De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Plaats reactie
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door -DIA- »

In gedachtenis hebbende de woorden die we lezen in Spreuken 10 vers 7: "De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegen zijn", leek het me goed, als de moderators ermee instemmen, soms iets te vermelden van 'de gedachtenis des rechtvaardigen'.
Om daarmee te beginnen een korte maar heldere levensbeschrijving, een gedachtenis, aan de bekende ROBERT MURRAY M'CHEYNE


HET LEVEN VAN DS. ROBERT MURRAY M'CHEYNE

„Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart;
Ik kende geen schuld en gevoelde geen smart."

Velen zullen deze regels wel eens in het onder ons zo bekende vragenboekje van Ds. Hellenbroek hebben gelezen. Weinigen weten echter iets over het leven van de dichter.

Robert Murray M'Cheyne werd op 21 maart 1813 in Edinburg (Schotland) geboren. Al snel bleek hij over een zeer scherp verstand te beschikken. Nog maar nauwelijks vier jaar oud, speelde hij al met het Griekse alfabet en citeerde zonder enige moeite psalmen en Bijbelgedeelten. Ook kon hij prachtig zingen. Aan het eind van de middelbare school werd zijn bijzonder talent voor dichtwerk ontdekt. Later schreef M'Cheyne over deze periode van zijn leven, dat hij weliswaar fatsoenlijk leefde, maar verder in zijn binnenste een farizeeër was. Door deze ervaring aanvaardde hij uiterlijke tekenen van vernedering niet zonder meer als aanwijzingen voor een inwendige verandering van het hart. Hij had gezien dat een ziel die nog slaapt onder de schuld, bevrediging kan vinden in het nakomen van haar plichten en in een toewijding van Gods dienst, waardoor de gevoelens schijnbaar gereinigd worden, maar het hart onveranderd blijft.

In november van het jaar 1827 trok hij naar de universiteit. Hier studeerde Robert moderne talen en filosofie. Door zijn hoge studieresultaten behaalde hij verscheidene prijzen. In de dichtkunst vond hij ontspanning. In 1831 begint hij plotseling theologie en kerkgeschiedenis te studeren.

Deze onverwachte verandering van studierichting hangt samen met een ingrijpende gebeurtenis. Zijn oudste broer David, eveneens zeer begaafd - maar bovenal met genadegiften - stierf. Dit maakte op de jonge Robert grote indruk. Hij was achttien jaar toen zijn broer overleed, maar van die dag af namen zijn vrienden een verandering bij hem waar. Op 8 juli 1842 schreef hij: „Deze dag is het elf jaar geleden dat ik mijn geliefde en liefhebbende broer verloor en een Broeder begon te zoeken die niet kan sterven."
Door diepe wegen leerde hij zijn verdorven natuur kennen, waarover hij ons later meedeelde:
„Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt.
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voelde ik wat eisen Gods heiligheid deed;
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed"


Op de hogeschool had hij eerst nog aan de kleine geneugten meegedaan, maar met toenemende ontsteltenis begon hij voor de wereldse vreugden te vluchten. Ernstig bestudeerde M'Cheyne de Heilige Schrift. Hij oefende zich in het lezen van de grondtalen, bad vaak en sprak meest over zaken die eeuwigheidsbelang hebben. Ondanks al zijn overtuigingen en schuld- en zondekennis, kon hij zich niet als gered beschouwen.

Pas toen de weg tot God de Vader voor hem werd geopend en hij in overbuiging van de schuld de vrijspraak mocht vernemen kon hij een ogenblik rusten in Christus' gerechtigheid. Van de strijd die daarna volgde is zijn dagboek de beste getuige.
„Hoe zijn wij geneigd onze uren in ijdele gesprekken te verliezen, zoals de wereld dit doet.... Helaas, helaas mijn ziel, waar zult gij verschijnen. O Heere God, ik ben een klein kind. Maar wilt U een engel met een levende kool van het altaar zenden en mijn onreine lippen aanraken en zet een tong in mijn droge mond, zodat ik met Jesaja zal zeggen: Heere, hier ben ik, zend mij. O, dat hart en verstand samen mogen groeien als broeder en zuster, de één steunend op de ander."
En wat verder:
„Deze avond een verdere inleiding op de zelfontgronding en vernedering die nodig is om tot Christus te komen; een afbrengen van zichzelf, een verbrijzeling, een erkenning van de algehele rechtmatigheid en rechtvaardigheid Gods, die met ons niet anders kan doen dan ons volkomen verdoemen en ons in het diepste van de hel wegstoten - een gevoel dat wij zelfs in de hel zijn soevereiniteit zouden moeten verheerlijken en zeggen dat het alles recht is, wat Hij doet."

Een vrouw, waarvan hij vreesde dat zij op gevoelsgronden wilde bouwen, ontving van hem het volgende briefje.
„Is het mogelijk, dacht u, dat een mens trots is met zijn ellenden? Kan er geen sterke zuurdesem van hoogmoed zijn in het vertellen hoe troosteloos en hoe ongevoelig wij zijn? In het broeden over onze opgediepte moeiten, in het ons onmogelijk zijn voor de wereld, in ons krank liggen in Christus' hospitaal?"
Volgens Bonar, een zielsvriend van hem, was hij door de Geest onderwezen dat het meer vernederend is om aan te nemen wat de genade aanbiedt, dan om onze gebreken en onwaardigheid te bewenen.

Met een paar vrienden ging hij eens op bezoek bij de allerarmsten van de stad en deze blik van nabij op het heidendom in zijn geboortestad liet na hem te ontroeren. „Geen mens zorgt voor onze zielen, staat op ieder voorhoofd geschreven." Ook richtte M'Cheyne zich eens tot iemand die, naar het hem toescheen, het zaligmakend geloof miste, en zich toch zomaar de beloften Gods toe-eigende. „Als ge geheel onzeker zijt of ge het geloof hebt, is het dan niet een tegenstrijdigheid in woorden om te zeggen gij zeker zijt, dat u de beloften van de gelovigen aangaan?" In deze tijd bezocht hij voor het eerst de dis des Heeren.

Veel had M'Cheyne van koortsaanvallen te lijden en moest dan het bed houden. Bij zulke gelegenheden moest hij vaak veel geestelijke strijd doormaken en dan luchtte hij zijn gemoed wel door te gaan dichten. Een van deze gedichten is nu het ons bekende „Wachtwoord der Hervormers".

Zijn voorbereidende scholing, beide van hart en verstand, werd door de Koning der Kerk zelf ter hand genomen op een wijze die hem opmerkelijk bekwaam maakte voor het werk in de wijngaard. In deze vier jaar moest hij het werk der verlossing bij bevinding leren verstaan. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat zijn gehele dienst des Woords gekenmerkt werd door uiting van zijn inwendig leven. Hij behield echter zijn gehele leven grote achting voor de studie: de edelstenen van Egypte konden in de dienst des Heeren worden gebruikt. Zelf las M'Cheyne het Hebreeuws even gemakkelijk als zijn moedertaal.

In 1835 mocht hij voor het eerst het Woord als hulpprediker uitdragen. Vanaf het begin voedde hij anderen met de spijs, waarmee hijzelf was gevoed.
In december kreeg hij last van ernstige hartkloppingen. Gedurende enkele weken mocht hij geen werk doen. De medeverantwoordelijkheid voor zesduizend zielen woog hem zwaar. Maar in de eenzaamheid op het ziekbed vertroostte en versterkte de Heere hem, zodat hij herstelde en zijn werkzaamheden kon hervatten.

Het was zijn gewoonte om zijn preken zeer goed voor te bereiden en juist daardoor werd hij zich keer op keer zijn afhankelijkheid van Gods zegen bewust. Hij schreef eens: „Een ding vervult altijd de beker van mijn vertroosting; dat God met de minste en armste woorden kan werken, even goed als met de meest sierlijke en glanzende. Ja, waarschijnlijk het liefst, opdat de roem Hem alleen kan toekomen."
Hij ontving een beroep uit Dundee en voelde zich door de Geest gedrongen dit aan te nemen. Zijn eerste indruk van de stad was nu niet bepaald bemoedigend.
„Een stad die overgegeven is aan afgoderij en hardheid des harten. Ik vrees dat er veel is, waarvan Jesaja spreekt: De profeten profeteren leugenen en het volk heeft het gaarne zo."

Meer dan eens zei M'Cheyne tegen vrienden:
„We zouden hebben gedacht dat de Heere een sterke man naar zo'n gemeente als de mijne zou sturen en niet een zwakke rietstengel."
Hij verrichtte zijn arbeid getrouw, al bleef een zegen nog verborgen. Van een ziekenbezoek tekende hij op: „Hield haar de vreselijke toorn, de vrijheid in Christus, de majesteit, rechtvaardigheid en waarheid Gods voor."
Doormiddel van catechese en Schriftverklaring probeerde hij de jonge mensen van zijn gemeente te bereiken. Voor de kinderen werd een zondagschool gesticht. Voor volwassenen werd op iedere donderdagavond een gebedsbijeenkomst gehouden. Zijn preken trokken sterk de aandacht. Eens veronderstelde hij de reden waarom sommigen van de grootste zondaars uit Dundee naar hem kwamen luisteren. Het was, zei hij, omdat zijn hart zoveel gelijkenis vertoonde met dat van hen.
De aandrang van andere gemeenten op hem was sterk, maar met vrijmoedigheid kon ds. M'Cheyne antwoorden:
„Mijn Meester heeft mij hier met Zijn eigen hand neergezet en ik wil nooit, direct of indirect, proberen om verwijderd te worden."
Nog steeds leek het ploegen op rotsen, daar in Dundee.

Intussen vermenigvuldigden zijn vijanden, want hij trad scherp tegen het voortwoekerend Moderatisme op. Het Moderatisme stond gematigdheid in leer en leven voor. De scherpe puntjes moesten er af, meenden voorstanders van deze stroming. Nu, daar moest ds. M'Cheyne niet veel van hebben. Aan en vriend in Ierland schreef hij:
„U weet niet wat het Moderatisme is? Het is een plant die onze hemelse Vader nooit heeft geplant en ik hoop dat zij spoedig uitgerukt wordt."

Krachtig verdedigde hij ook de onafhankelijkheid van de kerk t.o.v. de overheid in geestelijke zaken. Als niemand anders viel hij op de ontwijding van de zondag aan. In 1841 zag een traktaat van hem, getiteld „Ik bemin de Dag des Heeren", het daglicht.
In een andere brochure over het Heilig Avondmaal stelde hij dat een ongelovige niet aan de Tafel des Heeren mag komen. Eens vroegen zorgeloze ouders, die nooit in de kerk kwamen, of ds. M'Cheyne hun stervend kind wilde dopen. Hij ging met de vader mee. Het kind lag inderdaad op sterven en de buren zeiden tegen elkaar: „Hij zal het tenminste doen om het arme kind." Maar het pakte anders uit, want dominee zei dat de doop geen zielen redt en dat hij het kind niet kon dopen. Direct zeiden zij dat hij geen medelijden met het arme kind had! Hij hield hen echter voor dat zij zelf wreed waren voor hun kinderen, door aan hen het Woord te onthouden. Met ernstige waarschuwing en vermaning zocht hij het goede, maar toen zij niet voelden luisteren verliet hij het huis. In weerwil van iedere tegenstand handhaafde hij het kerkelijk recht en de kerkelijke tucht.

