Meditatie

Gebruikersavatar
Zita
Moderator
Berichten: 10448
Lid geworden op: 11 aug 2007, 13:12

Re: Meditatie

Bericht door Zita »

CvdW schreef:"Daarom zingt Zacharias hier. Hij ontdekt de Zaligmaker in de geboorte van Johannes."

Bovenstaande zin begrijp ik niet. Wat wordt bedoeld met 'Hij ontdekt de Zaligmaker'? Kende Zacharias de Zaligmaker nog niet?
Zou het niet zo kunnen zijn dat 'ontdekken' hier wordt gebruikt als het tegenovergestelde van 'bedekken'? Dat het dus niet gaat om het verwerven van nieuw inzicht of nieuwe kennis, maar om het bekendmaken van wat je weet. Ofwel: Zacharias toont aan degenen die zijn lofzang horen de komst van de Zaligmaker.
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Mogelijk zien sommigen het niet als een mediatie. Toch is het wel meditatief.
Om op het forum weer een beetje leesvoer ter overdenking te bieden heb ik maar één van mijn ooit gemaakte word-bestanden gekopieerd. Wellicht kan het voor deze of gene goed zijn om te lezen. We nemen een stichtelijk artikel uit een oude Saambinder van de hand van wijlen ds. W.C. Lamain.
De titel erboven is heel eenvoudig:

Een vraag en een antwoord

Er wordt wel eens gezegd: een dwaas kan soms meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden. En dat is inderdaad ook waar.
Wat worden er soms een dwaze en onmogelijk te beantwoorden vragen gedaan.
Vaak worden er vragen gesteld die niets te betekenen hebben. Vragen, alleen om de nieuwsgierigheid te bevredigen, vragen om veel meer te weten dan de vraag op zichzelf inhoudt, vragen waar men eigenlijk mee beoogt om een ander te treffen, en wat al niet meer. Een mens is door de zonde zo ontaard en verdorven geworden, dat hij overal toe in staat is als God hem niet bewaart.
O, wat is het noodzakelijk dat te allen tijde de hoogheid Gods op ons hart gebonden is, en de vreze Gods ons hart vervult en bezet. Alleen die vreze, gewerkt door de Heilige Geest, bewaart ons voor het kwaad der zonde, doet ons wijken van alle kwade paden, en
de gerechtigheid najagen.

De duivel is er reeds mee begonnen in het Paradijs om een vraag te doen aan Eva, waarvan hij wist dat het zo niet was. Doch alleen om een strik te leggen, in de hoop om zo in contact te komen met de beelddrager Gods, en hem in het verderf te storten. Wat hebben de farizeeën, Schriftgeleerden en sadduceeërs de Heere Jezus getracht in een net te vangen met hun twistvragen, maar zij hebben hun doel niet bereikt. De opperste Wijsheid, Die als de alwetende God hun hart kende, en ook al hun bedoelingen doorzag, heeft zo geantwoord, dat zij beschaamd terug moesten keren.
De discipelen hebben ook vele vragen gesteld, doch menigmaal uit innige en waarachtige behoefte om geleerd en onderwezen te
worden. En wanneer het geschiedt uit behoefte, dan is Christus gewillig om licht te verspreiden in al de duisternis van ons hart en leven.
Hij zegt in Jeremia 33 vers 3: Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen, die gij niet weet. Was het maar gedurig zo in ons leven, maar och, we moeten altijd maar zo in de war gebracht worden om God nodig te hebben.
Doch ter zake.

Op een gezelschap van Gods kinderen werd er jaren geleden eens aan een geoefend kind des Heeren gevraagd hoe ver hij gevorderd was op de weg naar de hemel. Een nuttige vraag. Als er gevraagd wordt, wie van ons de meeste zal zijn, en als het maar gaat over kerken en dominees, dan gaat het niet zo goed. Maar och, dat zal ik verder ook maar laten rusten. Het mag in onze liefdeloze dagen wel een wonder geacht worden als er nog een gezelschap is, want Jakob is zo dun geworden; en dat
wij nog eens meer zien dan de knopen van onze jas, gelijk een ontslapen leraar eens uitdrukte, toen wij, nu meer dan 20 jaar geleden,
eens samen waren.

Vanwege al de ellende, die wij vanwege onze zonden in de kerk gebracht hebben, en het verre af leven van de Heere, is het wel een wonder dat wij nog gesticht naar huis mogen gaan. Het is veelal ontsticht en veroordeeld. Ds. B. zei vroeger wel eens: Als er geen inkomsten zijn, dan zijn er ook geen uitgaven. Maar genoeg daarvan. Er zijn wellicht onder onze lezers, die wel belangstellend zijn om te vernemen wat antwoord die man op die vraag gaf. Nu, dat antwoord was niet ingewikkeld, en ook niet uit de hoogte. Hij zei: Ik heb hoop dat ik aan het begin mag zijn.

Voor sommige mensen valt dat antwoord misschien wel tegen. Misschien zijn er anderen die denken: Dan zal het maar een bekommerde man geweest zijn. Als die man waarlijk met bewuste genade bedeeld was geweest, zou hij wel een ander antwoord gegeven hebben.
Och vrienden, laten wij maar kalm aan doen. Als Jakobus in ons midden was, zou hij zeggen: Een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, Jakobus 1 vers 19. En wat is het ook nodig om zeer voorzichtig te zijn in het uitspreken van ons oordeel. De man die dat antwoord gaf is al vele jaren in de eeuwigheid. Onder het ware volk van God was er veel achting voor die man. Zijn leven was in de vreze Gods.

Wanneer wij het leven van de Bijbelheiligen nagaan, zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament, dan treffen wij daar steeds een vernederd leven aan. Dat ootmoedige leven kwam voort uit de waarneming en inleving, door de verlichting van de Heilige Geest, van zichzelf, wat de mens is en blijft. Maar ook wat God en Christus zijn en blijven voor al degenen, die door Hem van eeuwigheid zijn geliefd en bemind. De man twijfelde niet aan zijn staat, maar het is hetzelfde geweest als wat Paulus beschrijft in Romeinen 8 vers 24: In hope zalig. Een van onze godgeleerden vergelijkt de hoop van Gods kinderen met een kurk, die soms diep weggedrukt kan worden, maar dan ook weer naar boven springt. Hoe gegrond en vast de waarachtige hoop ook zijn mag in het hart van Gods volk, de strijd zal blijven tot het einde.
Daar heeft de vijand boog en schild,
En vuur’ge pijlen op verspild.

(Psalm 76 vers 2)
David bad in Psalm 119 vers 116: En laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop. En in Psalm 139: Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie, of er bij mij een schadelijke weg zij; en leidt mij op de eeuwige weg.
Zou Gods volk dat ooit te boven komen, zolang zij hier op aarde zijn? Niet de huichelaars, maar het oprechte volk wordt ontdekt aan hun onoprechtheid. Zij hebben een vrees voor zelfbedrog. En de Heere Jezus heeft zelf gezegd: Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen. (Lukas 13 vers 24).

