-DIA- schreef: Ze gelóven gewoon, en niemand neemt het hen af, en een mens door Gods Geest ontdekt is aan zijn schuld wijzen ze meteen naar Jezus! Niet beseffende dat de mens niet uit Jezus maar uit God is gevallen. Men schijnt ook het recht Gods niet te kennen, en men denkt als het ware dat God wel even van Zijn rechterstoel afgaat en op de troon van Zijn genade gaat zitten. Zo denkt men dan, en die mens denk werkelijk dat hij het zo goed meent omdat hij er blind voor is. Ik meen hier een diepe kloof waar te nemen tussen de belijders van de oude reformatorische waarheid en de meer modernere leringen. Deze twee volken botsen gegarandeerd, dat kan niet anders. De Evangelische beweging heeft veel meer invloed gehad op de kerken dan we wellicht door hebben. Ik geloof zeker dat we de invloed van de Evangelische beweging ook onder ons niet moeten onderschatten.
Ik zou willen wijzen naar een stukje van twee belijders van de oude reformatorische waarheid:
Spurgeon schreef:
Mijn tegenstanders zullen aanvoeren: “De zondaar moet een ontwaakt geweten hebben voordat hij grond heeft om in Christus te geloven.”
Als ik op Christus steun omdat ik dit of dat gevoel, dan leun ik op mijn gevoelens, en niet op Christus alleen.
Wij zullen dan dus altijd letten op onze gesteldheid. “Is mijn verlangen wel echt? Als dat waar is, kan
Christus mij zalig maken. Als mijn verlangen niet oprecht is, kan Hij dat niet.”
Als ik in Jezus Christus geloof omdat ik een oprecht berouw over mijn zonden gevoel, en daarom een grond voor mijn geloof heb,
merkt u dan niet dat de eerste en ware grond van mijn vertrouwen het feit is dat ik berouw heb over mijn zonden?
Mijn hoop draait dan op mijn bekering.
Het neemt het evangelie voor zondaren weg en biedt in plaats daarvan een evangelie voor heiligen.
Kortom, het is allesbehalve een bediening van vrije genade.
Zie broeders, veronderstel dat de grond om in Christus te geloven in mijn bekommeringen en bevindingen ligt.
Wanneer ik dan vandaag een verbroken hart heb en mijn ziel kan uitstorten voor de Heere, heb ik een grond om in
Christus te geloven.
Maar morgen – en wie kent dit niet – morgen kan mijn hart weer zo hard als een steen zijn, waardoor ik ongevoelig ben en niet kan bidden.
Volgens de theorie van het voorwaardelijk geloven heb ik dan dus geen recht om op Christus te vertrouwen: mijn grond is helemaal weg.
Ik verlang een vaste en onveranderlijke grond voor mijn geloof.
Ik begeer een grond om te geloven waar ik wat aan heb, als mijn boze lusten en verdorvenheid in een
verschrikkelijke slagorde voor mij verschijnen, en mij doen uitroepen “Ik ellendig mens.”
Ik verlang een grond om te geloven die me zal troosten, als ik geen goede gestalten en heilige gedachten heb,
als ik zo dood ben als een steen en mijn ziel aan het stof kleeft.
Zulk een onfeilbare grond om in Jezus te geloven, wordt gevonden in deze kostbare waarheid dat Zijn genadig gebod – en niet mijn veranderlijke
bevinding – mijn recht is om te geloven in Zijn Zoon Jezus Christus.
Zie geliefden, als overtuigingen van de ziel een noodzakelijke voorwaarde vormen,
behoren wij tot op een milligram nauwkeurig te weten hoeveel van deze voorwaarden vereist zijn.
Als u een ellendig zondaar vertelt dat hij toch wel een zekere mate van vernedering en bekommering, van overtuiging en inleving moet kennen,
teneinde een grond te hebben om tot Christus te gaan, eis ik van alle wettische belijders duidelijkheid aangaande de manier en de juiste hoeveelheid voorbereiding die vereist wordt.
U zult geen duidelijk antwoord van hen horen.
Als voor een zondaar de grond om tot Christus te komen in het Evangelie gevonden wordt, is de zaak duidelijk en helder.
Maar wat een omhaal is dat mengsel van wet en evangelie waar ik tegen strijd!
En laat mij u vragen, broeders, of zo’n onbegrijpelijk evangelie genoeg zou kunnen zijn voor een stervende?