Het Woord wenste hij recht te snijden. Een vriend schreef: „Hij zag geen tegenspraak, noch in het prediken van een uitverkiezend God die roept wie Hij wil en vrije genade voor „ieder die wil", noch in het verklaren van de absolute soevereiniteit Gods en de onverkorte verantwoordelijkheid van de mens." Een ziel, die onder zijn gehoor tot verandering was gekomen, vertelde hem dat vele preken die zij van hem had gehoord en weer volledig was vergeten, haar in herinnering waren gebracht. Ds. M'Cheyne antwoordde dat zij dan nu wisten wat de Oordeelsdag voor de zielen van de onbekeerde hoorders zou betekenen.

Zijn gezondheid ging intussen erg achteruit. In het begin van 1838 kreeg hij weer last van hartkloppingen, die voortdurend toenamen in hevigheid. Zijn arts verbood hem het werk. Met diepe smart verliet hij Dundee om rust te zoeken, hopend dat het maar voor een week of twee zou zijn. De rust deed hem goed, maar arbeiden mocht hij niet. Op een zekere dag vroeg dr. Candlish, een bekend geleerde, of hij met zijn kennis nuttig wilde zijn voor de zaak van de Joden. Gedurende de tijd dat hij zijn ambtswerk nog niet kon verrichten, zou hij dan in het buitenland persoonlijk inlichtingen over de toestand van het oude Bondsvolk proberen in te winnen. Nu had de zending steeds in de belangstelling van ds. M'Cheyne gestaan, daarbij had hij al vaker blijk gegeven van interesse voor Israël, dat als dorre doodsbeenderen in een vallei verspreid lag. Van kerk en artsen ontving hij toestemming en bovenal mocht hij vele tekens van Gods goedkeuring in deze zaak ontvangen. Ten diepste lag aan deze onderneming de Schriftuurlijke overtuiging ten grondslag, dat Israël nog steeds „de beminde om der vaderen wil" heette. Op zijn reis naar Palestina kwam hij door Parijs en bij het zien van de verschrikkelijke ontheiliging van de sabbat schreef hij aan een vriend:
„Sta in de breuk, lieve vriend, en verhef uw stem als een trompet, anders zal Schotland een ander Frankrijk worden. U weet hoe velen in onze gemeenten op deze heilige dag gaan trekken. Zij weten niet hoe zoet het is om die gehele heilige dag met God te wandelen."

De studiereis door Palestina verliep verder zonder bijzondere gebeurtenissen, op een ziekte na, en zijn lichaamskrachten keerden weer snel terug. Met zijn gemeente in Schotland onderhield hij zo nauw mogelijk contact.
Terwijl ds. M'Cheyne afwezig was, nam ds. Burns voor hem waar. Onder zijn prediking behaagde het de Heere om verstokte zondaren te treffen en neer te werpen. Later, toen ds. M'Cheyne terug was, bleek deze uitstorting van de Heilige Geest op dezelfde tijd te hebben plaatsgevonden, dat ds. M'Cheyne in Smyrna, doodziek naar het lichaam, voor Gods troon lag te worstelen voor zijn gemeente in het verre Schotland. Gods wegen zijn wonderlijk en Hij doet al wat Hem behaagt!

De ontvangst in Schotland was bijzonder hartelijk en na ernstig onderzoek kon hij zonder aarzelen zeggen dat de Heere tijdens zijn afwezigheid grote dingen had gewrocht. Toch zat er ook kaf onder het koren. Eén die na een jaar terugkeerde tot de wereldse vreugde zei: „Uw preken over de verdorvenheid van het hart maken me wanhopig en daarom ga ik terug naar mijn oude leven."
Zijn terughoudendheid vloeide voort uit een nauwgezette bezorgdheid om anderen te bewaken tegen de bedrieglijke gevoelens van hun ziel.
In 1840 ging hij naar Ierland, uitgenodigd door de synode van de Presbyteriaanse kerk, om er over de zending te spreken. Ook hier had hij weer tegenstand te verduren. Een man, die voorgaf zendeling te zijn, stichtte veel verwarring. In de Kerk van Schotland waren nog steeds enkele goede predikers overgebleven en zij wilden proberen de invloed van de staat uit de kerk terug te dringen. De begaafde M'Cheyne werd hun voornaamste woordvoerder. Het spreekt haast vanzelf dat zijn vijanden hierdoor verdubbelden.

Nauwelijks was hij in Dundee teruggekeerd of de koorts velde hem. Aan een vriend schreef hij dat de Vader in de hemel weinig anders in de wereld doet, dan Zijn wijnranken in de door Hem gewenste richting buigen. Weer genas hij. Toen de algemene synode zou worden gehouden, stelde hij voor een „Belijdenis van zonden" uit te schrijven voor al de predikanten. „Het moet beleden worden dat veel van onze predikers het Evangelie niet prediken - helaas - omdat zij het niet kennen."

Het viel ondertussen vriend en vijand op, dat hij steeds vaker sprak over zijn verlangen om van dit ondermaanse ontbonden te worden. Eens sprak hij op het plein van een kerk in een plaatsje, omdat de kerk te klein was. Zijn tekstwoorden waren Openbaring 20 : 11. Zij zouden elkaar niet meer ontmoeten, voor zij tegenover de rechterstoel van Christus stonden. En, zo vervolgde hij, de prachtige sterrenhemel boven hen en de heldere maan waren zijn getuigen dat hij hen dood en leven had voorgesteld. Het is uitgekomen.

Fel verzette hij zich tegen het patronaatssysteem. Als echte presbyteriaan was hij afkerig van iedere overheidsinvloed in kerkelijke kwesties. Toen deze zaak eindelijk het Lagerhuis, een soort „Tweede Kamer", bereikte, schreef ds. M'Cheyne: „Gewichtige nacht voor het Britse Parlement. Weer staat Koning Jezus voor een aardse rechtbank en zij kennen Hem niet!"

De onbekeerden lieten hem niet koud: „Ach, hoe wenste ik, dat ik een tong als de donder had of een lichaam als ijzer, dat ik het allen kon laten horen „Vliet om uws levens wil." Ach zondaars! ge weet er weinig van hoezeer ik vrees dat gij de schuld van uw verdoemenis aan mijn deur zult leggen."
Als vrucht van zelfonderzoek van hart en levenswandel, verscheen later een onvoltooid werkje, getiteld „Reformatie". In zijn brieven kwam vaak de uitdrukking voor: „Ik bid vaak: Heere God, maak mij zo heilig als een vergiffenis geschonken zondaar kan worden gemaakt." Rechtvaardigmaking en heiligmaking vormden de kern van zijn bestaan. „Ondoorzoekelijke rijkdommen van en in Christus - een oneindig doel en het enigste voor een schuldige ziel."

In januari 1843 preekte hij in Collace over 1 Kor. 9 : 27, terwijl hij boven zijn preek „Een verworpene" had gezet. Deze preek was zo ernstig, dat iemand ervan zei dat het een trompetstoot was, zo krachtig, dat de doden er bijna levend van moesten worden. In februari kreeg hij van het deputaatschap opdracht om in de districten van Deen en Ellón te preken. Hier had het Moderatisme veel ingang gevonden. In een plaats waar hij moest preken stonden de mensen gereed om stenen naar hem te gooien, zodra hij het waagde zijn mond open te doen. Onverschrokken begon ds. M'Cheyne en het scheen alsof zij vastgenageld stonden. Een man die modder naar hem had gegooid, barstte in tranen uit toen hij zijn doodsstaat hoorde verklaren.

Door de grote inspanningen was hij verzwakt. Zodoende stond ds. M'Cheyne meer dan anderen bloot aan de tyfusepidemie die in Dundee op dat ogenblik woedde. Terugkerend van een belangrijke kerkelijke vergadering, waar tot afscheiding was besloten, (N.B.) voelde hij zich onwel worden. Een dag later lag hij op bed. Zijn ziel kwam in het dal der schaduwen des doods. Vrienden hoorden hem zeggen dat zijn sap in hem werd veranderd in zomerdroogten en dat zijn beenderen werden verouderd in zijn brullen, de ganse dag. Hij leed zware hoofdpijnen. De strijd werd zo hevig dat hij vroeg een half uur alleen gelaten te worden. Toen zijn beste vriend naar hem terugkeerde, vond hij hem met een hemelse glans op de smalle, ingevallen wangen. Hij sprak: „Mijn ziel is ontsnapt als een vogel uit de strik des vogelvangers, de strik is gebroken en ik ben vrijgekomen." Los was hij van wereld en satan, zijn ellendig lichaam zou nog enkele dagen de woning van zijn ziel zijn. Hij begon te ijlen en dit werd steeds erger, tot hij op de twaalfde dag van zijn ziekte de handen zegenend uitstrekte en neerzonk. Dokters konden niet meer baten, de ziel was heengegaan om de kroon te werpen voor de voeten van het Lam. Zijn strijd was ten einde, in leven en sterven had hij ervaren:
„Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn
Gestorven voor mij, zal mijn zwanenlied zijn."


Nog geen negenentwintig jaar was hij oud, toen de Heere hem thuishaalde. Geheel Dundee wist dat er een prins in Israël was heengegaan en menig zorgeloos mens voelde een stil ontzag over zijn verharde ziel kruipen, toen de baar voorbijging.

N.B. Dit wordt de zogenaamde Afscheidingskerk (1843). Na nog enkele splitsingen wordt dit dan tenslotte de Vrije Presbyteriaanse Kerk. (Zie S. Kersten „Het lijden der Kerk in Schotland").