Gods ontdekte volk blaast niet zo hoog van de toren. Welgelukzalig is de mens die geduriglijk vreest. Nee, er staat niet de geduriglijk twijfelt, of Gods werk ontkent. Maar die in kinderlijke vreze voor Gods aangezicht wandelt.
En dan, wanneer er iets open komt van wat de Heere Jezus gezegd heeft: Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Zou het dan geen wonder zijn, als een mens, zelfs met bewuste genade, zou zeggen: Ik heb hoop dat ik aan het begin ben? Wat is er groter wonder, dan dat een zondaar zalig wordt.
Duizenden en nog een duizenden zullen zichzelf bedriegen, en zou het dan geen eeuwig wonder zijn, als het bij ons waar zou mogen zijn? Dat zullen wij niet aan onszelf te danken hebben, o neen, doch dat zal alleen zijn omdat God het waarheid maakte in het binnenste van ons. Hij heeft het immers Zijn volk beloofd: Ik zal maken dat hun werk in der waarheid zijn zal.

Doch daar is nog iets anders. Paulus was een rijk en hoog beweldadigd mens. Niemand zal dat in twijfel trekken. Op de weg naar Damascus, door Christus Zelf aangesproken, Christus als zijn schuldovernemende Borg leren kennen, zoveel openbaringen van de hemel gehad, ja zelfs in de hemel opgetrokken. En wat schrijft hij in Filippenzen 3 vers 10? Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende. En uit wat hij verder schrijft in dat hoofdstuk, kunnen wij wel bemerken dat Paulus ook nog niet aan het eind was.
Daar zijn inderdaad in Gods kerk begenadigde zielen, waarvan gesproken kan en mag worden als ver gevorderden. Zelfs de Catechismus spreekt van de allerheiligsten, en toch ook zij, zolang zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid (Zondag 44, vraag 114).

Vele door God oprecht bekommerde zielen zeggen vaak: als ik maar eens wist dat ik op de rechte weg was. En soms mogen en moeten zij het geloven, maar vaak is er ook grote twijfel in hun harten. God Zelf moet het oplossen, en de verst gevorderden hebben bij de voortduur van node: Schraag op dat spoor mijn wankelende gangen.
Zij worden allen in de kracht Gods bewaard tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in de laatste tijd. Gelukkig wanneer een bekommerde bevestigd mag worden, en een bevestigde bekommerd mag blijven. Zijt niet hooggevoelende, maar vreest.

Grand Rapids, ds. W.C. Lamain
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1473
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

Dank voor de meditatie DIA!
DDD
Berichten: 28670
Lid geworden op: 11 jul 2012, 17:48

Re: Meditatie

Bericht door DDD »

Dat is zeker een goede meditatie. Ik ben blij om dat te lezen.
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Ik las net nog een stukje van een leraar die onze gemeente in de oorlogsjaren diende.
Ik dacht dat het niet verkeerd was om eens een stukje te plaatsen.

Uit een nieuwjaarspraak van ds. W.C. Lamain
Ik kan me nog herinneren als jongen, dat er in de omgeving waar ik geboren ben, er eens een dominee preekte op een zondag. Hij kwam van een andere plaats. En die man was door een dorp gekomen, - er was ook geen andere weg om tot ons dorp te komen - en daar was het kermis. Festival zeggen ze hier.
En vanzelf, dan zijn de mensen net alsof ze geen verstand hebben, ze zijn door het dolle heen. Dus dat was een gebrul en geschreeuw, verschrikkelijk. En die mensen zongen: We drinken totdat het op is; en als het op is, is het gedaan. Ik hoor het nog zo in mijn oren alsof het pas gebeurd is.
Daarmee begon hij zijn preek die zondag. Ja, we drinken totdat het op is. En als het op is, dan is het gedaan. En toen ging hij zijn tekst nemen. En je weet misschien wat zijn tekst was? Hij zei: nu gaan we vanmiddag eens spreken wat er gebeurt als het op is. En hij sprak over die rijke man die geen druppel water meer kreeg tot verkoeling van zijn tong. Ik was misschien 7 of 8 jaar oud. Maar ik weet het nog. Wat er zou gaan gebeuren als het op was. ….
Geen druppel water! Daar ging die man over preken. En Bunyan zegt: onder de toelating houdt de duivel een mens op de been met werelds genot, met rijkdom, met eer en met verschillende dingen. Zo houdt hij ze op de been.
Maar als je nu eens denkt mensen, aan de werkelijkheid van dit leven. Ja, aan de werkelijkheid! Elk huis zijn kruis en elk hart zijn smart. Als je denkt aan al wat er op de wereld plaatsvindt en wat er in deze wereld gebeurt. ….
Ik heb in de oorlog in Rijssen eens een man begraven, een jongeman in de kracht van het leven, die gedood was door een V1 die neerkwam. Die vrouw had een kind, de 2e kon elke dag geboren worden. En we hadden in die tijd de begrafenissen in de huizen. En toen we naar het graf moesten, ging die vrouw op de kist liggen van haar man. Ze zei: hij komt er niet uit, maar hij blijft hier. O zo verschrikkelijk! Hartverscheurende dingen. En dat is nu maar één ding.
Maar och mensen, als je nu denkt aan de dag van gisteren en vandaag wat er afgeleefd wordt in vele families, in de wereldse families, en in godsdienstige families, bij al wat er gebeurd is en wat plaats heeft gevonden in dit jaar wat achter ons ligt.
Wat een lege plaatsen waar ze opkijken, wat nooit meer op de wereld terug zou keren. Wat een bitterheden in het leven! Wat vooral met zulke dagen terugkeert. Maar vanwege de dagelijkse werkzaamheden, wordt dat niet vergeten, maar er is zoveel wat de mens in beslag neemt en dat hij toch weer door moet in het leven.
Maar in zulke feestdagen als we nu beleven, dan komt er zoveel terug in het leven. Er zullen wat tranen vloeien hier en daar. Dat kun je wel begrijpen. Er is zoveel verdriet, verborgen leed, dat de mensen hun hart bezet
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

MEDITATIE
„En ik zag een grote witte troon, en Degene Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvlood, en geen plaats is voor die gevonden.”
Openbaringen 20 : 11.

