Gisteren las ik de 2de preek van Robert Traill (1642-1716) : over "Ik doe de genade Gods niet teniet; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven", Galaten 2:21.
Toepassing.
Er zijn slechts twee zaken, die ik zou willen noemen voor het zich ten nutte maken van deze stof. Is het teniet doen van de genade Gods zulk een verschrikkelijke zonde?
• Ten eerste: hoedt u er zich dan allen voor en
• ten tweede: ontvangt deze genade Gods, want er is geen andere weg om het teniet doen van de genade Gods te vermijden, dan alleen door deze aan te nemen.
1. Ik zou willen dat u zich alleen behoedt voor deze zonde van de genade Gods teniet te doen. Echter meer in het bijzonder zou ik een waarschuwing aan verschillende soorten van mensen willen geven om voor deze zonde te vrezen en wel:
A. Aan nette, burgerlijke, goedaardige mensen, die een net en keurig leven leiden. Door de barmhartigheid Gods zijn sommigen beter van aard dan anderen, van een aangenaam en gemakkelijk karakter. En het is grote barmhartigheid om door natuurlijke aanleg een goed karakter te hebben, net zoals het is om een goed gevormd lichaam te hebben. Nu wanneer deze deugdzame mens het voordeel erbij heeft van een godzalige opvoeding, dan komt dit soort mensen spoedig tot een veel belovende verwachting en daarom behoren zij bijzonder voorzichtig te zijn. Gij, burgerlijk en deugdzaam mens, behoedt u er zeer voor om de genade Gods teniet te doen, want het is een zonde, waar u wel bijzonder voor open ligt. Daar zijn ook mensen, die zo kwaadaardig en van zulk een slecht karakter zijn, die zoals wij gewoonlijk zeggen, wel een grote genade Gods nodig hebben om hen zalig te maken. Er zijn ook mensen, die denken de genade Gods niet nodig te hebben. O, de Heere beware u voor deze inbeelding. Hij is inderdaad in een verschrikkelijke staat, die denkt de genade Gods niet nodig te hebben. Nette, beschaafde mensen zijn in groot gevaar van deze zonde. Zij denken dat zij zelf een goede voorraad van deugden hebben en daarom Christus niet nodig hebben.
B. Aan mensen, die een belijdenis van godsdienst hebben afgelegd. Dezen hebben zich ook te hoeden voor deze zonde van de genade Gods teniet te doen. Zij hebben een belijdenis afgelegd, mogelijk weten zij niet hoe, noch waarom, maar het is geschied. Indien u bent bekleed met een kleed van belijdenis, hoedt u dan voor deze zonde. Er zijn velen, die de genade Gods belijden en toch vreemdelingen van de zaak zelf zijn en deze mensen zijn in een zeer gevaarlijke staat.
C. Aan mensen, die pochen op uitwendige voorrechten. Zij behoren zich ook te hoeden voor deze zonde van de genade Gods teniet te doen. Zij zijn gedoopt, toen zij nog kinderen waren. Zij hoorden het Woord Gods en namen de instellingen waar en dan beginnen zij zichzelf al goed voor God te vinden tot de hoop des eeuwigen levens. Zij zijn onberispelijk in hun handel en wandel. Laten vooral deze mensen zich hoeden voor deze zonde. Ik kan u verzekeren dat een onberispelijke levenswandel een grote verzoeking voor velen is geweest om de genade Gods en de gerechtigheid van Jezus Christus te onderwaarderen. Dit soort mensen is nooit ziek van hart geweest.
D. Aan ontwaakte zielen, deze mensen, wier geweten is ontwaakt, hebben grote reden om zich voor deze zonde, van de genade Gods teniet te doen, te hoeden. Soms werpt de Heere zowel licht als vuur in de consciënties van arme zondaren en zij beginnen te zien en gewaar te worden, wat zij voorheen nooit gezien noch gewaar zijn geworden. Wanneer het zo met hen is gesteld, dan denken zij soms dat de zaken veel beter met hen zijn gesteld dan voorheen en soms weer dat alles veel slechter met hen is. Diegenen nu, die in hun ontwaking denken, dat het met hen veel slechter is gesteld dan voorheen, zijn in een meer hoopvolle staat dan diegenen, die denken dat het nu beter met hen is gesteld, want het is geen grondige ontwaking, indien de persoon denkt, dat ontwaking genoeg is. Zulke mensen behoren zich te hoeden voor deze zonde, opdat zij de genade Gods niet teniet doen, want er zijn twee bijzondere zaken, die hun in gevaar brengen:
(1) Door de kracht van deze overtuiging gaan zij de plichten waarnemen en dat wel zeer ernstig. Deze zijn aangenaam in de ogen van arme schepselen, die voorheen nooit hebben geweten wat bidden was en het lezen van Gods Woord, maar toen hun consciënties eenmaal begonnen te ontwaken, begonnen zij veel in de eenzaamheid te verkeren en tot de Heere te roepen. Nu, wanneer de ziel in deze staat verkeert, dan is er grote waakzaamheid nodig om zich voor deze zonde van de genade Gods teniet te doen te hoeden. Hoe veel arme ontwaakte zielen zijn er, die een kussen van al hun plichten e.d. hebben gemaakt om een helleslaap te slapen, als het ware door de rechtvaardigheid van de wet! En zo zijn zij aan de rechtvaardigheid Gods in Christus niet onderworpen, noch verkrijgen zij de rust die overblijft voor het volk Gods, Rom. 10:3 en Hebr. 4:9.