© Bron: Een vijfdelige serie die in het jaar 1975 werd gepubliceerd in De Wachter Sions
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Posthoorn
Berichten: 6465
Lid geworden op: 04 dec 2008, 11:22

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door Posthoorn »

Hij was nog geen dertig toen hij stierf (1813-1843).
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door -DIA- »

Genade, genade zij denzelven
Fragmenten uit het leven van ''Stoeten-Herman'', ds. H. Ligtenberg

J. Mastenbroek

Het is voorjaar 1932. De winter is voorbij, een mild lentezonnetje nodige om eropuit te gaan. In het Kralingse Bos aan de oostelijke rand van Rotterdam zijn enkele kinderen volop verdiept in hun spel. Ze praten en lachen met elkaar. Tot een oudere, deftig uitziende Kralinger, die op korte afstand hun spel heeft gevolgd, hen een vraag stelt. "Ik spreek een heleboel talen, kinderen, maar jullie taal versta ik niet. Uit welk land komen jullie? "

Geen Russisch
Of ze een antwoord hebben gegeven en of de vraag begrepen is, weten we niet. Ze spraken toch geen Russisch, maar gewoon Rijssens? De taal waarbij ze waren opgevoed, die ze van hun ouders hebben overgenomen. De taal van hun straat-en schoolvriendjes in deze bevindelijke enclave in het overwegend roomse Twente. En zou die meneer daar dan niets van begrepen hebben? Dit voorval tekent de grote omschakeling, die de kinderen Ligtenberg met hun ouders hebben meegemaakt. Naar de grote stad, naar Rotterdam verhuizen was diepingrijpend voor hen, en dat in een tijd waarin veel mensen nog nooit
stad, deze was in de verste verten niet te vergelijken met Rotterdam, die metropool aan de Maas met zijn de wereldzeeën bevarende scheepvaart.

Uit zijn land en uit zijn maagschap
Er was overigens aanleiding tot de verhuizing van de Ligtenbergen naar de Maasstad. Herman Ligtenberg, die zoals alle rechtgeaarde Rijssenaren een bijnaam had die van vader op zoon en verdere generaties in zwang was en die voor hem ''Stoeten-Herman'' luidde, had het land van zijn voorgeslacht verlaten , en ging in Rotterdam theologie studeren. Dat was niet zomaar gegaan. Nee, daar ging een diepe weg aan vooraf. Wie had dat ooit; gedacht van die Herman, die zijn; opvoeding bij Gods Woord had prijsgegeven en verwisseld had voor de schotel linzenmoes die de wereld hem aanbood? Die in zijn jeugd maar zelden meer in de kerk te vinden was, die de wereld diende en leefde naar het goeddunken van zijn eigen hart? Herman zelf allerminst. Wat komt hierin ook duidelijk naar voren dat Gods wegen hoger zijn dan de wegen van deze Stoeten-Herman.

Gekozen voor de vrijheid
Ligtenberg was Rijssenaar vanaf zijn geboorte op 4 maart 1887. Zijn ouders kerkten in een vrije Christelijke Gereformeerde Gemeente. Op weg naar zijn volwassenheid werd het hem daar al spoedig te bekrompen. De hele dag werkte hij in de jute-industrie, net als circa tweeduizend plaatsgenoten. Deze tak van nijverheid beheerste een groot deel van de economie van Rijssen. Altijd binnen vier muren kon voor hem nog wel op alle doordeweekse dagen, maar op zondag koos Herman voor de vrijheid. Ook toen hij pas getrouwd was met de nog geen jaar jongere Janna Nijland, evenals hij een Rijssense van generaties her. Haar ouderlijke gezin hoorde tot de Walkerk, de huidige Gereformeerde Gemeente, maar destijds een Christelijk Afgescheiden gemeente. Zij was opgevoed ''in de voorzeide leer'', maar volgde gehoorzaam haar man als hij zondags in plaats van de kerk de herberg bezocht. Herman en Janna trouwden op 7 maart 1908. Ze gingen aan de Huttenwal wonen. Aan het eind van hun wittebroodsweken was het opnieuw Gods dag, waarop Herman en zijn vrouw het café bezochten. Ze waren niet de enige bezoekers, want er kwam al heel snel een meisje binnen die Janna kende. Ze zei tegen haar man: "Herman, dat meisje heeft dezelfde ziekte gehad als jouw zus". Dat woord deed kracht in het hart van Herman. Ja, zijn zus Geertruida was nog maar drie jaar geleden overleden aan een longziekte. Ze was pas 24 toen ze stierf. Drie jaar jonger dan hij nu was. Zij had al voor Gods rechterstoel gestaan. Hij nog niet; de Heere had hèm nog niet opgeroepen. Want daarvan was Herman nog wel overtuigd; sterven is God ontmoeten.

De brug opgehaald
Herman ging zijn leven veranderen. Nee, zo was het toch niet: iet hijzelf, maar God veranderde zijn leven. Herman zou nooit naar zijn Schepper en Formeerder hebben gevraagd, maar de Heere vroeg naar hem, zocht hem op. In zielsbenauwdheid kreeg hij troost, toen Johannes 3:l6 voor hem waarde kreeg: Want alzo lief...''. Hij kon nog zalig worden! De deur van het café was voorgoed achter hem in het slot gevallen. Voortaan kon men Stoeten-Herman op het gezelschap van Gods kinderen vinden. Enkele jaren later sloot Ligtenberg zich aan bij de Eskerk, nu de Gereformeerde Gemeente (bv) in Nederland. Een jaar later deed hij geloofsbelijdenis. Dat betekende voor hem niet dat hij, nu de brug naar de wereld was opgehaald, met zijn belijdenis, met de troost die hij uit Johannes 3:6 had ontvangen, met zijn bezoeken aan de gezelschappen, met zijn kerkgang en met zijn verandering meteen maar deelnam aan het Heilig Avondmaal. Integendeel, daar ging enige tijd overheen. Zelfs een aan God gedane belofte dat hij niet zou blijven zitten bij de Avondmaalsbediening wanneer de predikant Psalm 68:13 zou laten zingen, kon hij niet nakomen toen inderdaad dit vers werd opgegeven. En dat terwijl de predikant zelfs met nadruk zei: Zijn er die deze week met dat versje gelopen hebben, dan nodig ik ze hier aan deze tafel". Later kreeg hij wel vrijmoedigheid, maar daarna brak er een tijd aan dat hij niet meer durfde omdat hij van mening was dat het sacrament niet is gegeven voor mensen die niet verzekerd zijn van hun aandeel aan Christus. Later kwam hij op dit standpunt terug. Het gebeurde eens dat ds. J. Fraanje het Heilig Avondmaal zou bedienen en dat hij tegen Ligtenberg zei: als je nu niet aankomt, breng ik het brood en de wijn bij je in de bank!" Toen Ligtenberg voor het eerst mocht deelnemen aan de Avondmaalsbediening, kreeg hij de volgende dichtregels in zijn hart: Zelfs de snoodste rijksrebel, die niet verdiende dan dood en hel, zit nu ook bij de vrienden''.

Moeite en verdriet
Het gezin Ligtenberg breidde zich uit. De woning werd te klein en er werd opdracht gegeven om een nieuwe woning aan de Bleekstraat te bouwen. Terwijl de bouw in volle gang was, werd Herman ziek. Ook kwijnde zijn geestelijk leven in die tijd. De wereld met al haar begeerlijkheden kwam op de achtergrond te staan. Toen de timmerman aan hem vroeg waar in het nieuwe huis de deur moest komen, gaf Herman als antwoord: "Bekijk dat zelf maar, voor mijn part zet je die deur op het dak". Toen hij beter werd, kwam hij daarop terug. Hij haastte zich naar zijn in aanbouw zijnde woning om te kijken waar de timmerman de deur geplaatst had... Deze deur kon leven en dood niet tegenhouden; vijftien maal werd een kind geboren, vijf van hen zijn jong overleden en één kindje kwam dood ter wereld. Het gezin moest ervaren dat het uitnemendste van dit leven moeite en verdriet is. Maar ook, dat er een God is Die de moeite en het verdriet aanschouwt, opdat men het in Zijn hand geve.

Oefenaar op artikel 8?
Ligtenberg viel op door zijn ootmoedige wandel. Hij werd geacht. Hem werd gevraagd of hij koster wilde worden "Da's zo'n nooddruftig werk, dat doe je nooit goed...", zei hij. Toch nam hij het aan. Het duurde niet lang of hij werd diaken en na ongeveer anderhalf jaar ouderling. In zijn hart sluimerde een andere begeerte: om de rechtvaardigen aan te zeggen dat het hen goed zal gaan en de goddelozen dat het hen eeuwig kwalijk zal gaan. Hij probeerde die roeping weg te drukken. Er kwam veel strijd in zijn ziel. Toch bleef het niet verborgen. Hij moest wat hem bezighield ook aan anderen vertellen, zoals aan ouderling Arend Baan. Die wist bij God vandaan dat zijn medebroeder worstelde met zijn roeping. De zaak kwam in 1931 op de kerkenraad in een vergadering waar Herman niet aanwezig was. De broeders besloten om hem te vragen of hij vrijmoedigheid had om een stichtelijk woord te spreken. Die vraag werd gesteld en door Herman met ''ja'' beantwoord, maar tussen deze vraag en de begeerde zaak lagen nog vijf volle maanden. Op zondagavond 6 september 1931 ging Stoeten-Herman voor het eerst voor. Hij sprak toen over de tekst die hem zozeer had vertroost toen hij in zijn eerste overtuiging liep: Johannes 3: l6, na een voorafspraak over Abrahams offer. Dit gesproken woord beviel de gemeente. Men zou hem graag elke zondag willen horen. De status van oefenaar, van ''octavist'', bestond toen nog in de Gereformeerde Gemeenten. Anderzijds was er niet voor niets een Theologische School in Rotterdam. Of kon hij preken op grond van zijn singuliere gaven? Met artikel 8 van de Dordtse Kerkorde, waardoor men zonder studie de kansel op kon om zonder sacramentsbevoegdheid het Woord te ontvouwen?

Student
Herman reisde naar Rotterdam, waar het curatorium van de Theologische School, toen Commissie van Toezicht geheten, vergaderde. Drie ambtsbroeders maakten die reis met hem mee, ter ondersteuning en ook vanuit broederlijke liefde en meeleven. Het doel was dat Ligtenberg door de Commissie na onderzoek examen zou afleggen en meteen beroepbaar gesteld zou worden. Aan een meerjarige studie dacht hij zelfs niet. Sterker nog, daar moest hij niets van hebben, evenals zijn drie vrienden. De Commissieleden hoorden Ligtenberg aan, in zijn verslag van bekering, roeping en in zijn proefpreek. Toch was een toelating op grond van artikel 8 niet mogelijk. Daarover besliste de Commissie niet; dat was een taak voor de classis. Tenzij Ligtenberg alsnog bereid zou zijn om de lessen aan de Theologische School te volgen.
Na dagen van beraad besloot hij tot deze stap. In biddend opzien. De medebroeders die hem vergezelden, volgden hem niet in dit standpunt. Later zou hij met voldoening op zijn studietijd terugkijken.