Moet ik hem een uur lang gaan uitleggen welke bekommeringen hij moet kennen eer hij tot Christus mag gaan?
Geliefden, dat durf ik niet. Maar ik zeg hem: “Vriend, geloof, hoewel het ter elfder ure is, vertrouw uw ziel aan Jezus toe, en u zult zalig worden.”
Het gebod van het evangelie biedt voldoende grond aan een zondaar om in Jezus Christus te geloven.
In de woorden van onze tekst staat: “Dit is het gebod.” Mijn vrienden, verlangt u een betere grond om iets te doen dan de opdracht van God om dat te doen?
Geliefden, het gebod om in Christus te geloven, moet voor een zondaar de grond vormen als u de aard van onze opdracht in aanmerking neemt.
Hoe luidt die opdracht? “Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen.”
Volgens de andere theorie zou onze opdracht moeten luiden: “Predikt het evangelie aan iedere wedergeboren mens, aan iedere overtuigde zondaar, aan iedere bekommerde ziel.”
Maar dat staat er niet! Er staat aan alle “creaturen.”
Hoe heeft Hij hen verlost? Heeft Hij hen verlost als heiligen? Nee! Want toen wij nog vijanden waren, heeft Hij ons met God verzoend
door de dood van Zijn Zoon. Christus heeft Zijn bloed nooit vergoten voor het goede
dat in ons is, maar voor de zonde die in ons woont. “Hij heeft Zijn leven gegeven voor onze zonden”, zegt de apostel.
Daar hebt u de boodschap van het evangelie tot een zondaar als zondaar.
“De Heere heeft uw zonde weggenomen. Christus heeft geleden. Hij heeft volmaakte gerechtigheid aangebracht.
Neem Hem, vertrouw op Hem en u zult leven.”
Wat doet dit een mens dicht bij Christus leven! Als ik elke dag als zondaar tot Christus kan gaan - en ik moet dat doen, want het Woord zegt:
“Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem.”
Als ik elke dag als zondaar tot Christus kan gaan, wel, hoe armzalig zijn mijn zaken dan!
Wat werpt dit de grootst mogelijke verachting op al mijn goede deugden, mijn preken, mijn gebeden en alles wat uit mijn vlees voortkomt.
Ik moet dit laatste stuk afsluiten met de toevoeging dat, zondaar, wie u ook bent, God u nu gebiedt in Jezus Christus te geloven.
Dat is Zijn gebod. Hij gebiedt u niet iets te voelen, of iets te wezen om uzelf daar geschikt voor te maken.
U kunt niet zeggen: “Ik heb geen recht.” U hebt een volmaakt recht om te doen wat God u zegt te doen.
Zeg me niet dat u niet geschikt bent: er wordt geen geschiktheid gevraagd.
Het gebod is u gegeven, het is aan u om te gehoorzamen, niet om te redetwisten.
U kunt ook niet zeggen dat de opdracht niet aan u gericht is: dit gebod wordt verkondigd aan alle schepselen die onder de hemel zijn.
...
Maar ik heb niet zoveel berouw als ik zou moeten hebben.” Het is Chrístus' werk om u zo berouwvol te maken als u behoort te zijn, en naar Hem moet u toe gaan om berouw te krijgen. U zegt: “O, maar ik heb geen verbroken hart”. Het is Chrístus die uw hart moet verbreken. Het is niet zo dat u zelf uw hart moet verbreken, om vervolgens naar Christus te kunnen gaan met een voldoende verbroken hart. Kom tot Jezus precies zoals u bent, met uw harde, stenen, ongevoelige hart, en vertrouw dat hart, en al het andere, toe aan Zijn reddende kracht. “Ik schijn zelfs geen sterk verlangen te hebben”, zegt iemand. Christus zélf schenkt elk geestelijk verlangen, door Zijn Heilige Geest. Hij is een Zaligmaker die het alfabet van de genade bij de letter A begint. Hij vraagt niet van u dat u zelf eerst tot de letter B, C of D komt, en dat Hij u dan pas wil ontmoeten. Nee, Hij begint bij het begin."
Boston schreef:
Hoewel zondaren niet tot Christus zullen komen, als zij hun behoefte aan Hem niet zien, zal ik toch altijd blijven preken dat allen vanwege de last van de verdoemenis verplicht zijn om tot Hem te komen en zij bij Hem welkom zullen zijn, wat hun geval ook zijn moge.