(2) Indien zij niet op hun plichten rusten, dan zijn zij aan de andere kant weer geneigd om totaal moedeloos te worden en om alles als verloren op te geven. Een ontwaakte consciëntie, indien zij dóór en dóór ontwaakt is, is op het punt van wanhoop en het punt van wanhoop is het punt van verderf óf het punt van zaligheid, zoals het God behaagt de uitkomst eraan te geven. Het is hét keerpunt. Wanneer de consciëntie van een arme zondaar is ontwaakt om haar totaal verloren staat in te zien, dan is zij op het punt van eeuwige winst of eeuwig verlies. Indien die maar naar God luistert en Hem de eer geeft van Zijn genade door in Jezus Christus alleen te berusten voor de zaligheid, is de koop voor eeuwig gesloten, maar indien de arme zondaar zich afkeert en stopt eer dit gebeurd is, dan zal óf de kwaal erger worden óf er zal een verharding in de plaats komen en die is erger dan de kwaal zelf.
Dit is de eerste vermaning: hoedt u zeer voor deze zonde van de genade Gods teniet te doen. En hierom:
Ten tweede. Verwelkom de genade Gods hartelijk. Er is geen andere weg om de zonde van de genade Gods teniet te doen te voorkomen dan door deze genade te ontvangen en te verwelkomen. Verwelkom de genade Gods om uw werk te doen, maar niet om des duivels werk te doen. Het gehele werk Gods, wat God van u vraagt, dát alles mag u aan de genade Gods toekennen voor u te doen. Al het werk dat u met God dient te hebben, mag u aan de genade Gods overgeven voor u te doen, maar misbruik de genade Gods niet om het werk des duivels te doen, dat is te zondigen door de genade Gods om te keren tot ontuchtigheid. De genade Gods wil alles voor ons doen, behalve het werk des duivels. En als ik het zo mag zeggen, de zondaar heeft een groot deel van des duivels geest in hem, die zo'n kostbare zaak als de genade Gods is, geeft om des duivels werk te doen. Maar hoe zullen we de genade Gods verkrijgen? Ik antwoord: in drie wegen:
a. twijfel nooit aan uw noodzaak ervan;
b. stel het aannemen ervan niet langer uit en
c. trek uw recht hierop niet in twijfel.
a. Twijfel niet aan uw noodzaak hiervan. Indien de Heere lust heeft u te zaligen, dan weet ik zeer goed, dat er geen grote noodzaak is van deze waarschuwing. Iedere zondaar, die God krachtig zaligt, is een persoon, die niet alleen denkt de genade Gods nodig te hebben, maar hij denkt ook, dat niemand in de wereld de genade Gods meer nodig heeft dan hij; dat indien er iemand in de wereld was, die zonder genade kon zalig worden, hij er wel het verste van af was; dat als er iemand in de wereld is, die meer dan gewone genade nodig had, dat hij de man wel was.
b. Stel uw aannemen van de genade niet uit, wanneer het u wordt bekend gemaakt. Wanneer u ook maar het aanbod van genade heeft, wanneer u ook maar onder de middelen der genade verkeert, arbeid om deze genade zelf deelachtig te worden. Hebr. 3:7: "Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet." Mogelijk zult u Zijn stem morgen niet meer horen. Verharding des harten neemt krachtig toe door uit te stellen.
c. Trek uw recht hierop niet in twijfel. Ik bedoel dit, twijfel er niet aan, dat het voor u even zeer wettig en geoorloofd en toegestaan is voor Gods Aangezicht de zaligmakende genade Gods aan te grijpen, dan het was voor enig zondaar in de wereld. Ik bedoel echter niet dat genadeloze mensen onmiddellijk moeten denken, dat zij een recht op de genade Gods hebben, want geen mens heeft er recht op, totdat hij het ontvangt. Maar dit zeg ik: het aanbod van de genade Gods in het Evangelie geeft een billijke aankondiging en vrijheid voor iedereen om het te omhelzen. "En die wil, laat hem komen en laat hem nemen het Water des Levens om niet", Openb. 22:17. En hetgeen, dat dus vrij is aangeboden en vrij gegeven, behoort dankbaar te worden aanvaard, wanneer het wordt begeerd.