Schapen bleven skapen
De Theologische School was gevestigd in Rotterdam. Docent ds. G.H. Kersten was niet alleen als predikant aan de Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-Centrum verbonden, maar ook als docent aan deze school. Het was in die tijd een bijna absolute voorwaarde dat studenten in Rotterdam kwamen wonen. Dan konden ze, zolang ze nog niet zelf uitgingen om te spreken, de preken van ds. Kersten bijwonen. Zodoende verhuisden ook de Ligtenbergen, met uitzondering van hun kinderen Manna, Jan en Willem, naar Rotterdam. Ze kregen een bovenwoning aan de Jericholaan 6ob. Onder hen woonde de Christelijke Gereformeerde ds. S. van der Molen. Mevrouw Kersten kwam op 19 november 1931, de dag van de verhuizing, meteen al met een stapel pannenkoeken naar het gezin Ligtenberg. Met recht ''een warme ontvangst''. Het was vanzelfsprekend een enorme overgang, uit het Tukkerland naar de grote stad. Het Rijssens bleef ''voertaal'' in het gezin. Althans, de kinderen spraken het de eerste tijd. Dat moest echter toch op korte termijn veranderen. Alleen als ze onder elkaar waren, zoals die keer dat ze in het Kralingse Bos aan het spelen waren, bleef 'Riessens' in gebruik. Schapen bleven skapen en school bleef skool. Mensen zoals zij, van het platteland, die in een keurig nette laan in Kralingen een bovenwoning betrokken, misten de ruimte van Rijssen. Ze waren, afkomstig uit een vrijstaand huis, allerminst gewend rekening te houden met buren onder hen en aan weerskanten van de rijtjeswoning. Het spreekt voor zich dat een fors gezin wel wat rumoerig was. Al heel snel nodigde mevrouw Van der Molen strategisch haar bovenbuurtjes op de koffie. Toen mevrouw Ligtenberg opmerkte dat het toch wel een flinke herrie boven haar hoofd was, merkte haar gastvrouw op; "Ja, dat zijn uw kinderen...". Ongetwijfeld zullen er de nodige berispingen zijn gevolgd toen moeder Ligtenberg weer bij haar kroost terugkeerde.

Inburgering
De loopafstand naar de kerk van ds. Kersten aan de Boezemsingel was een kwartiertje. De Rehobothschool van meester A. van Bochove aan het Noordeinde was nog geen vijf minuten lopen. Het gezin werd geholpen om zich aan te passen. Mevrouw Ligtenberg werd door mevrouw Kersten meegenomen om kleding te kopen in plaats van haar Rijssense klederdracht en ook Herman moest eraan geloven: zijn boezeroen en zwarte pet werden verwisseld voor een kostuum en hoed. Ze keken elkaar eens aan, Herman en zijn vrouw, en herkenden elkaar maar nauwelijks in deze burgerdracht. Ligtenberg was geen wit overhemd gewend. En dan zo'n lastig boordenknoopje en dat losse, gesteven boord... Gelukkig woonde medestudent P. Honkoop om de hoek, in de Eerste Jerichostraat. Die bewees broederlijke toegenegenheid door hem de eerste tijd met dat lastige boordenknoopje te helpen. Tot Ligtenberg die handigheid zelf onder de knie had. Ze voelden zich sterk aan elkaar verbonden, ook omdat beiden voorheen de wereld hadden gediend. Ds. Kersten gaf nuttige en praktische adviezen. Hij was, zo zei ds. Ligtenberg later, een heel goede leermeester. Bijvoorbeeld: ''Ligtenberg, als je later dominee bent, en je moet eens naar de burgemeester toe, dan moet je hem niet eerst een hand geven, maar wachten tot hij jou een hand geeft''. Zulke adviezen zouden later goed van pas komen.

Naar Lisse
Student Honkoop zat tot in het holst van de nacht te studeren. Als hij Ligtenberg vertelde wat hij aan lesstof in zich had opgenomen, onthield deze dat zo goed dat Ligtenberg op school door zijn docenten werd gecomplimenteerd. Hij maakte goede vorderingen, zodat hij aan het eind van het eerste leerjaar al de gemeenten mocht ingaan. Hij was ijverig en ook later, toen hij al in de volle bediening stond, bleef hij studeren, met zijn vingers in zijn oren om zich nog beter te concentreren, en een stapel commentaren om zich heen, tot op de grond toe. Regelmatig kreeg hij bezoek van Gods volk. Maar zodra de gesprekken niet meer over de wegen des Heeren gingen, liep hij naar zijn studeerkamer en zei dan: "Praten jullie nog maar een poosje met mijn vrouw, ik ga weer naar mijn kamer want u preekt zondag niet voor mij!" Zijn eerste voorgaan als student was op zondag 3 juli 1932. in Ridderkerk. Hij zag daar bijzonder tegenop, maar de ontvangst op zijn logeeradres bij twee godvrezende mensen was tot steun voor hem. Zonder vrees ging hij de volgende dag de preekstoel op. Tweemaal sprak hij met veel vrijmoedigheid, beide diensten duurden twee uur. In een brief aan zijn kinderen in Rijssen schreef hij de volgende dag dat het hem was alsof hij al vijftig jaar gepreekt had. Na twee jaar proponeren, volgde het eindexamen. Dat was op 27 juni 1934-Hij slaagde en werd beroepbaar gesteld. Kandidaat Ligtenberg werd alom begeerd; uit 23 beroepen werd dat uit Lisse aangenomen. Op 31 augustus, Koninginnedag, werd Rotterdam verlaten en werd het gezin Ligtenberg inwoner van Lisse. Overal hingen de vlaggen uit. Een van de eigenschappen van Ligtenberg was zijn humor en zijn opgewekte karakter. Dat bleek ook weer toen hij over de vlaggen opmerkte, dat in Rotterdam de vlag uithing omdat ze vertrokken en in Lisse omdat ze daar arriveerden. Ds. Kersten bevestigde kandidaat Ligtenberg op 5 september. De volgende dag deed ds. Ligtenberg intrede met 2 Korinthe 4:5'' De gemeente was nog maar kort vacant; het jaar daarvoor was ds. H.A. Minderman overleden.

Vreugde en verdriet
Het verblijf in Lisse werd voor het predikantengezin wisselend tot vreugde en tot verdriet. De 2I-jarige dochter Manna overleed aan een hersenvliesontsteking na een heel kort ziekbed. Zij liet een man en twee kindertjes na. Ds. Ligtenberg had dat niet van te voren aangevoeld en wist niet wat hem en zijn gezin boven het hoofd hing, maar verscheidenen van Gods volk hadden in zijn preken toch iets gemerkt van het naderende verdriet. Hij kreeg brieven uit het land, waarin men schreef: Dominee, wat is er toch met u, wij lopen zo zwaar met u''. Kort daarna begreep hij waar deze brieven betrekking op hadden. Maar het was niet alleen verdriet in zijn hart, hoewel het heengaan van Manna hem sterk aangreep. Stille blijdschap mocht er zijn, toen mevrouw Ligtenberg tijdens een van de eerste zondagen van de behandeling van de Heidelbergse catechismus werd stilgezet en de Heere Zijn oog op haar geslagen had. Toen ze uit de kerk kwam, was het bij haar niet anders dan ''verloren, verloren!'' ''Maar dan kan ze nog behouden worden'', overdacht ds. Ligtenberg. Op oudejaarsavond 1935 ging de preek over Openbaring 3:20 ''Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop''. Toen ds. Ligtenberg met een ouderling na afloop van de dienst thuiskwam, trof hij daar een heel verdrietige en verslagen echtgenote aan. Op zijn vraag wat er toch wel aan de hand was, kon zij geen antwoord geven. Het had geen betrekking op het overlijden van Manna, op 2 maart van dat jaar, hoewel ook bij mevrouw Ligtenberg de smart daarover heel groot was. Het verdriet had een diepere achtergrond. Een voorrede op een preek van haar man over Lukas 17:34 ''Ik zeg u: n dien nacht zullen twee op één bed zijn: e een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden'', werd door de Heere aan haar hart geheiligd. Die woorden raakten haar zó, dat ze de toepassing maakte: ie verlatene ben ik, en mijn man is aangenomen. Ze kwam door deze tekst in de schuld voor Gods aangezicht. Toen ze dit aan haar man vertelde, ging hij het omkeren. Hij zat zo in de put dat hij deze tekst op zichzelf ging toepassen: hij verlaten en zijn vrouw aangenomen! Gelukkig is dit niet veel later veranderd. Mevrouw Ligtenberg werd stilgezet toen ze 45 jaar was. Dat gebeurde op lO maart 1935 onder een preek van haar man over vraag 52 van de Heidelbergse Catechismus. Wel waren er al veel vroeger diepe indrukken van dood en eeuwigheid. Ook mocht ze een keer bijzonder gesticht worden tijdens een doordeweekse kerkdienst in Leiden, waarin ds. J.D. Barth voorging. Toen ze daarover haar man vertelde, werd hij niet jaloers. Integendeel, hij vond het prima als ze ook eens naar een andere predikant ging luisteren. Blijde dagen waren er eveneens, als ervaren mocht worden dat de Heere het woord van ds. Ligtenberg gebruikte tot een eeuwige zegen of tot nader onderwijs. De kerk was weldra te klein; de predikant stond nog maar een klein jaar in zijn eerste gemeente of hij legde de eerste steen voor een nieuwe, grotere kerk. Het zou niet bij deze eerste steen blijven; later verrichtte hij dezelfde handeling in Rotterdam-West.

Kampen en Vlaardingen
In 1939 leidde de wolkkolom hem naar Kampen, waar hij op 2 juni werd bevestigd. Dit tot groot verdriet van de gemeente Lisse. Eerst werd een grote woning betrokken aan de Graafschap 27. later bewoonde het gezin Ligtenberg een huis aan de Vloeddijk. Lang duurde het verblijf in deze Hanzestad niet; reeds op 21 juli 1942 werd afscheid genomen omdat een roepstem om naar Vlaardingen over te komen en te helpen, onvoorwaardelijk werd opgevolgd. Deze gemeente was op zijn ziel gebonden geworden. Er was al een band gevallen toen ds. Ligtenberg daar eens voorging en uit diepe bewogenheid niet in staat was om na de dienst de zegen uit te spreken. Toen kregen sommigen een hoop dat hij ooit eens hun leraar zou worden. Ds. Kersten was voor de tweede maal zijn bevestiger. Hij had over het aannemen van dit beroep gezegd dat hier ongetwijfeld een roeping aan ten grondslag lag, om midden in de oorlog van Kampen naar het hongerende westen te vertrekken. Er brak opnieuw een aangename tijd aan, voor zowel de predikant als de gemeente. Ondanks de zorgelijke tijdsomstandigheden, die de oorlog met zich meebracht. En alle ellende die daaruit voortvloeide, zoals de grote honger die met name in het westen van ons land werd gevoeld. Ds. Ligtenberg trok zich deze zorgen aan; hij ging naar Rijssen om opvang van ondervoede Vlaardingse kinderen te regelen en om aandacht te vragen voor het steeds nijpender wordende voedseltekort. Het gebeurde eens, dat de predikant bij de gaarkeuken een oude man in de rij zag staan, wachtend op een pannetje soep. Toen hij met een vol pannetje wegliep en soep morste, ging hij op de grond liggen om dat op te likken. Dergelijke schrijnende situaties lieten de bewogen predikant niet onberoerd. In de consistoriekamer werd soms zelfs gekookt voor de behoeftige gemeenteleden, bejaarden en kinderen. Tijdens de Vlaardingse periode ging verdriet niet aan de pastoriebewoners voorbij; op 25 maart 1945 §^^S ''^^ woning van de moeder van mevrouw Ligtenberg aan de Huttenwal in Rijssen in vlammen op, nadat er een V1 op neergestort was. Hoewel zij gespaard bleef, was ze haar huis en al haar bezittingen kwijt. Op J april overleed een kleinzoontje van de predikant, dat naar hem was genoemd, een jochie van nog maar net twee jaar. Met volle vrijmoedigheid mochten velen van Gods volk ervan getuigen, dat dit kind een beter lot was bereid. De kleine Herman kreeg een koninklijke begrafenis.

