Joël 2 schreef:Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage. En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade. Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot spijsoffer en drankoffer voor den HEERE uw God. Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit. Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?
Ik ga verder met mijn werk. Veel vragen over Saldenus beantwoordt hijzelf, als je zijn vragen en antwoorden weer opnieuw leest. Maar nog één stukje schiet mij te binnen, als hedendaagse vertolking van ds. Saldenus. Van een tijdgenoot van ds. C. Smits, nl. ds. J. van der Poel, begon DIA pas een luisterpreek uit te typen. Van deze ds. kwam ik onderstaand fragment tegen:
De mare ging rond in de stad: 'Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd... 'De een vertelde het aan de ander. Ze zeiden: 'Wat zei die man?' 'Dat we er over veertig dagen niet meer zijn.' 'Wat zegt u?' 'Over veertig dagen is er geen mens meer in Ninevé.' Zo ging de mare als een lopend vuurtje door de stad. De koning hoorde het van zijn hofbeambten: 'Nog een ogenblik, o koning van Ninevé, en ge zijt koning af en Ninevé is weg. Nog veertig dagen en dan wordt Ninevé omgekeerd.' Wat een boodschap. Wij luisteren er nu naar. Maar u moet niet vergeten dat het werkelijk gebeurd is. Het is historie. De koning van Ninevé trok zijn koninklijke mantel uit. Hij legde zijn scepter neer. Hij zei: 'Het is gebeurd.' Hij was koning-af. (…)
Op dit moment gaf de koning echter een bevel. Hij zei: 'Er mag geen mens meer eten. Er mag ook niemand meer drinken. Ook het vee moet aan staken gebonden worden. Mens en vee moeten sterk roepen tot God. Zij moeten zich bekeren van hun boze wegen en van het geweld dat in hun handen is. Want we hebben nog maar veertig dagen! Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen.
In het vasten en verootmoedigen zag de koning nog een lichtpuntje. 'Wie weet... God heeft niet gezegd over vier uur, over vier dagen, maar over veertig dagen. Wie weet, wie weet. Hij geeft nog uitstel van veertig dagen. Misschien mag het zijn tot ons behoud, tot onze bevrijding, tot onze verlossing.' (…)
De mensen in Ninevé geloofden het. De koning zei: 'Wie weet.' Een aantrekkelijke gedachte is dat. Hij zei niet: 'Het is toch verloren, we leven nog maar een beetje aan. Er is toch niets aan te doen. Ge kunt besluiten niet afbidden. We zullen ons maar gewonnen geven, want het komt toch over ons.' Nee! Hij zei: 'Wie weet.' Hij, Die een oordeel geeft, kan ook een oordeel wegnemen. Die ziek maakt, kan ook gezond maken. Die slaat, kan ook helen.
'Wie weet.' Dat is veelal ook het woord van de strijdende Kerk op aarde in hun beproevingen, tuchtigingen en diepe verlatingen. Er zijn verlatingen, die soms zo diep gaan dat ze de moed verliezen en bij ogenblikken zeggen: 'Wie weet, God mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns. Hij mocht ons, arme zondaars, ellendigen, nog eens genadig zijn.'