Ik heb het weekeind regelmatig over deze bijdrage nagedacht. De uitleg over Simon Petrus kan ik helemaal meemaken. Maar er blijven nog enkele vervolgvragen op en staan, voor mij.-DIA- schreef:Ds J. Catsburg had in Om Sions Wil en later in Het Gekrookte Riet een heel leerzame vragenrubriek. Een aantal heb ik ervan bewaard. Ze zij volop bevindelijk van aard.
Moeten we allen het recht leren toevallen?
Eén van de vele leemten in de hedendaagse prediking is, dat er zo weinig onderscheidenlijk wordt gepredikt. De hoorders worden niet meegenomen in de gangen van Gods Woord. En dat, terwijl de weg toch alleen maar veilig is, wanneer we wandelen door de voortleiding in de voetstappen van de Christus.
Veel komt heden zo verbondsmatig en automatisch naar je toevallen, dat je het slechts moet aannemen en moet geloven. Het lijkt wel of de woorden en de beloften van Gods Woord sneeuwvlokken zijn, die naar beneden vallen en die voor het grijpen zijn. Zo worden velen op droggronden vastgezet om straks voor eeuwig bedrogen uit te komen.
Waarde lezeres, u stelt een vraag vanuit de Schrift: Moeten we allen onder het Recht leren vallen? Wij wijzen u op Simon Petrus. Hij heeft te Caesarea de belijdenis afgelegd: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.
Opmerking 1. Simon had deze belijdenis niet voor het grijpen als een sneeuwvlok. De Heere Jezus is duidelijk in deze: Vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. Het onderwijs en de lering ter zaligheid is zo eenzijdig, dat ik graag eenzijdig preek. Van de ene zijde uit. Van Gods zijde uit. Zeker, dat betekent, dat de mens er buiten gezet wordt, terwijl we er graag binnen gepreekt worden. Dat nu roept de vijandschap van vlees en bloed op.
Opmerking 2. Waar is Simon met deze belijdenis te Caesarea nu terecht gekomen? Met deze zo levende belijdenis vanuit het leven is hij terecht gekomen in de dood. Wat een gang! Vanuit het leven in de dood terecht gekomen: Velen leven zo maar op de hemel aan, doch ze zijn nimmer in de dood terecht gekomen. Wat is deze wandeling toch bedrieglijk! Doch ... we gaan verder. Vanuit de roeping en vanuit het leven in het hart gewerkt, heeft Simon de Heere recht en gerechtigheid leren toeschrijven. Doch wat verstond hij nog weinig van deze zaken. Hij wandelde nog vóór het kruis. En in die gang is het Jezus en ik. Doch nu moet het Jezus alleen worden. Let nu op -Jezus en ik- dat is een legering van de Heere en dat is een genadegave. Doch de pijl ligt verder. De Heere alleen moeten we overhouden. En dat gaat met verlies van onszelf.
Jezus en Simon. Waar ging Simon er buiten vallen met zichzelf? Hij wilde zijn leven geven voor de Heere. Zo groot was zijn liefde. Het was liefde, maar het was een verkeerde liefde. Simon moet leren: Christus gaat Zijn leven geven voor Simon. En toen moest Simon erbuiten vallen. Daarom, nogmaals de vraag: Waar ging Simon Simon verliezen? Tijdens en na Zijn verloochening van Christus. Toen ging Simon er zo buiten vallen, dat hij boven de mond van de hel kwam te hangen. En het wonder? Hij werd door de liefdesblik van Christus boven de mond van de hel vastgehouden. Simon hing aan de draad van de liefde van Christus. Simon heeft zich als een vijand Gods leren kennen. Hij ging bedroefd naar buiten en weende bitterlijk. Dit er buiten vallen, werd verdiept, toen Simon betrokken werd in het liefdesgericht door Christus. Tot driemaal werd hem de vraag gesteld: Simon Bar Jonas, hebt gij Mij lief? O, wat krijgt een mens zich dan voor de hel over! Hij leert het recht toevallen en daaronder vallen. We worden het met de Heere hartelijk eens, wanneer de put zich voor eeuwig gaat openen. We gaan dat recht van harte omhelzen. En het grote onuitsprekelijke wonder is: wanneer we dit recht omhelzen, worden we door Christus omhelsd tot zaligheid. We komen in de armen van de geschonken Borg en Middelaar, Die Zich voor doemwaardigen en onwaardigen in de dood heeft overgegeven ter voldoening van het Goddelijk recht. Door dit verheerlijkte recht wordt Simon verlost.
Waarde vriendin: tot ongenoegen van vele tegenstanders schaar ik mij gaarne aan de zijde van Calvijn, die opmerkt, dat de roeping van de dienaren des Woords is om de hoorders te brengen voor de rechterstoel Gods om als een goddeloze te worden gerechtvaardigd. We mogen elkander geen rust gunnen eer we onszelf hebben verloren en door de Christus zijn gevonden. We mogen de mensen niet op de rustbank van een tekst en een psalmvers je laten zitten. We moeten worden voortgejaagd tot binnen de vrijstad en we dienen daar de dood van de Hogepriester mee te maken. Dan komen we in de vrijheid der kinderen Gods.
Nu is de Heere vrij in Zijn wegen en handelingen met Zijn kinderen. Ze worden niet allen even ver binnengeleid in de heilgeheimen van Zijn verbond. We dienen echter wel naar groei en wasdom te staan. Hij moet wassen en ik moet minder worden. Het is dan ook een gedurig sterven aan alles wat van ons is om te leven vanuit Christus alleen. Als we maar in Hem gevonden mogen worden. En dat gaat alleen in de weg van een uitvallen uit onszelf. En ziet, dat willen we maar niet. Wanneer we in het water liggen is het: ik worstel en ik ontzwem. Maar alzo gaat het niet in de weg van zalig worden. Daar is het: Ik worstel en dan ... ik ga onder ... en ik word gered. Daar staat de Bijbel toch vol van? O red u dan niet met dit of dat. De redding is in Christus alleen en daarom door Hem alleen. De Heere brenge ons daarom maar gedurig aan het eind, opdat er plaats kome voor Hem, die in de morgenstond vervullen gaat: Des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
Waarde vriendin, de redding ligt in het verlies. Die het verliezen, gaan het winnen. Voor hen is de buit. Christus wordt vanuit het recht de geschonken Borg en Middelaar. We kunnen het ook zo zeggen: De weg naar de vergeving loopt door het rechthuis.
Ds. J. Catsburg in “Om Sions Wil” van 6 mei 1977
De vraag was: Moeten allen het recht leren toevallen?
1. Een helder antwoord komt er niet op die vraag. Als het een ja zou zijn: in Gods Woord komen we veel bekeringen tegen die niet op de wijze van Petrus worden uitgewerkt. Daarnaast zijn er kennelijke kinderen van de Heere God die de hartelijke belijdenis van Petrus kunnen nazeggen, maar de kennelijke vrijspraak in hun ziel missen.
2. Als het een nee zou zijn: is deze vrijspraak onder het recht Gods dan aan te merken als een nadere weldaad? Iets waar we naar moeten staan in de weg van de heiligmaking? Ter versterking van het geloof en ter ere van de Heere?
Persoonlijk denk ik dat het komen tot de hartelijke belijdenis: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’ voldoende is om zalig te worden. En dat de vrijspraak in de ziel, en de vereniging met Christus van de ziel behoort bij de opwas in de genade waar een ieder gelovig naar moet staan. Het antwoord op de vraag aan ds. Catsburg zou dan ook kunnen zijn: Ja, allen moeten dat recht leren toevallen. Met daarbij: Zij die dat niet ervaren hebben, hebben meerdere opwas nodig in de weg van zaligheid, maar het gemis er van staat de zaligheid niet in de weg.
Hoe ziet een ander dit?
(Ps. Om DIA mogelijk gerust te stellen, ik wil niet tornen aan de oude waarheid, niet het antwoord van ds. Catsburg ter discussie stellen, niet het antwoord nuanceren. Slechts een verder doordenken van dit belangrijk onderwerp wat in onze dagen voor veel verwarring zorgt.)