De bedrieglijke rust van alle vlees is verbazend groot, want er is een geest des diepen slaaps gevallen over de rechtvaardigen en de goddelozen. De dwaze maagden zijn vast ingeslapen en ook de wijze zijn in diepe slaap.
De Rechter staat voor de deur en de dag des oordeels is nabij, terwijl de zevende engel gereed staat de laatste ba¬zuin te blazen, waarna er geen tijd meer zal zijn. En toch wordt er nauwelijks één op duizend gevonden, ja één op tienduizend, die gereed is, of die zich zoekt voor te bereiden om den Heere te ontmoeten, Die Zich haast om te verschijnen op de wolken des hemels.
Hoe onverwacht zal het vuur uitbreken, dat de hemelen boven uw hoofd en de aarde onder uw voeten zal aansteken, en dat alles in vlam zal staan.
Hoe spoedig de bazuin zal worden geblazen en de stem zal worden gehoord: „Staat op, u doden en komt ten oordeel,” is alleen bekend bij God, en niet bij een sterfelijk mens.
Wilt u dan niet ontwaken voor dat deze bazuin u zal wakker maken? En wil dan niemand van u de moeite nemen om de bladzijden van zijn consciëntie te overzien, en te lezen wat zonden daar geschreven staan, sinds u in de wereld gekomen bent? Wilt u uw staat niet onderzoeken voor dat de dag des oordeels u overvalt?
O, dat u wist wat de eeuwigheid is, en wat de verschrikking zal zijn van de dag des Heeren, wanneer de hemelen boven u, en de aarde onder u, niet zullen kunnen bestaan voor het aangezicht van Hem, Die op de troon zit! Daarom hoop ik dat de Heere mij ter dezer tijd deze tekst heeft doen kiezen, om u te waarschuwen eer het oordeel komt.
U weet dat God de wachter, die Hij uit het volk neemt, om hem te zetten over een stad of over een huis, aanspreekt en tot hem zegt: „Wanneer u ziet dat het zwaard en de pestilentie komen, en u niet waarschuwt, zo zal het bloed desgenen, die in het oordeel sterft, omdat hij niet gewaarschuwd is, van uw hand geëist worden.” Het bloed zal dan van de hand des wachters worden geëist.
Daarom is het tijd voor mij, om u te waarschuwen, naar de mate van de kracht die God mij wil geven, en ik moet u waarschuwen niet voor een tijdelijk oordeel, maar voor een eeuwig oordeel dat komt.
Het behage God u te waarschuwen en u intijds te doen ontwaken, opdat, wanneer u de Rechter zult zien zitten op Zijn troon, uw harten niet behoeven te beven op het gezicht van Zijn vreeslijke Majesteit, doch dat ge u moogt verblijden, wetende dat uw zielen zijn gewassen in Zijn bloed.

Maar, om tot ons doel te komen, er zijn vele gezichten in het boek der Openbaringen opgetekend, en vele dingen beschreven, die door de Zoon werden getoond aan Zijn dienstknecht Johannes.
Christus toont hem ten eerste de staat van de Kerk in de wereld in die dagen, onder het beeld van zeven sterren. Hij zegt tot Johannes dat de Kerk „heeft verdragen en heeft geduld, en om Zijn Naams wil heeft gearbeid, en niet moede is geworden, maar dat Hij dit tegen haar had, dat zij haar eerste liefde had verlaten.”
Sommigen verkeerden onder verdrukking en in armoede, maar zij waren nochtans rijk in God. Sommigen beleden de Naam van Jezus en hadden het geloof niet verloochend, doch wilden hun leven daarvoor geven, gelijk de getrouwe martelaar Antipas had gedaan.
Hij prijst hen, zeggende: „Maar dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaieten haat, welke Ik ook haat.”
Van anderen zeide Hij: „Ik weet uw werken, en liefde, en dienst, en geloof, en uw lijdzaamheid en uw werken, en dat de laatste meer waren dan de eerste.”
Maar dit had Hij tegen hen, dat zij de valse profetes Izébel bij zich hadden toegelaten, waarom Hij hen dreigt, dat Hij ze te bed zal werpen, en bedreigt hen die overspel met haar zullen bedrijven, tenzij zij zich bekeren van hun boze werken.
Hij zegt tot anderen, dat Hij hun werken niet heeft vol gevonden voor God, en Hij vermaant hen dat zij zullen gedenken, hoe zij het ontvangen en gehoord hebben. Hij gebiedt hen het te bewaren en zich te bekeren, en indien niet, zo zal Hij over hen komen als een dief.
Tot sommigen zegt Hij, dat zij kleine kracht hadden, en dat zij Zijn Woord hadden bewaard en Zijn Naam niet verloochend. Daarom belooft Hij hen, omdat zij het woord Zijner lijdzaamheid bewaard hebben, dat Hij ook hen bewaren zal uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen.
Van sommigen zegt Hij: „Ik weet uw werken, dat gij noch koud bent noch heet.” Omdat zij lauw waren zou Hij ze uit Zijn mond spuwen. Zij meenden dat zij rijk en verrijkt waren, en geens dings gebrek hadden, maar zij wisten niet dat zij waren ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt. Daarom raadt Hij hen aan dat zij van Hem zouden kopen goud, beproefd, komende uit het vuur, opdat zij rijk mochten worden, en dat zij van Hem zouden begeren witte klederen, opdat zij bekleed mochten worden, en dat zij ogenzalf zouden vragen, opdat zij zien mochten.

Hoe staat het op deze dag met u? Hebt u niet uw eerste liefde verlaten? En wat betreft de verdrukking, die is nog niet gekomen, want onze dagen zijn dagen van vrede, licht, vrijheid en eer. Maar daar de Heere leeft, en Hij Zijn Woord zal waarmaken, zo zijn de dagen der verdrukking niet ver af.
Wat een valse leer betreft, God zij geloofd, die wordt onder ons nog niet gevonden, en indien zij er wel is, dan wordt ze nog niet uitgesproken. Maar ik vrees dat zij die zullen leven om het te zien, zullen bemerken dat dwaling en bederf in de leer en in de godsdienst geleidelijk in deze kerk zullen binnensluipen. En op de vraag of onze werken vol gevonden worden voor God, zo weet God dat zij niet vol zijn. De Heere weet het tegendeel, en uw eigen consciënties getuigen tegen u. Ik laat het oordeel over aan uw eigen consciëntie, of wij niet een naam hebben dat wij leven, terwijl wij dood zijn. Is dit niet de droevige staat van het geslacht dat noch koud noch heet is? Dat het zo is, blijkt duidelijk, daar de eer van God uit het hart van ons allen weggeteerd is.

Mr. John Welch (1570-1622)
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1473
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

Dat is een zeer indrukwekkend meditatie DIA!
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

De Toepassing van een preek over Jesaja 6:8-11
door ds. Th. van der Groe.
gepredikt te Kralingen, den 19 Februari 1777

TEKST:
8. Daarna hoorde ik de stem des Heeren, dewelke zeide: Wien zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan? Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen.
9. Toen zeide Hij: Ga henen, en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet.
10. Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze.
11. Toen zeide ik: Hoe lang, Heere? En Hij zeide: Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met verwoesting verstrooid worde.


TOEPASSING:
Wij zullen nu tot de droevige toeëigening van al het verhandelde, op onszelven eindelijk overgaan.
Al spoedig na de vorige biddag bracht de HEERE deze geduchte profetie van Jesaja, mij onwaardige, op het hart, en heeft die daar ook al die tijd opgebonden. Wat heb ik er ook, sedert enige weken, gedurig een droevig inzicht in mogen hebben. En dat al toepasselijk, helaas, op Nederlands ongelukkige kerk en volk, en op mijn eigen gemeente in het bijzonder.
En ziet, nu heeft de Heere langs zondanige weg van onderwijs, mij ook gelieven te gebieden, en in staat te stellen, niet alleen om dat ontzaglijke woord heden alzo voor u te prediken; maar ook om het tot u te brengen als Zijn gezonden last voor geheel Nederland, en voor allen die mij nu horen. O mijn vrienden! hoe zal ik, een ellendig man, die zware last des Heeren der heirscharen hier nu toch bekwaam uitvoeren? Want als ik er, bij Gods heilig Licht, met de profeet Jesaja, nu mede iets van zien mocht. dan zou ik in zijn navolging, met bezwijking van mijn hart, hier ook moeten uitroepen: Wee mij, want ik verga, enz. En met de profeet Jeremia: Ach, dat mijn hoofd water ware! enz.