Opnieuw naar Rotterdam
Aan de Vlaardingse tijd kwam op 20 mei 1947 een einde, toen de herdersstaf in Rotterdam-West werd opgenomen. Van vele vrienden werd afscheid genomen; de predikant had daar een goede en gezegende tijd doorgebracht. Ds. Ligtenberg werd de eerste predikant van de gemeente in dit stadsdeel, naast Centrum en Zuid. De gemeente was kort tevoren geïnstitueerd, op 2 januari 1947-Naar het vlees was het aannemen van dit beroep niet aantrekkelijk; het traktement lag duizend gulden per jaar lager en was vastgesteld op vijfduizend gulden per jaar. De predikant wist dat zijn Zender gehoorzaamd moest worden en hij keek niet naar uiterlijke omstandigheden. "Ik ben van Vlaardingen losgescheurd, maar ik ben hier ook met blijdschap gekomen", zo zei hij later. Op 21 mei vond de bevestigingsdienst plaats. Het was opnieuw ds. Kersten die ds. Ligtenberg bevestigde. De dag daarna deed de nieuwe predikant zijn intrede. Er was nog geen pastorie beschikbaar; het gezin bleef in Vlaardingen wonen, tot eind augustus een woning aan de Beukelsdijk werd betrokken. Tot zolang logeerde de predikant bij diaken -later ouderling- A.C. Neele. In Rotterdam zou veel gebeuren wat op de dag van de intrede nog verborgen was. Mevrouw Ligtenberg werd ziek en deze langdurige ziekte eindigde met haar heengaan op 3 maart 1955-Ze was liefdevol verzorgd door haar nog thuiswonende dochters Truus en Dini. Mevrouw Ligtenberg had in haar leven een helder getuigenis mogen geven van Hem, in Wie zij geloofde. Op 6 maart volgde haar begrafenis op de algemene begraafplaats Crooswijk, waar velen van Gods kinderen begraven zijn, onder wie ook de predikanten D.B. van Smalen, G.H. Kersten, D.C. Overduin en L. Rijksen. Daar werd haar graf gedolven, waarin ooit ook haar man zou worden bijgezet.

Geen andere weg dan vertrekken
Het kerkgebouw aan het Rauwenhoffplein was spoedig te klein. Uitbreiding werd overwogen, maar kon niet worden gerealiseerd van­ wege verzakkingsproblemen en de slechte bouwkundige toestand. Er werd een stuk grond aangekocht aan de Schiedamseweg, waarop een kerk met pastorie werd gebouwd. Op 10 december 1955 legde ds. Ligtenberg de eerste steen. Velen waren getuige van deze plechtigheid, maar niemand kon vermoeden dat de kerk op 4 oktober 1956 door een ander dan door ds. Ligtenberg in gebruik zou worden genomen. Ruim een maand later, op maandag 16 januari 1956. deelde ds. Ligtenberg telefonisch aan ouderling A. van Kranenburg mee, dat hij zich gedrongen gevoelde om zijn ambt als predikant bij het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten neer te leggen. Met de droeve scheuring van 1953 was hij niet meegegaan, hoewel hij steeds met strijd bezet was over de vraag of hij bij het verband moest blijven of dat hij moest vertrekken. Maar nu kon hij niet langer blijven. Hij gevoelde dat dit de weg Gods was, nadat hij bepaald geworden was bij Jesaja 52:11. Zondag 22 januari herhaalde hij zijn besluit tegen de ouderlingen, hoewel zijn kerkenraad hem in de voorbije week dringend had gevraagd of hij van zijn voornemen terug wilde keren. Op donderdag 26 januari hield hij nog Bijbellezing in zijn gemeente. Na afloop kwam de kerkenraad in een bijzondere vergadering bijeen. Ds. Ligtenberg verklaarde met nadruk, dat hij niets had tegen de ambtsdragers of tegen de gemeente, maar voegde eraan toe dat hem geen andere weg open stond. De verslagenheid was groot. Ouderling Neele vroeg nog of de dominee bereid was om een afscheidswoord te spreken. Alle broeders vielen hem bij en ds. Ligtenberg zegde toe te bewilligen. Daaraan werd echter geen gevolg meer gegeven, omdat hij inmiddels aansluiting had gezocht bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, samen met ds. T. Dorresteijn uit Opheusden. Op I februari 1956 werden beide predikanten met veel blijdschap en verwondering in dit kerkverband opgenomen. De ouderlingen W. van den Berg en A.G. Neele en de diakenen A. Hak en C.G. Verloop volgden hun leraar; als diaken werden A. de Haan, F. Hollander (schoonzoon van ds. Ligtenberg) en P.A. de Jongste bevestigd. Oud-ouderling C.P. Broere werd opnieuw in dit ambt bevestigd. Deze gebeurtenis was verdrietig voor de Gereformeerde Gemeenten, niet alleen voor Rotterdam-West, maar voor het hele kerkverband, waarin ds. Ligtenberg een zeer gewaardeerde plaats had ingenomen en waarin nog velen waren overgelaten die hem en zijn prediking hartelijk liefhadden. In een brochure, die bij de opheffing van de Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-West in 1997 is verschenen, schreef ouderling A.R. Deelen het volgende: "De eenvoudige en zeer getrouwe prediking van ds. Ligtenberg werd zeer gewaardeerd en mocht tot zegen zijn in de gemeente. Tijdens zijn bediening groeide het aantal leden en doopleden tot 819. Bij de instituering in 1947 waren er ongeveer een kleine zeshonderd leden; vijftig jaar later, bij de opheffing in 1997 was dat aantal geslonken tot 57. Er is zelfs een tijd geweest dat het zo druk was, dat enkele kinderen niet alleen op het trapje van de preekstoel moesten zitten, maar dat er zelfs drie kinderen in de kuip van de kansel op de grond zaten, achter de prekende dominee. Voor deze dan aan zijn toepassing begon, draaide hij zich om en gaf die kinderen steevast een pepermuntje...

Allerminst zakelijk
Ook in zijn Rotterdamse jaren heeft hij gewoekerd met de hem geschonken gaven. Hij was van 1949 tot 1956 voorzitter van het schoolbestuur waaronder vier scholen behoorden, te weten in de wijken West (Dr. A. Comrieschool), Kralingen (Rehobothschool) en Zuid (Petrus Dathenusschool en de Graaf Jan van Nassauschool). Ook maakte hij deel uit van het bestuur van de toenmalige kweekschool De Driestar in Gouda. Daarnaast vroeg het pastoraat veel van zijn tijd. Huisbezoek moest lopend of met openbaar vervoer gebeuren. Ook met de vele bezoeken in de ziekenhuizen ging veel tijd heen Dan haalde ouderling Broere hem op, die een tramkaart had die door de kerk vergoed werd... Ds. Ligtenberg betaalde al die ritten zelf van zijn toch al niet hoge traktement. "Zakelijk was mijn man allerminst", vertelde mevrouw Ligtenberg-Hardeman. "En daar werd soms weleens misbruik van gemaakt".

Een hulpe gevraagd...
Ds. Ligtenberg was als weduwnaar nog steeds alleen, hij miste ''een hulpe die als tegen hem over'' zou zijn. Toen hij eens in Ederveen moest voorgaan, logeerde hij als naar gewoonte van zaterdagavond tot maandagochtend bij de familie Hardeman, die tegenover de kerk woonde. De dominee beschikte niet over een auto, maar was gewend om met openbaar vervoer te reizen of hij werd gereden door vrienden, vaak door ouderling A. Zoeteweij uit de Vlaggemanstraat. Zoeteweij was vertegenwoordiger en moest uit hoofde van zijn werk vaak scholen bezoeken. Hij nam dan ds. Ligtenberg mee, als deze in de buurt moest preken. Dan kwam het voor, dat de predikant in de auto moest wachten tot Zoeteweij het gesprek met de schooldirectie had afgerond. De predikant zat dan niet stil te wachten in de auto: ij bad dan of Zoeteweij een order mocht krijgen... Toen ds. Ligtenberg weer eens in Ederveen voorging en hij, zoals altijd de predikanten deden, bij Hardeman verbleef, stelde hij de vraag: Weten jullie geen hulp voor mij? " Op dat moment kwam juist zijn dochter Henny binnen. "Ik moest haar maar meenemen'', zei hij en daarbij wees hij op deze ongetrouwde dochter. Ouderling Job van Vlastuin, die dat hoorde, zei meteen: Daar komt niets van in!", omdat zij een moeilijk vervangbare positie op het dorp innam. Ze was als wijkkraamverpleegster al ruim twaalf jaar werkzaam in de verzorging van moeder en kind tijdens kraamperioden. Kortom, zij was een bekende en bovenal ook vertrouwde en gewaardeerde verschijning in Ederveen. Zij kende ds. Ligtenberg niet anders dan van zijn preken en zij herinnerde zich nog de eerste dienst die zij van hem in Ederveen bijwoonde. De tekst was toen uit Jeremia 31:3 ''De HEERE is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid''. Contact met ds. Ligtenberg en zijn gezin was er voorheen niet. Ooit had ze mevrouw Ligtenberg een arm gegeven, toen zij na een kerkdienst in Ederveen onder haar paraplu naar huis liep terwijl het stortregende. Verder strekten de contacten niet.

...en gekregen
Menselijkerwijs gesproken kwam het door het vertrek van ds. Ligtenberg uit de Gereformeerde Gemeenten, dat mej. Hardeman opnieuw met hem in kennis kwam. Immers, de gemeente Ederveen ging in 1953 praktisch geheel over naar de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Daar kwam hij na 1953 dus niet meer omdat hij bij de synodale gemeenten behoorde. Mej. Hardeman dacht na over de aan haar gestelde vraag en aanvankelijk bewilligde zij niet in zijn verzoek om hem te komen helpen met het huishouden. Toen plaatste ds. Ligtenberg een advertentie in De Wachter Sions, waarin hij een hulp vroeg. Mej. Hardeman las deze advertentie en de vraag kwam weer bij haar terug. Haar broer ging naar ds. Ligtenberg toe en zei: "Als u nu niemand kunt krijgen op die advertentie, zal mijn zus het doen". Per I januari 1957 nam zij - eerste een week op proef - haar intrek in de pastorie, waarvan de benedenwoning uit twee verdiepingen bestond. Ds. Ligtenberg kreeg weer een goede verzorging en mej. Hardeman was begaan met de predikant. Na twee jaar voor hem gezorgd te hebben, kreeg zij een andere status: niet meer die van huishoudster of verzorgster, maar van echtgenote. Op 19 februari 1959 bevestigde ds. Chr. van de Woestijne hun huwelijk. Dat gaf in die tijd wel wat commotie, gelet op het verschil in leeftijd. Toch hadden mensen die dat onbekend was, daar dikwijls geen erg in. Ds. Ligtenberg maakte een veel jongere indruk dan zijn leeftijd aangaf. In de omgang kwam hij jong over, hij had geen enkele ouderdomskwaal. Zijn vrouw was daarentegen vanwege de rouw om het heengaan van haar moeder heel donker of in het zwart gekleed, zodat het leeftijdsverschil van beide zijden nauwelijks of niet opviel. Natuurlijk had ook ds. Ligtenberg van te voren diep over een tweede huwelijk nagedacht. De meeste kinderen hadden geen bezwaar, ook omdat hun vader altijd zo goed voor hun moeder was geweest. Op een dag wilde de predikant zijn hart eens luchten. Dat deed hij tegenover ouderling Broere, die zelf weduwnaar was. Die gaf een helder en nuchter advies: "Ik word als weduwnaar heel goed verzorgd door mijn twee dochters, maar als ik zou willen hertrouwen en al zou heel Rotterdam erop tegen zijn, dan zou ik het omwille van de mensen niet laten. Alleen als er bij wijze van spreken een klein kind zou komen met een aanwijzing uit Gods Woord dat een tweede huwelijk niet naar de Schrift zou zijn, dan zou ik ervoor zwichten. Maar niet voor de mensen".

Van Rotterdam naar Utrecht
Toen ds. Ligtenberg in 1971 een beroep uit Utrecht kreeg, werd hij losgemaakt van Rotterdam-West. Hij moest dit beroep onvoorwaardelijk aannemen. Zodoende volgde het afscheid van Rotterdam-West. Sinds de verandering van kerkverband kwam het deel van de gemeente dat de predikant gevolgd was, korte tijd samen in het Hervormde wijkgebouw De Samaritaan, en weldra kreeg men onderdak in de Hervormde kapel Spangen aan de Van Lennepstraat. In die kapel, die enkele honderden mensen kon bevatten, hield ds. Ligtenberg op 1 december 1961 zijn afscheidspreek. Schrijver van dit artikel woonde deze afscheidsdienst bij en herinnert zich nog dat hij bij het zoeken naar een plek in de volle kapel nog ergens een of twee onbezette plaatsen zag. Meteen werd hem duidelijk waarom die plaatsen leeg waren gebleven: het stortregende die avond en vanwege lekkage door het dak, waren op die plaatsen enkele emmers gezet om het binnenlopende water op te vangen... Na afloop van deze afscheidsdienst werd ds. Ligtenberg aangesproken door de president-kerkvoogd van de Hervormde gemeente. Met tranen in de ogen zei hij: "Wat ik vanavond heb gehoord, was iets van vroeger, van mijn grootmoeder", terwijl hij de scheidende predikant de hand drukte.

Niet in het groen
De ''stadsdominee'' kreeg geen gemeente aangewezen die in een agrarisch gebied lag, hoewel dat soms de begeerte van zijn vlees was. Omdat zijn vrouw al enige tijd haar rijbewijs had, was reeds in Rotterdam een Volkswagen (model kever) aangeschaft, zodat hij niet langer afhankelijk was van anderen om te rijden. Het gebeurde eens dat hij en zijn vrouw een autorit maakten in de omgeving van Utrecht. Ze passeerden de pastorieën van de Hervormde gemeenten in Groenekan, waar ds. B. Haverkamp toen stond, en van Maartensdijk toen ds. A.J. Wijnmaalen daar predikant was. "Wat hebben die mannen toch mooie woningen", verzuchtte hij toen. Geen huis zoals hij bewoonde, aan een drukke straat in een stadswijk, maar rustig in het groen. In zijn nieuwe en laatste gemeente Utrecht was evenmin sprake van groen. Daar werd, overigens pas in juli 1962, een geschikt huis gevonden aan de Van Lidth de Jeudestraat en ook deze woning had, net zoals de Rotterdamse pastorie, geen voortuin maar was meteen aan de straat gesitueerd. De pastorie was op redelijke afstand van de kerk aan de Zandhofsestraat gelegen. Tot de tijd dat dit huis bewoond kon worden, logeerde het predikantsechtpaar van zaterdag tot maandag bij ouderling A. van Holten of bij koster P. Kraaijeveld om dan weer naar hun woning in Rotterdam terug te keren. Omdat het maandag marktdag in Rotterdam was waardoor er veel verkeer was, werd later, in plaats van op maandagochtend terug te gaan, gekozen voor vertrek op zondagavond na twaalven.

Een domineesstraat
De pastorie aan de Van Lidth de Jeudestraat was niet de enige predikantswoning in die straat. Daar woonden de hervormde predikanten dr. E.J. Beker en G. Spilt en ook was daar de pastorie van de gereformeerde dr. C.A. de Ridder. "Er is ten minste één straat in Utrecht waarvan de mensen niet kunnen zeggen dat ze er nooit een dominee zien", zo schreef ds. Spilt gekscherend in de Utrechtse Kerkbode. "Nu komt er een dezer dagen een vierde domineesfamilie bij, ds. Ligtenberg. Deze naam ('licht', J.Mastenbroek) zegt niet alles, want hij is predikant van de 'groep Steenblok', een groep die afgescheiden is van de Gereformeerde Gemeente in de Boothstraat. Het wordt een oecumenische straat bij ons. Je vraagt je af: zouden de prijzen van de huizen daar nu niet onder lijden, dat het zo'n domineesstraat wordt? Utrecht kreeg een predikant op leeftijd: ds. Ligtenberg was 74 jaar toen hij daar de herdersstaf opnam. Het was hem niet aan te zien en ook in de prediking was de gevorderde leeftijd niet te merken. Op 7 december 1961 bevestigde dr. G. Steenblok hem in de Christelijke Gereformeerde kerk aan de Wittevrouwensingel. 's Avonds volgde de intrede. Ds. Ligtenberg trok veel volk, de kerk moest al spoedig worden uitgebreid door de consistoriekamer bij de kerkzaal te trekken.

Banden met ds. F. Bakker
Overigens waren de onderlinge contacten goed in die zin, dat er altijd vriendelijk gegroet werd als de predikanten elkaar op straat tegenkwamen. Net als in Rotterdam, waar ds. W.L. Tukker in dezelfde straat woonde als het gezin Ligtenberg en waar, als beide voorgangers elkaar op zondag passeerden, de hoeden voor elkaar werden afgenomen. Ds. Ligtenberg had mede wegens de drukke werkzaamheden weinig contact met de predikanten W. Kamp van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland en C. Harinck van de Gereformeerde Gemeente, die beiden aan Utrecht verbonden waren en die ook zelf een bewerkelijke gemeente dienden. Wel met de Christelijke Gereformeerde ds. F. Bakker uit Driebergen, die hij min of meer toevallig in het ziekenhuis bezocht toen hij bij een gemeentelid niet terecht kon wegens een behandeling. Toen zijn er banden gevallen die de eeuwigheid verduren. De hartelijke verbondenheid is gebleven en vaak ging het predikantsechtpaar op bezoek bij de pastor uit Driebergen. Kort voor het overlijden van ds. Bakker zei deze tegen zijn vrouw: "Ds. Ligtenberg zal mij spoedig volgen". Dat is waar geworden: ds. Bakker overleed op zaterdagavond 2 januari 1965 en ds. Ligtenberg stierf zestien dagen later.

Ds. Ligtenberg was soms drie ochtenden per week in het ziekenhuis te vinden. Dat was een deel van zijn pastoraat dat hij bijzonder graag deed. Hij zei eens: "Ze moesten me maar ziekenhuispredikant maken!" Het waren niet alleen ''eigen'' gemeenteleden die hij in de ziekenhuizen bezocht, maar ook van leden van andere gemeenten in de omgeving. Vaak vroeg men hem om die of die eens te bezoeken. Zo ontving hij eens een brief van een man uit Staphorst met de vraag of de dominee zijn broer in het Utrechtse ziekenhuis eens wilde opzoeken. Dan deed de predikant dat, zonder te vragen tot welke kerk de zieken behoorden.

"Nee dominee, géén Spijkerstraat!"
Ook was ds. Ligtenberg aanwezig bij de bevestiging en intrede van ds. W. van 't Spijker, de latere hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken, die door zijn schoonvader prof. J. Hovius in het ambt werd bevestigd. Na afloop van deze dienst in de kerk aan de Wittevrouwensingel drukte ds. Ligtenberg hem de hand. Ds. Van 't Spijker vroeg hem: "Waar woont u?" Nu had ds. Ligtenberg in alle toespraken veelvuldig de naam Van 't Spijker gehoord. Die naam zat nog volop in zijn hoofd en hij vergiste zich toen hij per ongeluk als antwoord gaf: "In de Spijkerstraat". "Nee dominee, géén Spijkerstraat, maar de Van Lidth de Jeudestraat!" verbeterde de vrouw van ouderling Van Holten, die achter hem stond, haar predikant. Nu was er in Utrecht ook een Spijkerstraat, maar die was in een gribus gelegen... Ds. Van 't Spijker en ds. Ligtenberg maakten regelmatig een praatje met elkaar, als ze in het ziekenhuis of waar dan ook elkaar tegenkwamen. Toen ds. Ligtenberg begin 1965 in het ziekenhuis moest worden opgenomen, kwam ds. Van 't Spijker hem bezoeken.

Een geopende poort
In Utrecht volgden nog enkele goede jaren, maar in het najaar van 1964 merkten enkelen van Gods volk in verscheidene plaatsen op dat het leek of ds. Ligtenberg, als hij een weekdienst vervulde, afscheid aan het nemen was. Hij beschikte over een sterk gestel, zijn huisarts zei eens: "Die man heeft nu geen enkele ouderdomskwaal, hij kan nog uren lopen, is niet doof, en beschikt over een goede conditie". Maar ook de sterkste is enkel ijdelheid. Er kwamen enkele galaanvallen. Eind december 1964 woonde hij in Maartensdijk de huwelijksbevestiging bij van een dochter van ouderling Van Ettekoven. Hij kreeg een pijnaanval, maar wilde in de dienst blijven zitten om geen opspraak te verwekken. Achteraf bezien is hij te lang blijven zitten, tot de pijn niet meer uit te houden was. Alsnog werd het kerkgebouw verlaten. Mevrouw Ligtenberg heeft haar man zo snel ze kon naar huis gereden, door alle rode verkeerslichten heen. De internist dacht dat het nog wel meeviel, maar enkele dagen later besloot de huisarts tot opname. Dat was op oudejaarsdag. Hij lag niet ongetroost op zijn ziekenhuisbed. Op een nacht mocht hij blikken in de verkiezende liefde van eeuwigheid, in de opzoekende liefde in de tijd en in het toegepaste Borgwerk. Dat was voor hem zo betekenisvol dat hij zei: "Ik heb de poort wijd open gezien". Het Schriftwoord ''Genade, genade zij denzelven'' gaf hem eveneens veel troost en bemoediging, zodat hij zei: "Als ik beter mag worden, zal ik over die tekst preken". De Heere beschikte anders. Hij zou de preekstoel niet meer opgaan, maar hij mocht door die openstaande poort des Heeren met al het rechtvaardig volk ingaan in de vreugde zijns Heeren. Op l8 januari 1965 ontving hij het loon van een getrouwe dienstknecht.

Achteraf bezien, heeft de predikant er een voorgevoel van gehad dat hij niet lang meer op aarde zou zijn. "Ik ben het leven niet moe, maar ik ben de zonde zo zat", zei hij tegen zijn vrouw. Hij preekte in een van de laatste weken van zijn leven eens in Oud-Vossemeer over de tekst uit Romeinen 14:8 "Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere''. De ouderlingen David Hage en Arie Gunter uit Sint Annaland waren bij die dienst aanwezig. Na afloop zei hij tegen beide broeders: Ik weet niet of ik op jullie begrafenis zal zijn of jullie op de mijne, maar er staat wat te gebeuren!" Terugrijdend naar Utrecht zei hij tegen zijn vrouw: Vrouw - in plaats van het gebruikelijke om haar bij haar voornaam te noemen, zei hij in bijzondere omstandigheden weleens ''vrouw'' - dan vallen de gemeenten, de kinderen, en dan val ook jij weg, hoor ".

"Iemand van het Koningshuis"
Vier dagen na zijn heengaan vond de begrafenisplechtigheid plaats. In de kerk aan de Wittevrouwensingel bepaalde ds. D.L. Aangeenbrug de talloos velen bij Openbaring 7:9-17 waar Johannes de van eeuwigheid gekochten zag staan, bekleed met lange witte klederen. Daarna voerde ouderling Van Holten het woord, gevolgd door ds. Kamp. Laatste spreker in dit kerkgebouw was dr. Steenblok. Daarna werd de lange stoet geformeerd die naar de Rotterdamse begraafplaats Crooswijk trok, waar het stoffelijk overschot van een zozeer geliefde man en vader, maar ook herder, leraar en vriend werd neergelaten in het graf waarin ook zijn vrouw begraven is. Uit persoonlijke herinnering weet de schrijver van dit artikel nog, dat een rouwadvertentie in dagblad De Rotterdammer was geplaatst, waardoor ook velen buiten de bevindelijke gezindte kennis van dit overlijden konden nemen. Dit bericht zal ook de bron zijn geweest voor de vrouwen, die in de volksbuurt aan de Boezembocht woonden, waarlangs de stoet trok en die in groepjes bij elkaar op straat de indrukwekkende begrafenisstoet langs zagen komen. Nog hoor ik, op weg om de plechtigheid bij te wonen, de een tegen de ander in plat Rotterdams zeggen: "Wat een grote stoet! Ik hoorde zeggen dat ze uit Utrecht motte komme", waarop een andere vrouw zei terwijl ik langsliep: "Het lijkent wel of er iemand van het koningshuis begraven mot worden". Onbewust spraken zij de volle waarheid, met dien verstande dat het er niet alleen op léék dat een Koningskind werd weggedragen, maar dat het ook zo was. De Heere gaf genade en ere. De politie regelde het verkeer en leidde de overige weggebruikers om, zodat de lange stoet en de vele autobussen ongehinderd de begraafplaats konden bereiken. In de aula werd het woord gevoerd door ds. T. Dorresteijn, waarna de kerkenraad de kist naar het graf begeleidde.
Daar spraken achtereenvolgens nog ds. C. Smits en zoon Jan die namens de familie bedankte voor de belangstelling en vriendschap.

Acht jaren als een hoogtepunt
Mevrouw Ligtenberg bleef verslagen achter. Zes jaar duurde hun huwelijk. "Als ik op die tijd terugkijk, kan ik niet anders zeggen dan dat deze jaren het hoogtepunt uit mijn leven waren. Dat is waar, ja dat is zéker waar, ook al had ik soms het gevoel dat mijn leven doelloos was geworden toen alles wegviel, mijn man, de gemeente, de aanspraak, en ik als het ware in een heel grote leegte ben gevallen". Zij was bereid om gegevens voor deze schets te verstrekken onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat het niet over haar, maar over haar man en bovenal over de God van haar man zou gaan. Verder hebben wij gegevens ontleend aan de lezenswaardige biografie van de heer A. Bel Leven en werk van ds. H. Ligtenberg, in 1989 verschenen bij uitgeverij Den Hertog te Houten. Deze schreef in een Woord vooraf. ''Gods daden in het leven van ds. Ligtenberg te beschrijven, daar ging het om.'' Niet om in de mens te eindigen, maar in de God van ds. Ligtenberg. Bij deze schets stond ook ons geen ander doel voor ogen.

Geen schrijver, wel een bidder
Ds. Ligtenberg was geen schrijfdominee. Er is slechts één bundel met zeven preken en twaalf meditaties van hem verschenen, 26 jaar na zijn sterven. Men vroeg hem eens of hij wat zou willen uitgeven. Zijn antwoord was duidelijk: "Nee, kijk eens in mijn boekenkasten, er zijn zóveel kostelijke oudvaders, daar hoeft van mij echt niets bij". Er zijn nog enkele koffers vol preekschetsen, die echter vanwege het hand­ schrift niet te lezen zijn. Daarvan heeft ds. Ligtenberg nog tijdens zijn leven bepaald dat ze vernietigd moeten worden. Overigens ging hij de laatste jaren zonder schets de preekstoel op. Verder zijn er treffende gebedsverhoringen bekend. Zo kwam hij eens in Middelharnis om te preken, toen een diaken hem vroeg om op bezoek te gaan bij een klein kind van zijn broer, dat op sterven lag. Hij ging erheen en deed een gebed. Onder het bidden werd zijn ziel krachtig bepaald bij de woorden van Psalm 81: 'Op uw noodgeschrei doe Ik grote wond'ren'. Ligtenberg kon zijn gebed niet afmaken en zei toen meteen Amen. Het meisje herstelde op datzelfde moment, tot grote verwondering en blijdschap van haar ouders. Later vertelde ds. J. Roos dit voorval eens in Canada. Toen zei een mevrouw uit de gemeente: Dominee, ik ben de moeder van dat meisje".

Kenmerkend
Kenmerkend voor ds. Ligtenberg waren sommige uitdrukkingen, die hij gebruikte. Zo was het zijn vaste gewoonte om, bij de overhandiging van de trouwbijbel na een kerkelijke huwelijksbevestiging, het bruidspaar als volgt toe te spreken: "Het zij u een kompas op de grote wereldzee. Bruid en bruidegom, vaart wel, vaart wel, vaart eeuwig wel!" Punten had hij nooit bij een trouwdienst; hij zag die dienst meer als een zegen vragen op het huwelijk. Even karakteristiek was de uitdrukking die hij nogal eens deed in een oudejaarspreek. "Nog enkele ogenblikken, en dit jaar is weer weggestroomd in de oceaan der eeuwigheid". Eveneens kenmerkend voor hem waren de persoonlijke woorden, die hij soms sprak bij het uitreiken van het brood bij Avondmaalsbedieningen. Zo zei hij in Lisse eens tegen ene mevrouw Nieuwenhuis, die een zoon door de dood had moeten verliezen: "Ben Ik u niet beter dan tien zonen? "

Een Psalm tegen en een Psalm voor
Nog enkele voorvallen mogen niet onvermeld blijven. Op 27 juli I949 vervulde ds. Ligtenberg een weekdienst in Elspeet. Onder de dienst kwam ds. Fraanje de kerk binnen. Hij was een halfjaar tevoren in een ziekenhuis opgenomen, waarin de Heere Zich niet onbetuigd liet en Zijn oude knecht veel te genieten gaf. Maar die tijd was voorbijgegaan en ds. Fraanje, die weer wat opgeknapt was, kwam in diepe beproevingen terecht. Het was hem aan te zien, toen hij die avond de kerk binnenkwam om zich onder het gehoor van ds. Ligtenberg neer te zetten; de radeloosheid was van zijn gezicht af te lezen. Ds. Ligtenberg hield even op met preken, waarop ds. Fraanje vroeg om Psalm 71:8 te zingen. In het bijzonder de woorden daarin ''God staat niet aan zijn zij'', maakten duidelijk in welke omstandigheden de predikant verkeerde. Ds. Ligtenberg gaf na het zingen van dit vers Psalm 68:11 op, waaruit de troost sprak: God zal Zijns vijands kop verslaan'', en ook dat hem geen golven zouden overstromen, ook al liep het pad van ds. Fraanje door de zee van bestrijding. De Heere liet deze oude dienstknecht niet onbemoedigd zijn reis door dit tranendal met de vele bestrijders voortzetten.

Een bijzondere gebeurtenis in Berkenwoude
Er zijn verschillende gebeurtenissen bekend, die getuigen van de Goddelijke zegen die ds. Ligtenberg mocht ondervinden op zijn prediking. Zo moest hij eens in Berkenwoude het Heilig Avondmaal bedienen. Daar was destijds J.H. Anker ouderling, die veel werkzaamheden met dit sacrament had gekregen omdat hij er zoveel betrekking op had ontvangen. Hij beloofde de Heere niet te zullen verloochenen. Daarbij vroeg hij de Heere om een teken, en wel of de dominee over Psalm 42 wilde spreken. Echter, de predikant nam zijn tekst uit Psalm 130:3. Daarin verklaarde hij wel de gestalte van de dichter uit Psalm 4-2, maar dat was voor Anker niet het begeerde teken. Tijdens het nodigen aan de Dis, zei ds. Ligtenberg: U weet, dat ik niet lang ben in het nodigen. Er zijn nog twee plaatsen". Maar Anker had geen vrijmoedigheid om aan de bediening deel te nemen. Hij had immers het gevraagde teken niet ontvangen? De dominee sloot de tafel, en Anker bleef in zijn bankje zitten. Maar toen volgde het Goddelijke wonder. De dominee zei: Het is mijn gewoonte niet, maar ik wil nu eens enkele verzen uit Psalm 42 behandelen". Het was voor Anker of hij door de grond zakte. Toen begon het bij hem vanbinnen te zingen Psalm 84:1-Daarna zei de dominee: Ik word gedrongen om deze tafel weer te openen, want er moet er nog een aankomen ". Daarop is Anker aangegaan. Later zei hij dat deze Avondmaalsbediening onvergetelijk voor hem was.

Anker is in 1951 geëmigreerd. Eerst naar Sioux Center, waar hij ouderling werd onder ds. C. Hegeman. Later verhuisde hij naar Chilliwack. Ook daar werd hij ouderling. Toen Anker op 27 januari 1990 overleed op de leeftijd van 79 jaar, leidde ds. J. Roos de begrafenis. Bij die gelegenheid vertelde hij deze gebeurtenis. Een zoon van ds. M. Heikoop, die daarbij aanwezig was beaamde de juistheid daarvan; hij was, toen onderwijzer in Berkenwoude en was in de kerk toen ds. Ligtenberg deze een diepe indruk makende Avondmaalsdienst leidde.
Het was niet alleen deze gebeurtenis, waaruit ds. Ligtenberg moed mocht scheppen. Ook was het voor hem bemoedigend te mogen horen, hoe de Heere een preek heeft willen gebruiken voor de latere ds. M.A. Mieras. Dat gebeurde in Axel.

Niet kerkistisch
Kerkistisch was ds. Ligtenberg allerminst. Hij was een vriend en metgezel van allen die Gods Naam eerbiedig vrezen. Die vrienden waren ook in andere kerkverbanden te vinden. Niet alleen waren er eeuwigheidsbanden met de Christelijk Gereformeerde ds. Bakker, ook met anderen waren er door God gelegde banden. Het gebeurde ook wel, dat ds. Ligtenberg door de week bij andere voorgangers kerkte. Zoals in die ene week, waarin hij op maandag ds. L. Gebraad in Achterberg beluisterde, dinsdags onder het gehoor zat van ds. Mieras in Woudenberg en woensdags kerkte onder ds. Chr. van de Woestijne in Ederveen. Die zag zijn oude ambtsbroeder komen en vroeg hem mee te gaan naar de consistoriekamer om dan tijdens de dienst een plaats in de ouderlingenbank in te nemen. Maar daar bedankte ds. Ligtenberg voor. "Vanavond wil ik eens naast mijn vrouw zitten, ze zit bijna nooit naast mij in de kerk".
Aan die dienst onder ds. Gebraad bewaart mevrouw Ligtenberg nog een herinnering. Na afloop sprak ds. Gebraad met haar man. Hij zei toen: "Wat was ik blij dat ik niet wist dat je kwam vanavond, dat je bij mij in de kerk was!” De reactie van ds. Ligtenberg was toen: “Moet jij dat zeggen? Jij was eens in Nieuwe Tonge onder mijn gehoor, weet je dat nog? Toen kon ik ineens niet verder preken.”
“Ja dat weet ik nog goed”, zei ds. Gebraad. “Je zei toen tegen de gemeente: “Ik zal maar een versje opgeven, zuchten jullie dan maar voor mij, Dat hebben we toen ook mogen doen. En… toen ging het!

BRON:
Dit artikel is ook te lezen in Oude Paden 1 december 2005, en via Digibron.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
CvdW
Berichten: 2928
Lid geworden op: 23 mar 2015, 13:07

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door CvdW »

"Nee, kijk eens in mijn boekenkasten, er zijn zóveel kostelijke oudvaders, daar hoeft van mij echt niets bij".

Zullen we dit in gedachten houden?
Ik waardeer het als er stukjes geplaatst worden van oudvaders.
JCRyle
Berichten: 2287
Lid geworden op: 29 mei 2017, 13:08

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door JCRyle »

CvdW schreef:"Nee, kijk eens in mijn boekenkasten, er zijn zóveel kostelijke oudvaders, daar hoeft van mij echt niets bij".

Zullen we dit in gedachten houden?
Ik waardeer het als er stukjes geplaatst worden van oudvaders.
Oude én nieuwe schatten.
Gebruikersavatar
Bona Fide
Berichten: 521
Lid geworden op: 11 feb 2013, 13:05

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door Bona Fide »

JCRyle schreef:Oude én nieuwe schatten.
Niet echt on-topic, maar ds. J. Karens van Opheusden zei een keer in een preek: "Dat staat er niet. Er staat: die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt." Nieuwe gaat dus voorop, wilde hij maar zeggen!
Zorgvuldig citeren van Bijbelteksten, daar ontbreekt het nog wel eens aan. Ds. Moerkerken heeft daar eens een lezenswaardig artikel in De Saambinder aan gewijd: https://www.digibron.nl/search/detail/0 ... vereist/10
Koop de waarheid en verkoop ze niet. (Spreuken 23 : 23a)
Gebruikersavatar
helma
Berichten: 18661
Lid geworden op: 11 sep 2006, 10:36
Locatie: Veenendaal

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door helma »

Ik ben brieven aan het overtypen van mijn overgrootmoeder (kreupele Betje uit Veen) aan haar vriendinnen.
Ali Ipema is wel aardig bekend, en Marrigje Mellegers ook. Maar er zijn ook een aantal brieven aan (Ar)Nolda Sonneveldt en haar twee zusters Cor en Naatje. Zij woonden in Rotterdam.
Zijn deze namen bij jullie bekend en heeft iemand meer informatie over deze vrouwen?
Zou er nog familie zijn die ook belang heeft bij deze brieven? Ze kwamen bij elkaar op gezelschap en tussendoor was er een geregelde briefwisseling.
Gebruikersavatar
Roos2018
Berichten: 842
Lid geworden op: 01 aug 2018, 02:16
Locatie: CA - USA

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door Roos2018 »

helma schreef:Ik ben brieven aan het overtypen van mijn overgrootmoeder (kreupele Betje uit Veen) aan haar vriendinnen.
Ali Ipema is wel aardig bekend, en Marrigje Mellegers ook. Maar er zijn ook een aantal brieven aan (Ar)Nolda Sonneveldt en haar twee zusters Cor en Naatje. Zij woonden in Rotterdam.
Zijn deze namen bij jullie bekend en heeft iemand meer informatie over deze vrouwen?
Zou er nog familie zijn die ook belang heeft bij deze brieven? Ze kwamen bij elkaar op gezelschap en tussendoor was er een geregelde briefwisseling.
Mijn schoonouders hebben Ali Ipema (Dove Ali) wel gekend. Zij kwam af en toe bij de grootouders van mijn man op bezoek.
eilander
Moderator
Berichten: 16786
Lid geworden op: 15 okt 2007, 21:42

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door eilander »

Deze namen zeggen mij niets, ik heb ook de delen van 'Komt, luistert toe' - over het leven van Gods volk in die dagen, erop nageslagen. Maar daarin komt deze naam niet voor. Jammer.
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door -DIA- »

Roos2018 schreef:
helma schreef:Ik ben brieven aan het overtypen van mijn overgrootmoeder (kreupele Betje uit Veen) aan haar vriendinnen.
Ali Ipema is wel aardig bekend, en Marrigje Mellegers ook. Maar er zijn ook een aantal brieven aan (Ar)Nolda Sonneveldt en haar twee zusters Cor en Naatje. Zij woonden in Rotterdam.
Zijn deze namen bij jullie bekend en heeft iemand meer informatie over deze vrouwen?
Zou er nog familie zijn die ook belang heeft bij deze brieven? Ze kwamen bij elkaar op gezelschap en tussendoor was er een geregelde briefwisseling.
Mijn schoonouders hebben Ali Ipema (Dove Ali) wel gekend. Zij kwam af en toe bij de grootouders van mijn man op bezoek.
Denk ook aam Machiel en Arentje Karels (de ouders van beide dominees). Een echtpaar die beiden de Heere vreesden met een tere en kinderlijke vreze. En we mochten het voorrecht hebben deze mensen persoonlijk te kennen. Hun namen staan ook ergens in Oude Paden.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Roos2018
Berichten: 842
Lid geworden op: 01 aug 2018, 02:16
Locatie: CA - USA

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door Roos2018 »

-DIA- schreef:
Roos2018 schreef:
helma schreef:Ik ben brieven aan het overtypen van mijn overgrootmoeder (kreupele Betje uit Veen) aan haar vriendinnen.
Ali Ipema is wel aardig bekend, en Marrigje Mellegers ook. Maar er zijn ook een aantal brieven aan (Ar)Nolda Sonneveldt en haar twee zusters Cor en Naatje. Zij woonden in Rotterdam.
Zijn deze namen bij jullie bekend en heeft iemand meer informatie over deze vrouwen?
Zou er nog familie zijn die ook belang heeft bij deze brieven? Ze kwamen bij elkaar op gezelschap en tussendoor was er een geregelde briefwisseling.
Mijn schoonouders hebben Ali Ipema (Dove Ali) wel gekend. Zij kwam af en toe bij de grootouders van mijn man op bezoek.
Denk ook aam Machiel en Arentje Karels (de ouders van beide dominees). Een echtpaar die beiden de Heere vreesden met een tere en kinderlijke vreze. En we mochten het voorrecht hebben deze mensen persoonlijk te kennen. Hun namen staan ook ergens in Oude Paden.
En toch: de schat ligt in de aarde (de akker) verborgen; niet in onze Terefiem. Het zouden zomaar onze afgoden kunnen zijn/worden.
Wees een wachter op de morgen naar het werk van de ware God, en niet naar je eigen afgoden.
Gebruikersavatar
helma
Berichten: 18661
Lid geworden op: 11 sep 2006, 10:36
Locatie: Veenendaal

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door helma »

Inmiddels vond ik wat informatie in de levensbeschrijving van ds Kieboom, hij heeft als student bij Arnolda Sonneveld ingewoond. Zij schreef toen ook brieven aan Jan, de broer van Mientje Vrijdag. (Theologienet)
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De gedachtenis des rechtvaardigen tot zegen

Bericht door -DIA- »

helma schreef:Inmiddels vond ik wat informatie in de levensbeschrijving van ds Kieboom, hij heeft als student bij Arnolda Sonneveld ingewoond. Zij schreef toen ook brieven aan Jan, de broer van Mientje Vrijdag. (Theologienet)
Jan is ouderling geweest, maar niet lang. De Heere heeft hem vroeg thuisgehaald.
Ook de man van Mientje is vroeg gestorven voor Jan ter wereld kwam. Hij mocht ook dat land beërven waar niemand meer zal zeggen: Ik ben ziek.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie