallige en geveinsde kerken en volken gebracht heeft.
(2) Dat het uur van de verzoeking hier in Nederland, die komen zal, zeer zwaar en groot zal zijn, en in evenredigheid gebracht met onze zeer zware schuld voor de Heere; want Hij zal in gerechtigheid met ons handelen en richten. Ja, dat 't ook een zeer aanbiddelijke en wonderlijke verzoeking van de Heere zal zijn, daar de wijsheid van de wijzen over zal vergaan, en 't verstand van de verstandigen zich over zal verbergen; want de Heere heeft gezegd, "ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk", Jesaja 29:14.
O, het zal een geheel heilig en wonderlijk oordeel van Christus zijn, kerk en volk van Nederland, dat over u komen zal!
(3) En eindelijk dat de Heere Jezus ook haastelijk zal komen. Het zal niet heel lang meer lijden of aanlopen.
Nochtans zo ik arme, onwaardige man, genade in zijn ogen gevonden heb, zo heeft hij mij onlangs hier, in uw tegenwoordigheid, op deze predikstoel Zelf verzekerd, dat Hij mijn geringe persoon uit die ure der grote verzoeking genadig zal bewaren, en dat mijn treurige ogen de gehele ondergang en verderf van Nederlands kerk niet aanschouwen zullen, maar dat ik dan in de eeuwige rust bij mijn Heere zal zijn, als dat gebeurt. Nochtans weet ik in Christus, en ik hoop door Zijn genade er eens op naar de eeuwigheid te gaan, dat de Heere van dit uur der verzoeking ook heeft gesproken en gezegd:
"Ziet, Ik kom haastelijk".
C. Nu, mijn vrienden, zal ik Christus' last op deze dag haast volvoerd hebben. Want ik heb ulieden nog maar enige weinige en korte vermaningen, met een belofte van Zijnentwege te doen.
1. Gij goddelozen, gij gerusten, gij blinden en geveinsden, gij half bekeerden, gij sleur- en blote naamchristenen! U allen gezamenlijk moet ik zeggen:
(a) Dat de Heere Jezus ook uw werken weet.
(b) Dat Hij geen aasje waarachtig geloof of lijdzaamheid van de heiligen nog in u vindt.
(c) Dat u een vreselijke uur der verzoeking van Hem zult hebben, tot uw tijdelijk en eeuwig verderf, als u zich niet eens haastelijk en in waarheid tot Hem bekeert en Hem oprecht gelovig om Zijn genade en Geest wilt bidden.
(d) Dat de tijd van uw verdraagzaamheid en bekering zeer kort zal zijn, en dat u of eens zonder uitstel 't woord van Zijn lijdzaamheid zult moeten leren bewaren, of dat Christus anders eens al Zijn geduld en lijdzaamheid omtrent u voor eeuwig geheel zal afleggen; want Hij roept ook tot u allen:
"ziet Ik kom haastelijk".
2. Gij bekommerden en ontwaakten, die nog zonder genade en zonder vrede wandelt in uw gewetens, omdat u die nog niet hebt willen laten reinigen in 't bloed van Christus. Ik moet u nu nog maar dit ene Woord van de Heere zeggen, dat Hij al zo lang en al zo vele jaren naar uw bekering gewacht, en groot geduld en lijdzaamheid met u geoefend; dat, indien u nog langer in uw zonden in de wereld, en in uw ongeloof en valse hoop en vertrouwen wilt blijven leven,
(1) de Heere dan eens voor altijd van u zal heengaan.
(2) Dat Hij 't eeuwig duister voor u zal maken.
(3) Dat u Hem dan overal zult zoeken, maar niet zult vinden, en dat u ook met de dwaze maagden niet zult kunnen ingaan, als u zult winnen, en als u zult roepen,
"doet ons open, Heere, doet ons open!"
Daarom, omdat u de tijd van uw genadige bezoeking veracht hebt, en niet hebt willen bekeerd worden, als Christus u bekeren wilde.
3. Ik zie hier geen grote heren, of aanzienlijke personen van het land, of kerkelijke mannen in dit huis van mijn God, daar ik een woord van Christus aan zou leggen. En daarom zal ik mijn laatste vermaning nu richten tot u, volk van God, geroepen heiligen en gelovigen! Ik heb u met mijn vermoeide geest nu maar dit enige woord van de Heere Jezus toe te roepen. O, Hij Zelf drukke 't door Zijn Geest op uw harten, en op mijn arm hart!
Maar dit heb Ik tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten. Ziet dan, vanwaar u uitgevallen bent, en bekeert u, en doet de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert.
Dit zegt de Amen en waarachtige Getuige van de Allerhoogste God.
4. Nu zal ik alles besluiten en mijn aanspraak aan u op deze dag afbreken met Christus' dierbare beloften, die Hij hier nu in 't openbaar door mijn mond zal doen, en ook zal houden tot in eeuwigheid.
En dit is Zijn genadige en gezegende belofte, dat Hij in de grote ure van de verzoeking, die over Nederland, en over de gehele wereld komen zal, bewaring en teerheid zal oefenen over al Zijn ware volk en kinderen, naardat Hij bij hen vinden zal van de Geest, en van 't geloof van die van Filadelfia. De Heere verzegele nu dit boek, totdat het zal geopend en geopenbaard worden in 't volgende geslacht, dat zal leven, als al die dingen zullen geschieden! Amen!
Gepredikt te Kralingen in de namiddag op de 25e maart, 1750.