O mijn vrienden, laat ik heden mijn benauwde zielsklachten voor de HEERE en u allen, nu toch uitstorten; en laat mij toe, in eenvoudigheid mijns harten, vrijmoedig te spreken, als een arm, oud dienaar van Christus, opdat ik enige lucht krijge! Want ik kan, of mag, of moet niet anders, dan tot mijn dood toe, bitterlijk treuren en wenen, omdat ik het nog heb moeten beleven, dat mijn ogen de heilige vloek Gods hebben zien liggen, vast verzegelt, op het boze volk, en op de bedorven, diep geesteloze kerk van Nederland. Even dezelfe vloek van verblinding en verharding als op het Joodse volk gelegd is.

Helaas! om ulieden en het gehele land, dit schrikkelijke wraak- en vloekoordeel van de Almachtige vertoornde God, bekend te maken, en op de hoofden van alle kinderen der ongehoorzaamheid neer te leggen, zeer vast te binden en te verzegelen. Zo heeft de HEERE der heirscharen, de Heilige Israëls, mij, als een eenvoudig dienaar, van Zijn Woord en Evangelie, nu mede tot ulieden gezonden, en Hij heeft mij ook geboden: Roept, roept uit den keel, en houdt niet in; verheft uw stem als een bazuin, enz. Jesaja 58 vers 1, en verberg geen van Mijn geduchte woorden voor dit boze volk. Een volk dat ogen heeft, doch niet ziet, en oren, maar niet hoort! Zegt tot dit volk, dat Mijn toorn nu over haar ontstoken is, als een vuur, dat zal branden, todat Ik ze allen geheel verteerd, en van voor Mijn aangezicht verre weggeworpen zal hebben.

Helaas! Ik, zwak, bedroefd, ellendig man, moet nu met ulieden spreken over vijf dingen, die wel een eeuwigheid van spreken en uitroepen nodig hadden, tot het ganse land!
(1) Wat de Heere aan ons gedaan heeft.
(2) Wat wij aan Hem gedaan hebben.
(3) Wat een schrikkelijke vloek ter vergelding van onze boosheid, ook over ons gebracht, en onbewegelijk vast, op het zondige volk gebonden en verzegelt heeft.
(4) Wat een dodelijk verderfelijk einde die vloek over ons, en over land en Kerk zal hebben.
(5) Wie degenen zijn, onder ons, van die schrikkelijke vloek nog genadig heeft verschoond en uitgesloten; en die Hij wil blijven houden voor het heilige zaad van Zijn verbond.

Ach! Mocht ik deze vijf zaken nu nog met Licht en Kracht des Heiligen Geestes, kort en zakelijk, aan u, in des HEEREN Naam, kunnen voordragen; en daarin getrouw voor God, en Zijn heilige dienst, bevonden worden.
A. Hoort nu eerst wat God aan ons gedaan heeft, en laten wij u dat ordentelijk voorstellen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
CvdW
Berichten: 2943
Lid geworden op: 23 mar 2015, 13:07

Re: Meditatie

Bericht door CvdW »

-DIA- schreef:De Toepassing van een preek over Jesaja 6:8-11
door ds. Th. van der Groe.
gepredikt te Kralingen, den 19 Februari 1777

TEKST:
8. Daarna hoorde ik de stem des Heeren, dewelke zeide: Wien zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan? Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen.
9. Toen zeide Hij: Ga henen, en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet.
10. Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze.
11. Toen zeide ik: Hoe lang, Heere? En Hij zeide: Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met verwoesting verstrooid worde.


TOEPASSING:
Wij zullen nu tot de droevige toeëigening van al het verhandelde, op onszelven eindelijk overgaan.
Al spoedig na de vorige biddag bracht de HEERE deze geduchte profetie van Jesaja, mij onwaardige, op het hart, en heeft die daar ook al die tijd opgebonden. Wat heb ik er ook, sedert enige weken, gedurig een droevig inzicht in mogen hebben. En dat al toepasselijk, helaas, op Nederlands ongelukkige kerk en volk, en op mijn eigen gemeente in het bijzonder.
En ziet, nu heeft de Heere langs zondanige weg van onderwijs, mij ook gelieven te gebieden, en in staat te stellen, niet alleen om dat ontzaglijke woord heden alzo voor u te prediken; maar ook om het tot u te brengen als Zijn gezonden last voor geheel Nederland, en voor allen die mij nu horen. O mijn vrienden! hoe zal ik, een ellendig man, die zware last des Heeren der heirscharen hier nu toch bekwaam uitvoeren? Want als ik er, bij Gods heilig Licht, met de profeet Jesaja, nu mede iets van zien mocht. dan zou ik in zijn navolging, met bezwijking van mijn hart, hier ook moeten uitroepen: Wee mij, want ik verga, enz. En met de profeet Jeremia: Ach, dat mijn hoofd water ware! enz.

O mijn vrienden, laat ik heden mijn benauwde zielsklachten voor de HEERE en u allen, nu toch uitstorten; en laat mij toe, in eenvoudigheid mijns harten, vrijmoedig te spreken, als een arm, oud dienaar van Christus, opdat ik enige lucht krijge! Want ik kan, of mag, of moet niet anders, dan tot mijn dood toe, bitterlijk treuren en wenen, omdat ik het nog heb moeten beleven, dat mijn ogen de heilige vloek Gods hebben zien liggen, vast verzegelt, op het boze volk, en op de bedorven, diep geesteloze kerk van Nederland. Even dezelfe vloek van verblinding en verharding als op het Joodse volk gelegd is.

Helaas! om ulieden en het gehele land, dit schrikkelijke wraak- en vloekoordeel van de Almachtige vertoornde God, bekend te maken, en op de hoofden van alle kinderen der ongehoorzaamheid neer te leggen, zeer vast te binden en te verzegelen. Zo heeft de HEERE der heirscharen, de Heilige Israëls, mij, als een eenvoudig dienaar, van Zijn Woord en Evangelie, nu mede tot ulieden gezonden, en Hij heeft mij ook geboden: Roept, roept uit den keel, en houdt niet in; verheft uw stem als een bazuin, enz. Jesaja 58 vers 1, en verberg geen van Mijn geduchte woorden voor dit boze volk. Een volk dat ogen heeft, doch niet ziet, en oren, maar niet hoort! Zegt tot dit volk, dat Mijn toorn nu over haar ontstoken is, als een vuur, dat zal branden, todat Ik ze allen geheel verteerd, en van voor Mijn aangezicht verre weggeworpen zal hebben.

Helaas! Ik, zwak, bedroefd, ellendig man, moet nu met ulieden spreken over vijf dingen, die wel een eeuwigheid van spreken en uitroepen nodig hadden, tot het ganse land!
(1) Wat de Heere aan ons gedaan heeft.
(2) Wat wij aan Hem gedaan hebben.
(3) Wat een schrikkelijke vloek ter vergelding van onze boosheid, ook over ons gebracht, en onbewegelijk vast, op het zondige volk gebonden en verzegelt heeft.
(4) Wat een dodelijk verderfelijk einde die vloek over ons, en over land en Kerk zal hebben.
(5) Wie degenen zijn, onder ons, van die schrikkelijke vloek nog genadig heeft verschoond en uitgesloten; en die Hij wil blijven houden voor het heilige zaad van Zijn verbond.

Ach! Mocht ik deze vijf zaken nu nog met Licht en Kracht des Heiligen Geestes, kort en zakelijk, aan u, in des HEEREN Naam, kunnen voordragen; en daarin getrouw voor God, en Zijn heilige dienst, bevonden worden.
A. Hoort nu eerst wat God aan ons gedaan heeft, en laten wij u dat ordentelijk voorstellen.
Ds. van der Groe heeft meerdere biddagpreken gehouden. ook over bijvoorbeeld:
13. JESAJA 64: 1-9.
Vers 1. Och! dat Gij de hemelen seheurdet! dat Gij nederkwaamt! dat de bergen, van Uw aangezicht vervloten:
Vers 2. Zoals een smeltvuur brandt en het vuur de wateren doet opbobbelen. Om Uw Naam Uw wederpartijders bekend te maken! Laat zo de heidenen van Uw aangezicht beven.
Vers 3. Toen gij vreselijk dingen deed, die wij niet en verwachtten: Gij kwaamt neer, van Uw aangezicht vervloten, de bergen.
Vers 4. Ja, vanouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, noch geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God, wat Hij doen zal dien die op hem wacht.
Vers 5. Gij ontmoet de vrolijke en die gerechtigheid doet, degenen die Uwer gedenken op Uw wegen. Zie, Gij waart verbolgen, om dat wij gezondigd hebben; in dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden werden.
Vers 6. Maar wij allen zijn als een onreine en alle onze ongerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij alle vallen af, als een blad en onze misdaden voeren ons heen weg, als een wind.
Vers 7. En daar is niemand, die Uw Name aanroept, die zich opwekt, dat hij U aangrijpe: want gij verbergt Uw aangezicht voor ons en Gij doet ons smelten, door het middel van onze ongerechtigheden.
Vers 8. Maar nu Heere, Gij zijt onze Vader; wij zijn leem en Gij zijt onze Pottenbakker en wij alle zijn Uw handen werk.
Vers 9. Heere, wees niet zozeer verbolgen en gedenkt niet eeuwig der ongerechtigheid. Zie, aanschouw toch; wij allen zijn Uw volk.

Omdat het grote werk en de plicht van deze dag, van ons allen vordert, dat wij ons op het diepste, voor de hoge God, de Heere der gehele aarde verootmoedigen, om
(1) Hem, onze beklaaglijke en ellendige staat, voor ogen te stellen.
(2) Om onze zonden, als de ware oorzaken daarvan, met hartelijk berouw en droefheid, voor Hem te belijden.
(3) Om ons daarvan heden, oprecht te bekeren, tot de Heere onze God.
(4) En om Hem vurig, om Zijn genade en verlossing te smeken. Omdat dit, zeg ik, nu zo heden, onze allergrootste plicht en werk is, hebben wij gedacht, om ons heden daartoe tot bestuur, opwekking en behulpzaamheid te bedienen van enige voorschriften of modellen, van krachtige en ootmoedige gebeden, van wie oudtijds het volk Gods in dergelijke ellenden en zwarigheden, met vrucht placht gebruik te maken en die ons, totdat zelfde einde, in het Heilig Woord zijn nagelaten.

Daar in komen ons verscheiden stukken of zaken voor, die een zeer bekwame stof van een gebed, in zo dringende en zware nood uitmaken.
I. Stellen ze hun smekingen en begeerten de Heere hoofdzakelijk voor vers 1, 2.
II. Dan dringen ze die op Gods gemoed aan, door verscheiden krachtige beweeg- of drangreden vers 3-5.
III. Hier op doen ze een hartelijke en ootmoedige belijdenis van al hun zonden, voor de Heere, als die de eigenlijke oorzaken waren, van al hun droevige ellenden vers 6, 7.
IV. Dan stellen ze Gods toorn en oordeel zich daarover voor vers 7.
V. En dan gaan ze na dit alles, weer opnieuw, aan het smeken en pleiten, voor de Heere, dat Hij hen onwaardigen, uit hoofde van Zijn onveranderlijk verbond, toch wilde helpen en genadig zijn en Zijn toorn van hun afwenden vers 8, 9.

V. Na deze ootmoedige belijdenis, van hun zonden en ellenden en van Gods rechtvaardige toorn onder hun, vatten ze hun smekende pleitreden, om een genadige verlossing, bij de Heere hun God nu weer op en zeggen: Maar nu Heere! Gij zijt onze Vader! Alsof ze zeiden: o Heere! grote en machtige God! hoe onwaardig, hoe ellendig en rampzalig, wij ook zijn mogen. En hoezeer wij U ook mogen vertoornd hebben; Gij zijt evenwel onze Vader die ons, niet slechts in het algemeen geschapen, maar ook uit alle volken van de aarde, tot uw kinderen hebt aangenomen. Die Uw verbond voor eeuwig, met onze Vader Abraham en met zijn zaad gemaakt hebt, zeggende: Ik zal u tot een Vader zijn. En gij zult mij tot zonen en dochteren zijn. 2 Cor. 6: 18. Hoezeer wij, Uw kinderen, nu ook van U afgeweken zijn en liggen mogen onder de roede van Uw harde kastijdingen, zal toch evenwel daardoor Uw verbond met ons, niet voor eeuwig vernietigd worden; Gij zijt en blijft toch onveranderlijk, onze Vader.
Want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o Heere! zijt onze Vader. Onze Verlosser vanouds af is Uw Naam. Jesaja 63: 10. Dit breiden ze nog verder uit: wij zijn leem en Gij zijt onze Pottenbakker en wij allen, zijn Uwer handen werk.

Lees de gehele preek via:
http://theologienet.nl/documenten/Groe% ... preken.pdf
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

CvdW schreef:
-DIA- schreef:De Toepassing van een preek over Jesaja 6:8-11
door ds. Th. van der Groe.
gepredikt te Kralingen, den 19 Februari 1777

TEKST:
8. Daarna hoorde ik de stem des Heeren, dewelke zeide: Wien zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan? Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen.
9. Toen zeide Hij: Ga henen, en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet.
10. Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze.
11. Toen zeide ik: Hoe lang, Heere? En Hij zeide: Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met verwoesting verstrooid worde.


TOEPASSING:
Wij zullen nu tot de droevige toeëigening van al het verhandelde, op onszelven eindelijk overgaan.
Al spoedig na de vorige biddag bracht de HEERE deze geduchte profetie van Jesaja, mij onwaardige, op het hart, en heeft die daar ook al die tijd opgebonden. Wat heb ik er ook, sedert enige weken, gedurig een droevig inzicht in mogen hebben. En dat al toepasselijk, helaas, op Nederlands ongelukkige kerk en volk, en op mijn eigen gemeente in het bijzonder.
En ziet, nu heeft de Heere langs zondanige weg van onderwijs, mij ook gelieven te gebieden, en in staat te stellen, niet alleen om dat ontzaglijke woord heden alzo voor u te prediken; maar ook om het tot u te brengen als Zijn gezonden last voor geheel Nederland, en voor allen die mij nu horen. O mijn vrienden! hoe zal ik, een ellendig man, die zware last des Heeren der heirscharen hier nu toch bekwaam uitvoeren? Want als ik er, bij Gods heilig Licht, met de profeet Jesaja, nu mede iets van zien mocht. dan zou ik in zijn navolging, met bezwijking van mijn hart, hier ook moeten uitroepen: Wee mij, want ik verga, enz. En met de profeet Jeremia: Ach, dat mijn hoofd water ware! enz.

O mijn vrienden, laat ik heden mijn benauwde zielsklachten voor de HEERE en u allen, nu toch uitstorten; en laat mij toe, in eenvoudigheid mijns harten, vrijmoedig te spreken, als een arm, oud dienaar van Christus, opdat ik enige lucht krijge! Want ik kan, of mag, of moet niet anders, dan tot mijn dood toe, bitterlijk treuren en wenen, omdat ik het nog heb moeten beleven, dat mijn ogen de heilige vloek Gods hebben zien liggen, vast verzegelt, op het boze volk, en op de bedorven, diep geesteloze kerk van Nederland. Even dezelfe vloek van verblinding en verharding als op het Joodse volk gelegd is.

Helaas! om ulieden en het gehele land, dit schrikkelijke wraak- en vloekoordeel van de Almachtige vertoornde God, bekend te maken, en op de hoofden van alle kinderen der ongehoorzaamheid neer te leggen, zeer vast te binden en te verzegelen. Zo heeft de HEERE der heirscharen, de Heilige Israëls, mij, als een eenvoudig dienaar, van Zijn Woord en Evangelie, nu mede tot ulieden gezonden, en Hij heeft mij ook geboden: Roept, roept uit den keel, en houdt niet in; verheft uw stem als een bazuin, enz. Jesaja 58 vers 1, en verberg geen van Mijn geduchte woorden voor dit boze volk. Een volk dat ogen heeft, doch niet ziet, en oren, maar niet hoort! Zegt tot dit volk, dat Mijn toorn nu over haar ontstoken is, als een vuur, dat zal branden, todat Ik ze allen geheel verteerd, en van voor Mijn aangezicht verre weggeworpen zal hebben.

Helaas! Ik, zwak, bedroefd, ellendig man, moet nu met ulieden spreken over vijf dingen, die wel een eeuwigheid van spreken en uitroepen nodig hadden, tot het ganse land!
(1) Wat de Heere aan ons gedaan heeft.
(2) Wat wij aan Hem gedaan hebben.
(3) Wat een schrikkelijke vloek ter vergelding van onze boosheid, ook over ons gebracht, en onbewegelijk vast, op het zondige volk gebonden en verzegelt heeft.
(4) Wat een dodelijk verderfelijk einde die vloek over ons, en over land en Kerk zal hebben.
(5) Wie degenen zijn, onder ons, van die schrikkelijke vloek nog genadig heeft verschoond en uitgesloten; en die Hij wil blijven houden voor het heilige zaad van Zijn verbond.

Ach! Mocht ik deze vijf zaken nu nog met Licht en Kracht des Heiligen Geestes, kort en zakelijk, aan u, in des HEEREN Naam, kunnen voordragen; en daarin getrouw voor God, en Zijn heilige dienst, bevonden worden.
A. Hoort nu eerst wat God aan ons gedaan heeft, en laten wij u dat ordentelijk voorstellen.
Ds. van der Groe heeft meerdere biddagpreken gehouden. ook over bijvoorbeeld:
13. JESAJA 64: 1-9.
Vers 1. Och! dat Gij de hemelen seheurdet! dat Gij nederkwaamt! dat de bergen, van Uw aangezicht vervloten:
Vers 2. Zoals een smeltvuur brandt en het vuur de wateren doet opbobbelen. Om Uw Naam Uw wederpartijders bekend te maken! Laat zo de heidenen van Uw aangezicht beven.
Vers 3. Toen gij vreselijk dingen deed, die wij niet en verwachtten: Gij kwaamt neer, van Uw aangezicht vervloten, de bergen.
Vers 4. Ja, vanouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, noch geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God, wat Hij doen zal dien die op hem wacht.
Vers 5. Gij ontmoet de vrolijke en die gerechtigheid doet, degenen die Uwer gedenken op Uw wegen. Zie, Gij waart verbolgen, om dat wij gezondigd hebben; in dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden werden.
Vers 6. Maar wij allen zijn als een onreine en alle onze ongerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij alle vallen af, als een blad en onze misdaden voeren ons heen weg, als een wind.
Vers 7. En daar is niemand, die Uw Name aanroept, die zich opwekt, dat hij U aangrijpe: want gij verbergt Uw aangezicht voor ons en Gij doet ons smelten, door het middel van onze ongerechtigheden.
Vers 8. Maar nu Heere, Gij zijt onze Vader; wij zijn leem en Gij zijt onze Pottenbakker en wij alle zijn Uw handen werk.
Vers 9. Heere, wees niet zozeer verbolgen en gedenkt niet eeuwig der ongerechtigheid. Zie, aanschouw toch; wij allen zijn Uw volk.

Omdat het grote werk en de plicht van deze dag, van ons allen vordert, dat wij ons op het diepste, voor de hoge God, de Heere der gehele aarde verootmoedigen, om
(1) Hem, onze beklaaglijke en ellendige staat, voor ogen te stellen.
(2) Om onze zonden, als de ware oorzaken daarvan, met hartelijk berouw en droefheid, voor Hem te belijden.
(3) Om ons daarvan heden, oprecht te bekeren, tot de Heere onze God.
(4) En om Hem vurig, om Zijn genade en verlossing te smeken. Omdat dit, zeg ik, nu zo heden, onze allergrootste plicht en werk is, hebben wij gedacht, om ons heden daartoe tot bestuur, opwekking en behulpzaamheid te bedienen van enige voorschriften of modellen, van krachtige en ootmoedige gebeden, van wie oudtijds het volk Gods in dergelijke ellenden en zwarigheden, met vrucht placht gebruik te maken en die ons, totdat zelfde einde, in het Heilig Woord zijn nagelaten.

Daar in komen ons verscheiden stukken of zaken voor, die een zeer bekwame stof van een gebed, in zo dringende en zware nood uitmaken.
I. Stellen ze hun smekingen en begeerten de Heere hoofdzakelijk voor vers 1, 2.
II. Dan dringen ze die op Gods gemoed aan, door verscheiden krachtige beweeg- of drangreden vers 3-5.
III. Hier op doen ze een hartelijke en ootmoedige belijdenis van al hun zonden, voor de Heere, als die de eigenlijke oorzaken waren, van al hun droevige ellenden vers 6, 7.
IV. Dan stellen ze Gods toorn en oordeel zich daarover voor vers 7.
V. En dan gaan ze na dit alles, weer opnieuw, aan het smeken en pleiten, voor de Heere, dat Hij hen onwaardigen, uit hoofde van Zijn onveranderlijk verbond, toch wilde helpen en genadig zijn en Zijn toorn van hun afwenden vers 8, 9.

V. Na deze ootmoedige belijdenis, van hun zonden en ellenden en van Gods rechtvaardige toorn onder hun, vatten ze hun smekende pleitreden, om een genadige verlossing, bij de Heere hun God nu weer op en zeggen: Maar nu Heere! Gij zijt onze Vader! Alsof ze zeiden: o Heere! grote en machtige God! hoe onwaardig, hoe ellendig en rampzalig, wij ook zijn mogen. En hoezeer wij U ook mogen vertoornd hebben; Gij zijt evenwel onze Vader die ons, niet slechts in het algemeen geschapen, maar ook uit alle volken van de aarde, tot uw kinderen hebt aangenomen. Die Uw verbond voor eeuwig, met onze Vader Abraham en met zijn zaad gemaakt hebt, zeggende: Ik zal u tot een Vader zijn. En gij zult mij tot zonen en dochteren zijn. 2 Cor. 6: 18. Hoezeer wij, Uw kinderen, nu ook van U afgeweken zijn en liggen mogen onder de roede van Uw harde kastijdingen, zal toch evenwel daardoor Uw verbond met ons, niet voor eeuwig vernietigd worden; Gij zijt en blijft toch onveranderlijk, onze Vader.
Want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o Heere! zijt onze Vader. Onze Verlosser vanouds af is Uw Naam. Jesaja 63: 10. Dit breiden ze nog verder uit: wij zijn leem en Gij zijt onze Pottenbakker en wij allen, zijn Uwer handen werk.

Lees de gehele preek via:
http://theologienet.nl/documenten/Groe% ... preken.pdf
Er zijn twee bundels bid- en boetepredikaties, een deel met 16, en een met 14,
ik heb beide delen, en samen hebben we dan 30 bid en boetedagpreken van ds. van der Groe.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Het vervolg van de toepassing van de preek van ds. van der Groe hoop ik nog te plaatsen.
Bij het ruimte maken van mijn postbox voor pb's kwam ik een stukje van een preek tegen van ds. van Belzen, over de storm op zee waar een zwaar onweer, storm en donkerheid het schip welhaast deden bezwijken, wat grote angst veroorzaakte.

Citaat uit de preek:
Onze derde gedachte en toepassing
Het wensen in de veertiende nacht

We besluiten daarmee.
En ze wensen dat het dag werd, zitten er hier vanavond ook nog!
Zitten er hier die in de nacht zitten. Je kan niet wensen naar de dag als je nog
nooit de nacht heeft leren kennen in je leven we moeten wel heel eerlijk zijn.
We kunnen draaien met de Schrift zoveel we willen maar dat mist macht.
Een mens wenst toch niet dat het dag wordt als het dag is, nee das duidelijk.
Dus de Heere brengt zijn volk in de nacht.
Kun je het begrijpen van die mensen als in de veertiende nacht dat ze een begeerte, gewenst, verlangt hebben dat het dag zou worden.
En dat het ook in het hart van Paulus is geweest “Zal in de dagenraad ontwaken dat
het dag zou mogen worden”.

Hoe lang zit ge al in de nacht?
Is het de veertiende nacht? We hopen dat de veertiende dag mag aanbreken!
Ze wensten dat het dag werd, staat hier. De Zon die scheen niet en de sterren hebben niet geschenen. Begrijp wel dat daarin de hele heilsorde verklaart kan worden, maar
hoe de gehele weg de zaligheid kan verklaart worden zoals de Heere het Zijn volk leert.
En ze wensten dat het dag werd. Dat u bekeert word, moet u maar vragen hoor.

Jongens en meisjes, kinderen, jeugd, de Heere zou u maar een nieuw hart willen
geven. Toch? We leven in dagen van, een mens moet het geloven en een mens
moet het aannemen, weet je wel! Maar geloven en aannemen , wat is dat voor werk eigenlijk, beschikt de mens daarover? Geloof is een gave Gods, oh. Je moet het
geloven, ja het geloof is een gave Gods.

En zo word de arme mens bezig gehouden om zich te vermaken en bezig te zijn en
wat vromigheid en met wat godsdienst.
Uit de liefde van mijn hart hoor. Ze wensten dat het dag werd. U zult zeggen dat is
ook hard. Dat is niet hard dat is liefde.
Is dat liefde? Ja dat we vanavond er allemaal mee op de knieën mogen komen en
mijzelf erbij inbegrepen.
Wat dan? Zal ik het heel eenvoudig zeggen vanavond, We moeten bekeerd worden!
Zal ik het heel eenvoudig zeggen dat die grote Leraar gezegd heeft tegen een nachtdiscipel die zo bevreesd was voor de joden die Nicodemus, Hij zeg “Gij moet wederom geboren worden” er is een nieuwe geboorte in ons leven nodig.
Ik lig buiten het rijk van God zegt het doopformulier, gegrond in het Woord van God.

Ze wensten dat het dag werd.
We liggen allemaal van nature in duisternis. Weet je wat het ergste is mensen,
ik geloof het niet, ik geloof het niet. Dat we allemaal geestelijk dood liggen maar dat geloof ik niet. De Schrift zegt het, God zegt het in Zijn Woord.
Het is nacht, Ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de doden Christus zal over u lichten.
En ze wensten dat het dag werd.

Toe, zit er nog één vanavond en dan heb ik het over de dadelijke beleving.
Die het wel uit kan schreeuwen, die zeg dominee het ga niet op de dag aan het ga
met mij op de eeuwige nacht aan. Op de nacht aan in het leven.
Dan hoor ik het nog zeggen, een oude vrouw aan de avond van het leven haar leven onder de Waarheid gezeten.
Die niet rustig leefde maar waarbij de ernst uit de ogen straalde: als er niet meer is een eeuwige nacht aldaar.
O, wat hebben we het u aan te zeggen in alle ernst in alle liefde.
Haat u en spoed u om u levens wil opdat de Heere die wens in het hart zou willen schenken en ze wenste dat het dag werd.

Zitten er vanavond nog die in de nacht van het leven zijn gekomen met alles wat God
in der leven gedaan heeft en die kennis hebben gekregen aan het werk en die arbeid van een schuld overnemende en een schuld betalende Borg maar bij wie de toepassing gemist word.
Wat bleef er van die kerkhoven van de discipelen wat bleef er van die Maria Magdalena en de vrouwen over.
Als Maria Magdalena er niet bij geweest, bij het sterven van Jezus, en ze wenste dat het dag werd. Die dag der verlossing dat ze die Levende Jezus mocht leren kennen die de dood is ingegaan Die het leven en de onverderfelijkheid aan het licht heeft gebracht.

En ze wensten dat het dag werd.
Die dag is aangebroken in der leven aan der morgen der opstanding door de nacht
heen waarbij ze bij het lege graf stond, ze hebben mijn Heere weggenomen.
Ze wenst dat het dag werd en Hij zich openbaart als de verheerlijkte Christus. Want
zeer vroeg in de morgen als het nog duister was, als het begon te lichten.
Er is een steen weg gewenteld, hoe groot en hoe schitterend is weer en het heil aan Hem aan hem bewezen hoe is Zijn roem gerezen en verenigd met de levende Jezus.

En ze wensten dat het dag werd. Wie wenst dat nog meer? Dat wenst de Kerk in de heiligmaking.
O Heere wanneer komt die dag
dat ik toch bij U zal wezen
en zien Uw aanschijn geprezen
zonder te scheiden meer,
om nooit meer te zondigen.
Dan zal er geen scheiding meer zijn aldaar zal geen nacht zijn die hebben het licht
der zonden niet meer van node. Die hebben de sterren niet meer van noden maar
het Lam zal haar kaars zijn.

En ze wensten dat het dag werd.
Ik eindig. Wie wenst dat, weet ge wie dat wenst? Dat wenst een drie-enig God. Dat het dag werd. Welke dag?
De dag, de jongste dag, dat de laatste zal worden toegebracht. Dat de laatste van hen op het schip aan de vaste wal van de kerk gebracht wordt.
En ze wensten dat het dag werd. Wie wenste daar nog meer naar? Daar wenst de verloste Kerk naar.
En ze wensten dat het dag werd.
Waarom? Om met de strijdende Kerk dat die uit de strijd verlost zal worden, volmaakt een Drie-enig God eeuwig zal grootmaken
zonder te scheiden meer. Aldaar zal geen nacht zijn.
Amen.
Laatst gewijzigd door -DIA- op 26 mei 2017, 08:42, 1 keer totaal gewijzigd.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
CvdW
Berichten: 2943
Lid geworden op: 23 mar 2015, 13:07

Re: Meditatie

Bericht door CvdW »

En ze wensten dat het dag werd.
Ik eindig, wie wenst dat, weet ge wie dat wenst? Dat wenst een drie-enig God. Dat het dag werd, welke dag? de dag, de jongste dag dat de laatste zal worden toegebracht dat de laatste van de vaste wal op het schip van de kerk gebracht word, en ze wenste dat het dag werd daar wenste wat nog meer na? Daar wens de verloste Kerk na.
En ze wenste dat het dag werd.
Waarom? Om met de strijdende Kerk dat die uit de strijd verlost zal worden, volmaakt een Drie-enig God eeuwig zal grootmaken zonder te scheiden meer. Aldaar zal geen nacht zijn.
Amen

Bovenstaande begrijp ik niet. Kunt u dat uitleggen DIA?
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

CvdW schreef:En ze wensten dat het dag werd.
Ik eindig, wie wenst dat, weet ge wie dat wenst? Dat wenst een drie-enig God. Dat het dag werd, welke dag? de dag, de jongste dag dat de laatste zal worden toegebracht dat de laatste van de vaste wal op het schip van de kerk gebracht word, en ze wenste dat het dag werd daar wenste wat nog meer na? Daar wens de verloste Kerk na.
En ze wenste dat het dag werd.
Waarom? Om met de strijdende Kerk dat die uit de strijd verlost zal worden, volmaakt een Drie-enig God eeuwig zal grootmaken zonder te scheiden meer. Aldaar zal geen nacht zijn.
Amen

Bovenstaande begrijp ik niet. Kunt u dat uitleggen DIA?
Het is waarschijnlijk snel opgeschreven, meegeschreven door een vriend. Wellicht sprak hij in het vuur van zijn preek dat het niet helemaal goed bijgehouden kon worden. Ik zal eens kijken wat er bedoelt wordt. Ik denk dat je er na enig puzzelen, en ds. van Belzen wat kennende, wel uit komt.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Het lijkt me het meest logisch om het zo te lezen, dat dit bedoelt is:

En ze wensten dat het dag werd.
Ik eindig. Wie wenst dat, weet ge wie dat wenst? Dat wenst een drie-enig God. Dat het dag werd. Welke dag?
De dag, de jongste dag, dat de laatste zal worden toegebracht. Dat de laatste van hen op het schip aan de vaste wal van de kerk gebracht wordt.
En ze wensten dat het dag werd. Wie wenste daar nog meer naar? Daar wenst de verloste Kerk naar.
En ze wensten dat het dag werd.
Waarom? Om met de strijdende Kerk dat die uit de strijd verlost zal worden, volmaakt een drie-enig God eeuwig zal grootmaken, zonder te scheiden meer.
Aldaar zal geen nacht zijn.
Amen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32745
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Ik had beloofd het vevolg van de Toepassing van de preek over Jesaja 64 te plaatsen.
Ik ben er niet mee klaargekomen, maar wat ik getypt heb zal ik maar posten.
Wie er lust in heeft om de hele preek te lezen kan deze preek vinden in “Zestien Biddags-Predikatiën” van ds, Th van der Groe.

TOEPASSING (vervolg)

Ach! Mocht ik deze vijf zaken nu nog met Licht en Kracht des Heiligen Geestes, kort en zakelijk, aan u, in des HEEREN Naam, kunnen voordragen; en daarin getrouw voor God, en Zijn heilige dienst, bevonden worden.
A. Hoort nu eerst wat God aan ons gedaan heeft, en laten wij u dat ordentelijk voorstellen.
(1) Hij heeft ons, in de plaats der verworpen joden, daar wij allen van nature heidenen, tot Zijn heilig verbondsvolk op- en aangenomen; en heeft dit, Zijn zalig verbond plechtig met ons en onze vaderen opgericht, en menigmaal vernieuwd en bevestigd.
(2) Hij heeft ons zo genadig en wonderbaar, met Zijn sterke hand getrokken uit de antichristelijke duisternis; en heeft ons geschonken het Licht van Zijn Goddelijk Woord, en de kandelaar van het Heilig Evangelie ook tot ons overgebracht, richtende onder ons zijn Heiligdom op, wonende ook Zelf in het midden van ons, enz.
(3) Hij heeft ons hier in dit schone land geplant, als een ander Kanaän. Daar heeft Hij ons, als Zijn kinderen, ook groot gemaakt en verhoogd (Jesaja 1:2) Na dat Hij de disselbomen van ons juk verbroken, en ons uit de Spaanse tirannie en slavernij zo wonderlijk verlost, en tot een vrij volk gemaakt heeft. Hij heeft ons in dit land en in die vrije staat, ook uitermate zeer gezegend, met goederen en rijkdommen, eer en aanzien, macht en hoogheid. En de zegeningen van oosten en westen, en uit alle delen van de wereld, tot ons doen toevloeien, zodat wij het gelukkigste en beroemdste volk van de aardbodem zijn geworden.
(4) Hij heeft ons land, en in onze vrije staat, nu reeds zo lang bevestigd; ons genadig staande gehouden en beschermd tegen machtige vijanden, volken en koninkrijken, die dikwijls onze ondergang en verderf gezocht hebben.
(5) Ja als wij meermalen op de oever van ons verderf gekomen waren, wegens onze zware zondenschuld, zo heeft Hij ons gedurig uit onze noden en uit de hoogste ellenden en gevaren, met Zijn almachtige arm arm, geholpen en gered, dat wij niet ten onder gebracht werden.
(6) Ook heeft Hij niet opgehouden ons vroeg en laat, Zijn heilige gezanten en dienaars te zenden, die getrouwelijk ons, al die tijd, onderwezen en geleerd, vermaant en bestraft, bedreigd en gewaarschuwd, en aan onze bekering en zaligheid, en aan de nodige reformatie van ons land en de Kerk gearbeid hebben, zonder af te laten of te zwijgen, al den dag en al den nacht.
(7) Menigmaal heeft Zijn goddelijke hand ons land zwaar bezocht, geslagen en gekastijd. O, wat al droevige oordelen heeft Hij, van tijd tot tijd, tot ons gezonden, om ons te tuchtigen, en tot inkeer en verbetering te brengen, opdat Hij ons mocht behouden.
(8)

Wie verder belangstelling heeft kan verder lezen in bovengenoemde uitgave.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie