Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

GJdeBruijn
Berichten: 2198
Lid geworden op: 09 mar 2010, 13:37

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door GJdeBruijn »

Posthoorn schreef:Ik ga hier even op in. Inderdaad gaat de schenking aan het aannemen vooraf, bijv. in de prediking. Maar het ontvangen is zeker wel een waarneembaar moment! Immers, daar wordt het geloof geboren.
Bedoel je hier het ontvangen van de belofte, zoals Calvijn het onder geloof rekent, of het ontvangen van dat wat er in de belofte beloofd wordt? Dat maakt nl. nogal een verschil.\

In GG-rechts wordt dat nogal eens aangeduidt met het verschil van de openbaring van Christus aan de ziel of de verzekering van de rechtvaardigmaking die daarop kan volgen (welwezen). Ik bespeur bij Johannes de neiging om dat laatste te stellen zonder het eerste.

Wat betreft waarneembaarheid: Daar ben je in beide zaken zelf bewust bij. Het is duidelijk dat er een moment is dat je moet belijden: Dat ik zo dwaas was om het niet te zien, en : Wat een genade om ogen gekregen te hebben om Christus te zien en handen te krijgen om Hem aan te nemen. Dat is niet een lesje begrijpend lezen in de Schrift en de oudvaders, laat dat helder zijn!
Laatst gewijzigd door GJdeBruijn op 23 jun 2017, 22:09, 1 keer totaal gewijzigd.
Jantje
Berichten: 16185
Lid geworden op: 18 mei 2017, 20:42
Locatie: Walcheren - jantjevanrefoforum@gmail.com

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Jantje »

In de Saambinder van deze week schrijft ds. Labee op de achterkant ook een erg lezenswaardig stukje over dit onderwerp. Neem en lees!
Was getekend,
uw medeforummer Jantje
Gebruikersavatar
pierre27
Berichten: 5385
Lid geworden op: 10 sep 2005, 12:00
Locatie: Eemvallei

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door pierre27 »

GJdeBruijn schreef:Ik vind dit een nare discussie. Uiteindelijk verzand dit in een soort geloofsdwang tegenover valse lijdelijkheid, wellicht zonder dat dit bedoeld wordt.
Mag ik een middenweg inbrengen in deze discussie?
Jac. Koelman schreef:Vreselijk is de uitspraak, die Paulus in 1 Kor. 16: 22 doet over de onbegenadigden namelijk: Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maranatha! Wie, die met zijn aandacht bij deze woorden behoorlijk stilstaat, moet niet bekommerd en verlegen worden, en zichzelf op een ernstige en onpartijdige wijze afvragen: Ben ik de persoon, die hier bedoeld wordt, of niet? Ik ben verzekerd, waarde lezer, als het u om een waarachtig en gegrond antwoord op deze redelijke en hoognodige vraag te doen was, dat het u naar de Heere Jezus zou uitdrijven, om licht en geest van Hem te begeren, opdat u bekwaam mocht zijn om uzelf nauw, ja zeer nauw te onderzoeken en te doorzoeken, en dat u zulke middelen, die onder Gods zegen hiertoe goed geschikt zijn, hoog achten en met veel lust gebruiken zou. De tijd, die u hiertoe besteden moet, zal mogelijk kort zijn. De grote eeuwigheid nadert snel. In het oordeel van die grote dag zal niets gelden, dan het geloof, dat door de liefde werkzaam is, Gal. 5: 6. Heel vreselijk zal de eeuwige toestand zijn van hen, die onder het Evangelie en onder vele genademiddelen geleefd hebben, en onbekeerd sterven. Nu en heden is het nog de welaangename tijd, de dag der zaligheid; maar ook de enige tijd, waarna er voor u geen tijd meer zijn zal om uw arme en onsterfelijke ziel van een eeuwig verderf bevrijd te krijgen. Och, dat de Heere u een hart gaf om op deze grote, aangeboden zaligheid acht te geven. Er is nog gelegenheid om behouden te worden; niemand wordt uitgesloten, want alle de einden der aarde worden geroepen, om zich naar de Heere Jezus te wenden tot hun zielsbehoudenis, Jes. 45: 22. Al is iemand nog zo'n, oude en goddeloze zondaar, hij mag en moet tot de Heere komen, Jes. 55: 6, 7. Mocht het uw hart eens breken en overreden. Lees daartoe Deut. 5: 29, Ezech. 18: 31 en 32; 33: 11 en 2 Kor. 5: 20

U zult misschien tegenwerpen: Ik ben onmachtig. Het is een volstrekte waarheid, maar zeg er vrij bij: Ik ben onwillig, en ik heb geen lust in de weg; want de weg is heilig. Ik antwoord daarop:

1. Indien u dit tegenwerpt om maar zorgeloos te blijven, u dan vrijwillig zult verloren gaan, en dat dit schandelijk bedeksel van uw onmacht in de dag des oordeels (als uw geweten recht ontwaakt zal zijn) rechtvaardig van u weggenomen zal worden. Want dan zal uw geweten u levendig zeggen, dat de enige oorzaak en reden van uw eeuwig verderf is, wat de Opperste Wijsheid, Die naar waarheid oordeelt, met zoveel nadruk zegt in Spr 1: 29 en 30: Daarom dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad. En wat het rampzalige einde van die dwaze verkeerdheid zal zijn, kunt u in vers 31 en 32 lezen. En dat deze Opperste Wijsheid de aarde rechtvaardig oordelen zal, kunt u in Hand. 17: 31 zien; en tegen een rechtvaardig oordeel, zo weet u, gelden geen tegenwerpingen.

2. Maar indien u lust hebt om nog behouden te worden, en daartoe alle middelen wilt gebruiken, zo overweeg eens, met verzuchtingen tot de Heere Jezus, die uitlokkende en bemoedigende woorden, van welke ik voor een zondaar (hoe ook gesteld), die enige lust en zucht heeft tot zijn eeuwige behoudenis, nog geen gelijke heb gevonden: De Heere Jezus roept en spreekt tot u: Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing; ziet Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken, Spr 1: 22 en 23. Dierbare en zielinnemende woorden! die immers elke tegenwerping van eigen onmacht of iets dergelijks krachtig oplossen en ontzenuwen. Het recht gebruik ervan moet immers aan uw geweten openbaar worden; en het bestaat daarin, dat u zich voor de voeten van de Heere Jezus nederwerpt, met aanhoudende biddingen en smekingen om deze Zijn Geest en zalig onderwijs te mogen ontvangen, met een naarstig gebruik van alle middelen; want op die weg is Hij te vinden, naar Zijn eigen getuigenis in Spr 8: 34.

Een prachtig stuk. Zo evenwichtig.

Ik heb ooit eens een stuk van Ds. Pieters gelezen. Ik ben zo vrij dat hier te plaatsen

Wil God dat iedereen zalig wordt? (1)

“De vraag: wil God dat iedereen zalig wordt? heeft me weleens beziggehouden. Misschien een rare vraag, maar wel een vraag waarbij het lijkt dat antwoord “ja” en “nee” verdedigd kunnen worden vanuit de Bijbel. Ik ben ervan overtuigd dat het antwoord ja is. Dit valt te lezen in II Petrus 3 vers 9 (“De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen”); en I Timotheüs 2 vers 4 (“Welke wil dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen”). Het ligt wat ingewikkelder om antwoord “nee” te bewijzen. Op welke grond zou God mensen hebben uitverkoren? Zou Hij van tevoren al gezien hebben welke mensen gaan geloven? Of heeft Hij mensen uitverkoren die doordat ze uitverkoren zijn gaan geloven?

In de “Redelijke godsdienst” van À Brakel kwam ik dit tegen: Het geloof en de bekering zijn geen voorwaarden op welke het besluit gemaakt is; maar het zijn middelen, die God zowel als het einde besloten heeft, om door die het einde uit te voeren. Hieruit blijkt dat God mensen heeft uitverkoren naar Zijn welbehagen en niet omdat ze zelf gaan geloven. De mensen gaan dus geloven omdat ze uitverkoren zijn.

Ik pak ook Romeinen 9 er even bij: vanaf vers 6 gaat het over Gods vrijmacht. In vers 11 staat dat voordat de mens iets goeds of kwaads gedaan heeft, zijn lot al is bepaald. Vers 14: “Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.” In vers 15-18 laat de Bijbel zien dat God naar Zijn wil handelt. In de daaropvolgende verzen wordt het voorbeeld van de pottenbakker gegeven. Een pot vraagt ook niet aan de pottenbakker waarom hij zo gemaakt is, dus wij als schepsel mogen ook niet aan de Schepper vragen waarom wij zo gemaakt zijn.

Duidelijk is dus dat een mens niks te willen heeft, zijn bestemming is al bepaald. Niet alleen zijn bestemming maar heel zijn handelen, zijn karakter enz. God heeft van eeuwigheid bepaald welke mensen uitverkorenen zijn. En deze uitverkoren mensen maakt God zalig. Niet iedereen kan dus zalig worden. Als het aan het aanbod der genade ligt wel, maar Gods wil is anders. Want de Heere heeft niet iedereen uitverkoren. God heeft ook bepaald dat sommige mensen verloren gaan, hoewel God wel de macht heeft ze zalig te maken.

Hoe zit het nu? Want toch staat er in de Bijbel dat God wil dat iedereen zalig wordt.”



Tot zover de vraag. Ik ga in de bijdrage van vandaag in op het gebruik van het woordje “alle” in de Bijbel. In de Bijbel betekent “alle” niet altijd “iedereen zonder uitzondering”. Het wordt nog al eens gebruikt in de betekenis van “allerlei”, of van “allen in een bepaalde groep”. Een paar voorbeelden.

In Genesis 16 vers 12 lezen we dat God aangaande Ismaël zegt: “Hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.” Niet iedereen zonder enige uitzondering was tegen Ismaël. Hij had ook broeders, zo horen we in hetzelfde vers. Toch begrijpt iedereen wat met “allen” wordt bedoeld, nietwaar? Trouwens, nu gebruik ik ook de uitdrukking “iedereen” in de zin dat iedereen het wel zal begrijpen. Maar daar bedoel ik ook heel duidelijk niet “alle mensen zonder enige uitzondering op de hele wereld” mee.

In Numeri 16 vers 32 lezen we: “En de aarde opende haar mond, en verslond hen met hun huizen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al de have / bezit.” Als je dit leest, zou je denken: al de kinderen van Korach stierven ook. Toch schrijven de statenvertalers: “Uitgezonderd de zonen van Korach.” Waarom schrijven ze dat? Niet omdat de grondtekst daar aanleiding toe geeft, maar omdat de Schrift op andere plaatsen daar aanleiding toe geeft. Zie Numeri 26 vers 11, waar we lezen: “Maar de kinderen van Korach stierven niet.” Waarom niet? De statenvertalers proberen het probleem tussen Numeri 16 vers 32 en 26 vers 11 als volgt op te lossen: “… dienende misschien te dezer tijd in de tent der samenkomst, en van huns vaders oproerig voornemen niet wetende, of immers het niet toestemmende.”

Uit het Nieuwe Testament nog een voorbeeld. We lezen in Handelingen 26 vers 4 dat Paulus zegt: “Mijn leven dan van de jonkheid aan, hetwelk van het begin onder mijn volk te Jeruzalem geweest is, weten al de Joden.” We hoeven de Bijbel echt geen geweld aan te doen om te zeggen dat Paulus hier zeker niet bedoelt dat er in heel de wereld niet ene Jood was die onbekend was met heel de levensloop van de jonge Saulus van Tarsen. En toch was het geen overdreven omschrijving. Ook hoeven we niet bang te zijn dat we opeens de Bijbel niet meer letterlijk kunnen nemen. Het is een gewone, algemeen begrijpelijke manier van spreken. Vergelijk ook het elfde vers: “En door al de synagogen heb ik hen dikwijls gestraft, en gedwongen te lasteren.” Paulus heeft heel wat synagogen bezocht om Christenen te vinden en te vangen, maar álle synagogen in Egypte en Italië, enzovoorts? Nee, maar dat bedoelt hij ook niet.

Vergelijk ook wat in Mattheüs 4 vers 23 staat: “En Jezus omging heel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk.” Waarbij de statenvertalers opnieuw terecht aantekenen: “Dat is, allerlei kwalen.”

Nu zal ik wat voorbeelden geven waarin het woordje “al” of “allen” verbonden is met geestelijke zaken, en waarin het toch niet betekent alle mensen op heel de wereld in alle tijden zonder enige uitzondering.

In Lukas 15 vers 1 lezen we: “En al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem, om Hem te horen.” Niemand zal toch veronderstellen dat er in heel Israël niet ene tollenaar was die niet tot Jezus naderde? We moeten bij het lezen van de Heilige Schrift niet meer van haar verlangen dan billijk is. Dat betekent dat er op menselijke manier wordt gesproken, of wel, dat we woorden in hun gewone betekenis moeten nemen, zoals we dat ook doen bij gewoon taalgebruik.

In Handelingen 10 vers 11-12 schrijft Lukas over Petrus op het dak: “En hij zag de hemel geopend, en een zeker vat tot hem neerdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en neergelaten op de aarde; waarin waren al de viervoetige dieren der aarde.” Terecht lezen we in de kanttekening bij het woordje “al”: “Dat is allerlei, of van alle soorten.”

Denk ook aan Romeinen 8 vers 32: “Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” Het woordje “allen” wordt nader aangeduid met het woordje “ons”, waarbij Paulus duidelijk niet de ongelovige vijanden op het oog heeft, maar (kanttekening) “die in Hem geloven, die Hem liefhebben en naar Zijn voornemen geroepen zijn.” Het woordje “alle” wordt in de kant terecht verklaard als betrekking hebbend op “Dat is, al wat ons tot onze eeuwige zaligheid nodig is.” Het woordje “alle” neemt niemand (denk ik) letterlijk of wiskundig voor: alle dingen die maar denkbaar zijn, krijgen wij van God. Maar alle dingen die goed en nuttig zijn, niet naar onze mening, maar volgens God.

Neem verder Romeinen 11 vers 32: “God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen barmhartig zou zijn.” Het gaat daar over de volksgenoten van Paulus. Bedoelt hij dat er van al de miljoenen Joden niet ene verloren zou gaan? Nee, hij bedoelt hier met “allen” iets als: de massa of de meesten, of velen, of allerlei mensen onder hen.

Neem nog I Korinthiërs 2 vers 15, waar Paulus schrijft: “De geestelijke mens onderscheidt alle dingen.” Daarbij staat in de kant: “Namelijk ter zaligheid nodig. Want ook de gelovigen dwalen soms wel in sommige zaken, maar die ter zaligheid zo nodig niet zijn; of wanneer zij deze gave der onderscheiding niet genoeg opwekken door naarstigheid en gebeden.” En I Korinthiërs 6 vers 12: “Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.” Kanttekening: “Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden.”

Filippenzen 3 vers 8 zegt hij: “Ik acht alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.” Duidelijk is dat met “alle dingen” wordt bedoeld “Namelijk waardoor mensen hun zaligheid zoeken buiten Christus.”

Ook in het verband van het Schriftgedeelte waar de vraagsteller mee zit, staat het woordje “allen” in de zin van “allerlei” of “men in het algemeen” (I Timotheüs 2 vers 1): “Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen.” In de kant lezen we bij “voor alle mensen”: “Dat is, voor allerlei mensen, van welk beroep of volk zij zijn, hogen of lagen, gelijk dit woord “alle” dikwijls in Gods Woord voor allerlei wordt genomen. Zie Mattheüs 4 vers 23, Lukas 11 vers 42, Efeziërs 1 vers 3, I Korinthiërs 10 vers 25. En dat het woord “alle” hier zo moet worden genomen, blijkt uit Johannes 17 vers 9, Galaten 5 vers 12, II Timotheüs 4 vers 14, I Johannes 5 vers 16, Openbaring 6 vers 10, waar betuigd wordt dat wij niet voor allen en een ieder moeten bidden, ja, dat de gelovigen ook tegen sommigen hebben gebeden.” Neem ten slotte ook Titus 2 vers 11: “De zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.” Hadden in Paulus dagen (en hebben in onze dagen) alle mensen, niemand uitgezonderd, Gods zaligmakende genade ontvangen? Of moeten we het vanzelfsprekend opvatten zoals de kanttekening het doet: “Dat is, allerlei soorten van mensen, mannen, vrouwen, ouden, jongen, vrijen en dienstbaren, gelijk uit het voorgaande blijkt”?



Volgende keer ga ik, DV, verder met u nadenken over het woordje “wil”.


Wil God dat iedereen zalig wordt? (2)

In zijn eerste brief aan zijn geestelijke zoon Timotheüs schrijft de apostel Paulus: God wil dat alle mensen zalig worden. Vorige keer hebben we vanuit de Bijbel gezien dat het woordje “alle” niet altijd betekent: iedereen zonder enige uitzondering. Nu wil ik met u vanuit de Bijbel, onze enige Bron, nadenken over de vraag: hoe zit het met Gods wil?

Wanneer wij het hebben over God, past ons diepste ootmoed, bescheidenheid en voorzichtigheid. We moeten in afhankelijkheid van Gods leiding en voorlichting de Bijbel leren naspreken. Hebben we het over Gods daden, dan geldt dat al, maar nog meer geldt het wanneer we over het “hart” van God nadenken, over Zijn wil, Zijn “gevoelens en emoties”.

Zoals u ziet zet ik nu woorden tussen aanhalingstekens. Dit doe ik omdat we heel voorzichtig moeten zijn om deze omschrijvingen te gebruiken.

Wanneer de Bijbel ons zegt dat God sterk is, dan heeft dit niets te maken met spierkracht. Hoe God sterk is, terwijl Hij als Geest geen lichaam heeft, weten we niet. Ook weten we niet hóe Hij invloed uitoefent, mensen stuurt, gebeurtenissen leidt. Ontzettend veel raadsels en vragen zijn er op dit terrein. Zo ook wat betreft Gods “emoties”. Heeft God net als wij emoties? Nee, maar Hij heeft ze wel. Alleen, op een Goddelijke manier. Zo heeft Hij ook een wil, maar alweer: op een Goddelijke manier. Wij mogen het woordje “wil” gebruiken, omdat deze lijkt op wat wij mensen hebben, maar laten we steeds blijven bedenken: de wil van God is Goddelijk.

Wanneer we eerbiedig de Heilige Schrift als leidraad nemen en deze onvoorwaardelijk, geheel en al volgen met betrekking tot ons nadenken over Gods wil, dan komen we tot verrassende resultaten.

Laten we eerst nog eens naar de woorden uit I Timotheüs 2 vers 4 kijken, waar we lezen dat God wil dat alle mensen zalig worden. De praktijk, net als de Schrift, bewijst dat toch niet alle mensen zalig worden. De tekstwoorden strijden dus schijnbaar met de werkelijkheid. Om dit probleem op te lossen kunnen we drie wegen inslaan. De eerste is van vorige week: “alle” betekent “allerlei”: allerlei soorten van mensen. Deze oplossing vinden we in de kanttekeningen op de statenvertaling en deze oplossing is in overeenstemming met vele andere schriftplaatsen waar het woordje “alle” ook niet betekent: iedereen hoofd voor hoofd.

De tweede weg is dat we zeggen: God wil wel, maar sommige of veel mensen willen het niet. Wanneer we deze route kiezen, doemt al gauw de vraag op: kan God dan die onwil van mensen niet ombuigen? God is toch almachtig? Remonstranten zeggen dan zoiets als God breekt niet in, Hij pleegt geen geweld. Hij raadt ons allen de zaligheid aan, maar wij moeten zelf ook willen, vrijwillig kiezen. Doen we dat niet, dan gebeurt het niet. Dat is dan niet Gods schuld, maar onze schuld. Hij wil ons wel zalig maken, als wij maar niet zo dwars waren.

In dit verband komt er een ander probleem op, dat onlosmakelijk met heel deze remonstrantse visie verweven is. Die mensen die wél zalig worden, waren die dan minder onwillig? Waren die vanuit zichzelf gewillig? Hebben zij dan – in onderscheid met degenen die uiteindelijk verloren gaan – zich positief onderscheiden?

En ja, remonstranten beweren dit, omdat zij de doodsstaat van de mens ontkennen, en zeggen dat de mens het vermogen heeft om voor Jezus te kiezen, zijn hart voor Hem open te stellen. Wanneer we vanuit de Heilige Schrift deze redenering niet kunnen meemaken, lopen we met de remonstrantse “oplossing” van I Timotheüs 2 vers 4 ook vast. Niemand wil immers zalig worden (tenminste niet op Gods manier) én toch worden er sommige mensen zalig. Dat ligt dan dus aan God, Die deze sommige mensen zalig maakt. Maar die anderen dan? Zeker, zij willen niet, en dat maakt hen schuldig. Ook is het zeker waar dat God niet schuldig is. Maar dan blijft toch de vraag: wil God dan eigenlijk wel dat die mensen zalig worden, die weerbarstig blijven tot het einde en zonder berouw sterven – en die Hij dus blijkbaar zo laat gaan …?

Daarom gaan we in de Bijbel op zoek naar het antwoord op de vraag: hoe zit het met de wil van God. Als God wil dat alle mensen zalig worden, waarom gebeurt het dan niet? Als niet alle mensen zalig worden, wil God het dan wel?

Letten wij eens op de heilige wet. Wil God dat wij Zijn geboden houden? Niet veel lezers, vermoed ik, zullen antwoorden: nee, dat wil God niet. De meesten zullen toch wel met mij instemmen, wanneer ik zeg: God wil dat wij allemaal Zijn geboden houden, dat wij gehoorzamen aan al Zijn bevelen. Zo spreekt de Heere Jezus erover in Mattheüs 7 vers 21: “Niet een ieder die tot Mij zegt: “Heere, Heere!”, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is.” Toch gebeurt het niet. Hoe komt dat? De schuld ligt uiteraard bij ons, onwillige, ongehoorzame, vijandige, weerbarstige mensenkinderen. Toch blijven wij zeggen: God wil het wél. Zou Hij er dan niet voor kunnen zorgen dat het ook metterdaad gebeurt? Zou Hij niet in staat zijn om ons allen tot de gehoorzaamheid aan al Zijn geboden te brengen?

Wij zijn er als lezers van de “Om Sions Wil” allemaal vast van overtuigd dat God almachtig is, en dat Hij kan wat Hij wil. En dus zitten we met het probleem dat Hij wél wil dat alle mensen Hem gehoorzaam zijn, en dat Hij toch níet bewerkt, niet wíl bewerken, dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

Er is blijkbaar onderscheid in Gods wil.

We zullen dit nader aantonen vanuit de volgende voorbeelden.

In stel u de vraag: Wil God dat u iemand verraadt? Ik gebruik het woordje “wil” in de betekenis: keurt Hij dat goed? En het antwoord luidt: nee, dat is niet goed. Volgende vraag: Wil God (keurt Hij goed) dat iemand onschuldig ter dood wordt veroordeeld? Hetzelfde antwoord als net moet ook hier worden gegeven. En toch wilde God dat dit allemaal gebeurde met betrekking tot Zijn eigen lieve Zoon. Judas verraadt Hem, Kajafas en Pilatus veroordelen Hem onschuldig ter dood.

Misschien denkt iemand: maar dat heeft God dan ook nooit goed gekeurd, nooit gewild. Dit is nu net het probleem. God wil het wel en Hij wil het niet. In de ene betekenis van “wil”, namelijk als goedkeuring of voorschrift, wil God nooit en te nimmer dat iemand onschuldig ter dood wordt veroordeeld. Maar in de andere betekenis van het woordje “wil”, namelijk als besluit, wilde God het blijkbaar wel. Dat kunnen we lezen in Handelingen 2 vers 23. Daar zegt Petrus over de Heere Jezus: “Deze, door de bepaalde raad en voorkennis van God overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen van de onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood.”

Hoe is het precies gegaan rondom Goede Vrijdag? Daar is vreselijk veel onrecht gepleegd, Gods wet is geschonden, er is gezondigd; en toch was het allemaal volgens Gods bepaalde raad, volgens Gods bedoeling, Zijn plan. God wilde dit, al was satan er actief bij betrokken (hij gaf het immers in het hart van Judas om Jezus te verraden!), en al was heel het gebeuren nog zo doordrenkt van zonde. Nee, God wil de zonde niet, en toch …

Daarom belijden de apostelen in Handelingen 4 vers 27-28, al begrijpen ze het vast niet allemaal precies: “In waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Die Gij gezalfd hebt, zowel Herodes als Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken van Israël, om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou.” Dus God wilde dat Zijn Zoon, onze dierbare Heiland Jezus Christus, zou worden overgeleverd, precies zoals het ging. Toch wil God nooit en te nimmer dat mensen zondigen.



Een volgend voorbeeld. We lezen in Gods Woord meermalen over het harde hart. Aan de ene kant is een hard hart duidelijk niet overeenkomstig Gods wil. Wanneer wij ons hart verharden, zondigen wij. God wil dit niet. Hij wil juist dat we voor Hem buigen met een ootmoedig of zachtmoedig, buigzaam, teer en week hart. Toch lezen we meer dan eens dat God het hart van mensen hard maakt, verhardt. Wil Hij dat dan wel? Ja, anders deed Hij het niet.

Laten we eens zien wat God in Zijn Woord hierover openbaart. In Exodus 8 vers 1 lezen we: “Daarna zei de HEERE tot Mozes: “Ga in tot Farao, en zeg tot hem: “Zo zegt de HEERE: “Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.””” Wil God dat Farao gehoorzaamt? Of wil God dat Farao ongehoorzaam is? Met andere woorden: Keurt God het goed dat Farao het volk Israël niet laat gaan? Het moet voor een ieder duidelijk zijn wat aangenaam is voor God, namelijk: gehoorzamen. En toch lezen we in Exodus 4 vers 21: “En de HEERE zei tot Mozes: “Terwijl gij heentrekt, om weer naar Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; maar Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.”” Dus God wil dat Farao het volk Israël NIET zal laten gaan!

We noemen dit onderscheid in wil wel Gods “wil des bevel” en Gods “wil des besluits”. Gods bevel dus en Zijn besluit. Wij begrijpen misschien niet hoe dit kan, maar wel is zoveel duidelijk dat het blijkbaar zo is. Eerbiedig de Bijbel naspreken betekent onder andere ook deze twee aspecten of kanten aan Gods wil erkennen.

Volgende keer gaan we hiermee verder, zo God het wil.

Wil God dat iedereen zalig wordt? (3)

Vorige keer lazen we over de hardheid van Farao’s hart. God wil dat helemaal niet. Lees maar in Hebreeën 3 vers 8: “Verhardt uw harten niet”, en toch bewerkt Hij Zelf deze verharding. We zien dan ook dat God aan Farao iets beveelt wat Hij Zelf hem niet toelaat. En wat God in zijn hart werkt, heeft zonde als gevolg.

Een zelfde soort voorbeeld vinden we in Deuteronomium 2 vers 26-27, waar we lezen dat Mozes zegt: “Toen zond ik boden uit de woestijn Kedemot tot Sihon, de koning van Hesbon, met woorden van vrede, zeggende: “Laat mij door uw land doortrekken.”” In vers 30 lezen we: “Maar Sihon, de koning van Hesbon, wilde ons er niet door laten doortrekken.”

Waarom niet? Dat staat in hetzelfde vers: “Want de HEERE, uw God, verhardde zijn geest, en verstokte zijn hart, opdat Hij hem in uw hand gaf.” Dus was het (in de ene betekenis) Gods wil dat Sihon het volk Israël niet door zijn land liet gaan, terwijl het (in de andere betekenis) Gods wil was dat hij het wél door zijn land liet gaan.

Nee, denk nu niet dat de Bijbel zichzelf tegenspreekt. Blijf even geduldig. Mozes heeft het in ieder geval niet ervaren als een tegenstrijdigheid, dat God het ene zegt en het tegenovergestelde bewerkt. Hij ervaart hier geen onrechtvaardigheid of onbetrouwbaarheid. Er is in het geheel geen conflict – al lijkt het voor ons in eerste instantie wel zo.

Laten we er verder lezen. In Jozua 11 vers 19 lezen we over de oorlog tussen het volk Israël en de Kanaänieten: “Er was geen stad die vrede maakte met de kinderen van Israël, behalve de Hevieten, inwoners van Gibeon; zij namen ze alle in door oorlog.” Hoe kwam dat toch dat die bevolking en die leiders zo heel anders handelden dan de Gibeonieten? Dat lezen we in het volgende vers: “Want het was van de HEERE, hun harten te verstokken, dat zij Israël met oorlog tegemoet gingen.” En het doel? “Opdat hij hen verbannen zou, dat hun geen genade geschiedde, maar opdat hij hen verdelgen zou, zoals de HEERE Mozes geboden had.”

Moeilijk, niet waar?!

Deze vreselijke dingen gebeuren niet alleen met heidense koningen of volken, maar precies hetzelfde lezen we ook over Gods eigen verbondsvolk Israël. Leest u maar mee in Romeinen 11 vers 7. Paulus legt uit, dat er van de nakomelingen van Abraham heel wat waren die niet zalig werden. Hij schrijft: “Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.” Hoe komt het dat de niet-uitverkorenen verhard zijn geworden? Een paar verzen hiervoor, in Romeinen 10 vers 21, schrijft Paulus: “Tegen Israël zegt Hij: “De hele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” God staat klaar ze te ontvangen – en dit méént Hij; en toch …

Zonder verder ook maar iets af te doen van de schuld van de mensen zelf, schrijft de apostel toch in vers 8 van hoofdstuk 11: “God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen.” Wil God Zijn volk niet ontvangen? Wil God niet dat Zijn volk naar Zijn Woord luistert? Volgens Jesaja 42 vers 18 wel. Daar zegt Hij: “Hoort, gij doven; en schouwt aan, gij blinden, om te zien.” En volgens de statenvertalers spreekt de HEERE daar de Joden aan die moedwillig doof en blind waren, niet willende met aandacht Zijn Woord horen of in acht nemen Zijn werken en gerichten.

Hoe is dat te verklaren? God heeft een doel op het oog. Op weg naar dat doel verhardt Hij Israëlieten. Wat is dat doel? Romeinen 11 vers 25-26: “Ik wil niet, broeders, dat deze verborgenheid u onbekend zou zijn, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen ingegaan zal zijn. En zo zal heel Israël zalig worden; zoals geschreven is: “De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.””

Een volgend voorbeeld. In het Evangelie naar de beschrijving van Markus, hoofdstuk 1 vers 15, zegt de Heere Jezus: “De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.” Wil Hij dat Zijn hoorders zich bekeren? Ja. Toch lezen we in hoofdstuk 4 vers 11-12 dat Hij tegen Zijn discipelen zegt: “Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar degenen die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen, opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.” Dus Jezus spreekt voor de luisterende massa in raadsels, met als doel dat de mensen het niet zullen verstaan en dus dat ze zich niet zullen bekeren, met als gevolg daarvan dus ook dat ze geen vergeving van hun zonden zullen ontvangen ...

Ontzaglijk. Wil de Heere nu wel of niet dat alle mensen het Evangelie geloven? Wel en niet!



In Ezechiël 18 vers 23 zegt God: “Zou Ik enigszins lust hebben aan de dood van de goddeloze, spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leeft?” En in vers 32 herhaalt Hij dit: “Ik heb geen lust aan de dood van de stervende, spreekt de Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft.” Hetzelfde lezen we nog een keer in Ezechiël 33 vers 11: “Zeg tot hen: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood van de goddeloze! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zou gij sterven, o huis van Israël?”” Dit is duidelijke taal. God wil goddelozen niet doden. God wil dat goddelozen zich bekeren. Waarom bekeren goddelozen zich niet? Natuurlijk, volkomen terecht kan de remonstrant zeggen: omdat ze het zelf niet willen. Het is hun eigen schuld. Alle Calvinisten stemmen hier volledig mee in. En toch … Niet ene goddeloze wil zich bekeren. Sommige goddelozen bekeren zich wel – door Gods genadekracht. Anderen bekeren zich niet. Waarom niet? Waarom verleent God sommige goddelozen geen genade om zich tot Hem te bekeren? Omdat Hij lust heeft ze te doden …! Lees maar mee in I Samuël 2. Het gaat over de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas. Ze zijn goddeloos. Eli waarschuwt ze. En wat lezen we dan in vers 25? “Maar zij hoorden de stem van hun vader niet, want de HEERE wilde hen doden.” Voor het woordje “wilde” staat in het Hebreeuws precies hetzelfde woord als in Ezechiël 18 en 33. In Jesaja 53 vers 10 en vele andere plaatsen wordt het vertaald: het behaagde … God heeft er geen zin in om de goddeloze te doden, en toch heeft Hij er zin in om Hofni en Pinehas te doden … Dus in zekere zin begeert God de dood van goddelozen niet, en in een andere zin toch wel.

Luisteren we naar héél de Bijbel dan moeten we zeggen: God wil dat alle goddelozen zalig worden, en toch wil Hij niet dat alle goddelozen zalig worden. Het ene is niet minder waar dan het andere. Het ene is niet minder werkelijk gemeend dan het andere.

Verder. Wat denkt u dat het goede antwoord is op de volgende vraag: Heeft God er een vermaak in om mensen te straffen? De meesten zullen zeggen: God heeft er wel vermaak in om mensen te zegenen, maar wanneer Hij ze straft dan is het omdat Hij ze moet straffen. Dat doet Hij niet graag. Daar heeft Hij geen vermaak in. Zo lezen we toch in Klaagliederen 3 vers 33 “Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte.” De kanttekening luidt: “Dat is, Hij heeft er geen lust aan, maar de zonden der mensen zijn de oorzaken daarvan.”

Toch …, laten we eens luisteren naar wat Mozes in Deuteronomium 28 zegt. Het gaat daar over de straffen en vervloekingen die het volk Israël zullen treffen, wanneer het niet gehoorzaamt aan Zijn Woord. Vers 15 “Indien gij de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam zult zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied; dan zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.” En dan lezen we onder andere in vers 63: “En het zal geschieden, zoals de HEERE Zich over u verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, zo zal de HEERE Zich over u verblijden, u verdoende en u verdelgende.”



Volgende keer gaan we verder met deze diepe werkelijkheid: de wil van God. De heilige, goede, maar voor ons zo onbegrijpelijke wil van onze rechtvaardige en barmhartige God! Hebt u geleerd deze te aanbidden? Ook, en juist, wanneer u Hem niet kunt begrijpen?


Wil God dat iedereen zalig wordt? (4)

Het ging over Gods wil. Hoe spreekt de Bijbel over de wil van God? Gebeurt altijd alles wat God wil? Nee en ja. Het hangt er maar vanaf wat we met het woordje “wil” bedoelen. Bedoelen we te vragen “Gebeurt altijd alles wat God beveelt, dus wat Hij wil dat wij doen zullen?”, dan luidt het antwoord: Nee!

Bedoelen we te vragen: “Gebeurt altijd alles wat God heeft gewild, in de zin van “heeft besloten”, te zullen doen?”, dan luidt het antwoord: Ja!

God spreekt in de Bijbel op twee manieren over Zijn wil. Als we dat niet steeds bedenken, krijgen we verwarring. In de eerste brief van Petrus vinden we daar een treffend voorbeeld van. In I Petrus 2 vers 15 lezen we: “Het is de wil van God, dat gij, goeddoende, de mond stopt aan de onwetendheid van dwaze mensen.” Het woord “wil” betekent: wat God wil dat wij zullen doen. In het volgende hoofdstuk, vers 17 schrijft de apostel: “Het is beter, dat gij, goeddoende lijdt (indien de wil van God het wil), dan kwaad doende.” Hier gaat het over onschuldig lijden. Wil God dat? Keurt Hij het goed dat vijandige mensen christenen vervolgen, martelen, laten lijden? Duidelijk is dat we op deze vraag niet zomaar met “Nee”, of “Ja”, kunnen antwoorden. God keurt het af dat mensen Zijn kinderen vervolgen. Het is een grote zonde, waarvoor die mensen ook zeker ter verantwoording geroepen zullen worden. Toch, God wil het …, schrijft Petrus.

Hetzelfde geldt ook van de verzen 2 en 19 van hoofdstuk 4. Daar gaat het twee keer over Gods wil. Maar niet over dezelfde wil, of (misschien beter gezegd) niet over hetzelfde aspect van Gods wil. Lees maar in vers 2: “…Om nu niet meer naar de begeerlijkheden van de mensen, maar naar de wil van God, de tijd die over is in het vlees, te leven.” Dus: we moeten leven volgens Gods wil. We zouden kunnen verduidelijken: we moeten leven volgens Gods wil des bevel. In vers 19 staat: “… die lijden naar de wil van God, dat zij hun zielen Hem, als de getrouwe Schepper, bevelen met goeddoen.”

Uit deze voorbeelden van de apostel Petrus kunnen wij onder andere leren dat Gods kinderen in de Nieuwtestamentische tijd leefden in het kalme besef dat alle dingen gebeurden zoals God het wilde, namelijk, met Zijn wil des besluits.

Zo spreekt ook de apostel Paulus over die soevereine wil van God in Handelinghen 18 vers 19-21. We lezen daar: “Hij kwam te Efeze aan, en ging in de synagoge, en handelde met de Joden. En toen zij baden dat hij langer bij hen blijven zou, bewilligde hij het niet. Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet in ieder geval het komende feest te Jeruzalem houden; maar ik zal tot u weerkeren, zo God wil.” Zo schrijft hij ook in I Korinthiërs 4 vers 19: “Ik zal spoedig tot u komen, zo de Heere wil.” En in het laatste hoofdstuk van die brief lezen we in vers 7: “Ik wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enige tijd bij u te blijven, indien de Heere het zal toelaten.”

God bestuurt alle dingen. Alles gaat zoals Hij het wil. Wil God het niet, dan gaat Paulus daar hartelijk mee akkoord. Gods wil blijkt dus in deze en dergelijke schriftplaatsen niet te betekenen, wat God beveelt, maar wat Hij besluit of heeft besloten.

Een treffend voorbeeld van de manier waarop deze wetenschap en zekerheid de gedachten van de schrijvers van de Bijbel vervulde, vinden we in Hebreeën 6 vers 1-3. Daar lezen we: “Daarom, nalatende het begin van de leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren … En dit zullen wij ook doen, indien God het toelaat.”

Ik geef nog twee voorbeelden van het vaste geloof dat de wil van God niet alleen betekent wat Hij ons beveelt, maar ook wat Hij besloot. In Jakobus 4 vers 15 lezen we de bekende woorden: “In plaats dat gij zou zeggen: Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen.” De afkorting die we hiervoor wel eens gebruiken, DV, komt uit het Latijn: Deo volente. Dit betekent: wanneer God wil.

Iemand schreef mij onlangs: “Voor een zwager en schoonzus die hun 50 jarige huwelijk hopen te gedenken is het de bedoeling een gedicht te maken, en ik was verblijd dat er ook op de uitnodiging DV stond geschreven. Nu zou ik graag over die woorden wat willen schrijven, en in het woordenboek staat achter DV: Deo Volente, zo God wil. Maar heeft u misschien nog meer uitleg over de woorden “Deo Volente”, want het “Deo” en “Volente” houden toch meer in? Als u wilt zou u daar dan wat over willen schrijven?” Ik kan er niets méér over schrijven dan dat het Latijnse woordje voor “God” “Deus” is en dat het Latijnse woord voor “willen” “volo” is. Daar komt dan overeenkomstig het Latijnse taaleigen “Deo volente” van, wat simpel betekent: Zo God wil. Ondertussen is het niet zo simpel, zo eenvoudig, om het daarmee altijd eens te zijn. Het is een grote zaak om met de Heidelbergse Catechismus in de tiende zondagsafdeling te belijden dat niets ons toevallig overkomt, maar van de hand van onze hemelse Vader.

Dat zien we ook in het laatste voorbeeld uit het Nieuwe Testament dat ik u voorstel, uit Handelingen 21. We lezen daar dat Paulus op zijn reis naar Jeruzalem in het huis van de evangelist Filippus te Cesarea verblijft. Daar komt Agabus, een profeet. En dan lezen we (vers 11-14): “En hij kwam tot ons, en nam de gordel van Paulus, en zichzelf handen en voeten gebonden hebbend, zei: “Dit zegt de Heilige Geest: “De man, van wie deze gordel is, zullen de Joden te Jeruzalem zo binden en overleveren in de handen van de heidenen.”” Toen wij nu dit hoorden, baden zowel wij als die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. Maar Paulus antwoordde: “Wat doet gij, dat gij weent, en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor de Naam van de Heere Jezus.” En toen hij zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden, zeggend: “De wil des Heeren geschiede.”” Duidelijk blijkt dat de christenen daar het niet fijn vonden wat Paulus zei, maar ze dachten: Gods wil gebeurt; hoe dan ook.

Niet alleen het Nieuwe Testament leert ons dat Gods besluit, Zijn welbehagen altijd gebeurt. Ook het Oude Testament geeft overvloedig getuigenis dat de godvrezenden dit geloofden. Letten we op de volgende schriftplaatsen. Job 42 vers 1-2: “Job antwoordde de HEERE, en zei: Ik weet dat Gij alles kunt, en dat geen van Uw gedachten afgesneden kan worden.” Psalm 115 vers 3: “Onze God is toch in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.” Spreuken 16 vers 1: “De mens heeft schikkingen van het hart; maar het antwoord van de tong is van de HEERE.” Vers 9: “Het hart van de mens overdenkt zijn weg; maar de HEERE bestuurt zijn gang.” Vers 33: “Het lot wordt in de schoot geworpen; maar het hele beleid daarvan is van de HEERE.” Spreuken 19 vers 21: “In het hart van een man zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.” Jesaja 46 vers 10: “Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.” Jesaja 43 vers 13: “Er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken, en wie zal het keren?” Jeremia 10 vers 23: “Ik weet, o HEERE, dat bij de mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richt.” Niet alleen godzaligen beleden dit, en werden getroost. Ook een goddeloze heidense koning – al was het zonder troost – moest het erkennen, zoals we lezen in Daniël 4 vers 34-35: “Ik, Nebukadnezar, loofde de Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte de Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht; en al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het leger van de hemel en de inwoners van de aarde, en er is niemand die Zijn hand kan afslaan, of tot Hem kan zeggen: Wat doet Gij?”

Ik ga met een zielvertroostend voorbeeld afsluiten. Gods aangevochten kind weet dat zijn zaligheid onzeker is, zo lang zij afhangt van “toevallige” of menselijke omstandigheden. Anders gezegd: wanneer alles niet voor de volle 100% in Gods hand zou zijn, was er geen hoop. Daartegenover staat: omdat God Zelf zorg draagt voor de volvoering van Zijn raad, daarom komt het goed met allen die de HEERE eerbiedig vrezen, die Hij geroepen heeft overeenkomstig Zijn wil. We lezen in Hebreeën 12 vers 14: “Jaagt de vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand de Heere zien zal.” O, zal het ooit goed komen? Die heiligmaking, hoe kom ik eraan? Luister naar de volgende schriftwoorden, die ik zonder nader commentaar u voorstel. Deuteronomium 30 vers 6: “De HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft.” Jeremia 32 vers 40: “Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.” Ezechiël 36 vers 27: “Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.” En ten slotte Filippenzen 2 vers 12-13: “Mijn geliefden, werkt de zaligheid van uzelf met vreze en beven. Want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.”
Zalig is de mens, welken de Heere de zonden niet toerekent.
Johannes van Dijk
Verbannen
Berichten: 751
Lid geworden op: 12 mei 2017, 12:24
Locatie: Middelharnis

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Johannes van Dijk »

GJdeBruijn schreef:
eilander schreef:...en dan heb je ook een gering besef van wat prediking is.
Inderdaad! De bediening der Verzoening.
Het vlees geworden Woord onder ons tegenwoordig gesteld in het gewaad van het Evangelie. In het stukje van Calvijn trof me bijzonder dat hij schrijft over ellendekennis (verschrikking) zonder zicht op de belofte: . Dus staat vast, dat we nog geen volle bepaling hebben van het geloof, daar de wil Gods min of meer te kennen, niet voor geloof gehouden mag worden.Gods wil te kennen is voor Calvijn dus vooral het zicht op de belofte der genade. Zonder dat mag geloof geen geloof heten.Hoe scherp ligt het dan! Zonder zicht op Christus geen leven!
Neem me even niet kwalijk. Misschien heb ik wat gemist,maar heb ik ergens beweerd dat ik het waarachtig geloof bezit? Heb ik ergens beweert dat mijn geloof óók geloof is? Mensen,ikm mis alles.Ik ben blind en tast aan de wand. Dood in de misdaden en zonden.Zeer dor,zoals die doodsbeenderen uit de vallei bij Ezechiël 37.Ik heb geen besef wat de prediking is,en ik besef ten volle niet hoe rampzalig ik in deze doodstaat ben.Maar dit heb ik gelezen en gehoord,als De Heere tot mij zegt:Leef! Dan gaat deze dode Johannes leven hoor,neem dat maar van me aan.Ds.Zwartbol sprak woensdag in Stavenisse uit Hand 8 vers 30 en 31.Filippus vroeg aan de Moorman;Verstaat gij ook hetgeen gij leest? Als die vraag nu eens aan jullie,de Bruijn of eilander gesteld werd,wat zou je Filippus antwoorden? Weet je wat die Moorman (door de Geest eerlijk gemaakt)antwoorde? Hoe zou ik toch kunnen,zo mij niet iemand onderricht?Jullie weten het allemaal zo goed.Citeren Schriftgedeeltes,oudvaders,reformatoren. Maar verstaat gij ook hetgeen gij leest? Schijnbaar is er een wezenlijk verschil tussen lezen,en verstaan.Ik moet je bekennen dat ik steeds vragen moet:Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
MvD5
Berichten: 62
Lid geworden op: 30 mei 2017, 20:12

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door MvD5 »

Ik heb net een stukje gelezen in de Saambinder over 'Jezus aannemen'. Geschreven door ds Labee.



Verzonden vanaf mijn iPhone met Tapatalk
Gebruikersavatar
pierre27
Berichten: 5385
Lid geworden op: 10 sep 2005, 12:00
Locatie: Eemvallei

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door pierre27 »

GJdeBruijn schreef:Ik vind dit een nare discussie. Uiteindelijk verzand dit in een soort geloofsdwang tegenover valse lijdelijkheid, wellicht zonder dat dit bedoeld wordt.
Mag ik een middenweg inbrengen in deze discussie?
Jac. Koelman schreef:Vreselijk is de uitspraak, die Paulus in 1 Kor. 16: 22 doet over de onbegenadigden namelijk: Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maranatha! Wie, die met zijn aandacht bij deze woorden behoorlijk stilstaat, moet niet bekommerd en verlegen worden, en zichzelf op een ernstige en onpartijdige wijze afvragen: Ben ik de persoon, die hier bedoeld wordt, of niet? Ik ben verzekerd, waarde lezer, als het u om een waarachtig en gegrond antwoord op deze redelijke en hoognodige vraag te doen was, dat het u naar de Heere Jezus zou uitdrijven, om licht en geest van Hem te begeren, opdat u bekwaam mocht zijn om uzelf nauw, ja zeer nauw te onderzoeken en te doorzoeken, en dat u zulke middelen, die onder Gods zegen hiertoe goed geschikt zijn, hoog achten en met veel lust gebruiken zou. De tijd, die u hiertoe besteden moet, zal mogelijk kort zijn. De grote eeuwigheid nadert snel. In het oordeel van die grote dag zal niets gelden, dan het geloof, dat door de liefde werkzaam is, Gal. 5: 6. Heel vreselijk zal de eeuwige toestand zijn van hen, die onder het Evangelie en onder vele genademiddelen geleefd hebben, en onbekeerd sterven. Nu en heden is het nog de welaangename tijd, de dag der zaligheid; maar ook de enige tijd, waarna er voor u geen tijd meer zijn zal om uw arme en onsterfelijke ziel van een eeuwig verderf bevrijd te krijgen. Och, dat de Heere u een hart gaf om op deze grote, aangeboden zaligheid acht te geven. Er is nog gelegenheid om behouden te worden; niemand wordt uitgesloten, want alle de einden der aarde worden geroepen, om zich naar de Heere Jezus te wenden tot hun zielsbehoudenis, Jes. 45: 22. Al is iemand nog zo'n, oude en goddeloze zondaar, hij mag en moet tot de Heere komen, Jes. 55: 6, 7. Mocht het uw hart eens breken en overreden. Lees daartoe Deut. 5: 29, Ezech. 18: 31 en 32; 33: 11 en 2 Kor. 5: 20

U zult misschien tegenwerpen: Ik ben onmachtig. Het is een volstrekte waarheid, maar zeg er vrij bij: Ik ben onwillig, en ik heb geen lust in de weg; want de weg is heilig. Ik antwoord daarop:

1. Indien u dit tegenwerpt om maar zorgeloos te blijven, u dan vrijwillig zult verloren gaan, en dat dit schandelijk bedeksel van uw onmacht in de dag des oordeels (als uw geweten recht ontwaakt zal zijn) rechtvaardig van u weggenomen zal worden. Want dan zal uw geweten u levendig zeggen, dat de enige oorzaak en reden van uw eeuwig verderf is, wat de Opperste Wijsheid, Die naar waarheid oordeelt, met zoveel nadruk zegt in Spr 1: 29 en 30: Daarom dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad. En wat het rampzalige einde van die dwaze verkeerdheid zal zijn, kunt u in vers 31 en 32 lezen. En dat deze Opperste Wijsheid de aarde rechtvaardig oordelen zal, kunt u in Hand. 17: 31 zien; en tegen een rechtvaardig oordeel, zo weet u, gelden geen tegenwerpingen.

2. Maar indien u lust hebt om nog behouden te worden, en daartoe alle middelen wilt gebruiken, zo overweeg eens, met verzuchtingen tot de Heere Jezus, die uitlokkende en bemoedigende woorden, van welke ik voor een zondaar (hoe ook gesteld), die enige lust en zucht heeft tot zijn eeuwige behoudenis, nog geen gelijke heb gevonden: De Heere Jezus roept en spreekt tot u: Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing; ziet Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken, Spr 1: 22 en 23. Dierbare en zielinnemende woorden! die immers elke tegenwerping van eigen onmacht of iets dergelijks krachtig oplossen en ontzenuwen. Het recht gebruik ervan moet immers aan uw geweten openbaar worden; en het bestaat daarin, dat u zich voor de voeten van de Heere Jezus nederwerpt, met aanhoudende biddingen en smekingen om deze Zijn Geest en zalig onderwijs te mogen ontvangen, met een naarstig gebruik van alle middelen; want op die weg is Hij te vinden, naar Zijn eigen getuigenis in Spr 8: 34.
Een prachtig stuk. In dit verband las ik eens van Ds Pieters het volgende:
Wil God dat iedereen zalig wordt? (1)

“De vraag: wil God dat iedereen zalig wordt? heeft me weleens beziggehouden. Misschien een rare vraag, maar wel een vraag waarbij het lijkt dat antwoord “ja” en “nee” verdedigd kunnen worden vanuit de Bijbel. Ik ben ervan overtuigd dat het antwoord ja is. Dit valt te lezen in II Petrus 3 vers 9 (“De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen”); en I Timotheüs 2 vers 4 (“Welke wil dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen”). Het ligt wat ingewikkelder om antwoord “nee” te bewijzen. Op welke grond zou God mensen hebben uitverkoren? Zou Hij van tevoren al gezien hebben welke mensen gaan geloven? Of heeft Hij mensen uitverkoren die doordat ze uitverkoren zijn gaan geloven?

In de “Redelijke godsdienst” van À Brakel kwam ik dit tegen: Het geloof en de bekering zijn geen voorwaarden op welke het besluit gemaakt is; maar het zijn middelen, die God zowel als het einde besloten heeft, om door die het einde uit te voeren. Hieruit blijkt dat God mensen heeft uitverkoren naar Zijn welbehagen en niet omdat ze zelf gaan geloven. De mensen gaan dus geloven omdat ze uitverkoren zijn.

Ik pak ook Romeinen 9 er even bij: vanaf vers 6 gaat het over Gods vrijmacht. In vers 11 staat dat voordat de mens iets goeds of kwaads gedaan heeft, zijn lot al is bepaald. Vers 14: “Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.” In vers 15-18 laat de Bijbel zien dat God naar Zijn wil handelt. In de daaropvolgende verzen wordt het voorbeeld van de pottenbakker gegeven. Een pot vraagt ook niet aan de pottenbakker waarom hij zo gemaakt is, dus wij als schepsel mogen ook niet aan de Schepper vragen waarom wij zo gemaakt zijn.

Duidelijk is dus dat een mens niks te willen heeft, zijn bestemming is al bepaald. Niet alleen zijn bestemming maar heel zijn handelen, zijn karakter enz. God heeft van eeuwigheid bepaald welke mensen uitverkorenen zijn. En deze uitverkoren mensen maakt God zalig. Niet iedereen kan dus zalig worden. Als het aan het aanbod der genade ligt wel, maar Gods wil is anders. Want de Heere heeft niet iedereen uitverkoren. God heeft ook bepaald dat sommige mensen verloren gaan, hoewel God wel de macht heeft ze zalig te maken.

Hoe zit het nu? Want toch staat er in de Bijbel dat God wil dat iedereen zalig wordt.”



Tot zover de vraag. Ik ga in de bijdrage van vandaag in op het gebruik van het woordje “alle” in de Bijbel. In de Bijbel betekent “alle” niet altijd “iedereen zonder uitzondering”. Het wordt nog al eens gebruikt in de betekenis van “allerlei”, of van “allen in een bepaalde groep”. Een paar voorbeelden.

In Genesis 16 vers 12 lezen we dat God aangaande Ismaël zegt: “Hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.” Niet iedereen zonder enige uitzondering was tegen Ismaël. Hij had ook broeders, zo horen we in hetzelfde vers. Toch begrijpt iedereen wat met “allen” wordt bedoeld, nietwaar? Trouwens, nu gebruik ik ook de uitdrukking “iedereen” in de zin dat iedereen het wel zal begrijpen. Maar daar bedoel ik ook heel duidelijk niet “alle mensen zonder enige uitzondering op de hele wereld” mee.

In Numeri 16 vers 32 lezen we: “En de aarde opende haar mond, en verslond hen met hun huizen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al de have / bezit.” Als je dit leest, zou je denken: al de kinderen van Korach stierven ook. Toch schrijven de statenvertalers: “Uitgezonderd de zonen van Korach.” Waarom schrijven ze dat? Niet omdat de grondtekst daar aanleiding toe geeft, maar omdat de Schrift op andere plaatsen daar aanleiding toe geeft. Zie Numeri 26 vers 11, waar we lezen: “Maar de kinderen van Korach stierven niet.” Waarom niet? De statenvertalers proberen het probleem tussen Numeri 16 vers 32 en 26 vers 11 als volgt op te lossen: “… dienende misschien te dezer tijd in de tent der samenkomst, en van huns vaders oproerig voornemen niet wetende, of immers het niet toestemmende.”

Uit het Nieuwe Testament nog een voorbeeld. We lezen in Handelingen 26 vers 4 dat Paulus zegt: “Mijn leven dan van de jonkheid aan, hetwelk van het begin onder mijn volk te Jeruzalem geweest is, weten al de Joden.” We hoeven de Bijbel echt geen geweld aan te doen om te zeggen dat Paulus hier zeker niet bedoelt dat er in heel de wereld niet ene Jood was die onbekend was met heel de levensloop van de jonge Saulus van Tarsen. En toch was het geen overdreven omschrijving. Ook hoeven we niet bang te zijn dat we opeens de Bijbel niet meer letterlijk kunnen nemen. Het is een gewone, algemeen begrijpelijke manier van spreken. Vergelijk ook het elfde vers: “En door al de synagogen heb ik hen dikwijls gestraft, en gedwongen te lasteren.” Paulus heeft heel wat synagogen bezocht om Christenen te vinden en te vangen, maar álle synagogen in Egypte en Italië, enzovoorts? Nee, maar dat bedoelt hij ook niet.

Vergelijk ook wat in Mattheüs 4 vers 23 staat: “En Jezus omging heel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk.” Waarbij de statenvertalers opnieuw terecht aantekenen: “Dat is, allerlei kwalen.”

Nu zal ik wat voorbeelden geven waarin het woordje “al” of “allen” verbonden is met geestelijke zaken, en waarin het toch niet betekent alle mensen op heel de wereld in alle tijden zonder enige uitzondering.

In Lukas 15 vers 1 lezen we: “En al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem, om Hem te horen.” Niemand zal toch veronderstellen dat er in heel Israël niet ene tollenaar was die niet tot Jezus naderde? We moeten bij het lezen van de Heilige Schrift niet meer van haar verlangen dan billijk is. Dat betekent dat er op menselijke manier wordt gesproken, of wel, dat we woorden in hun gewone betekenis moeten nemen, zoals we dat ook doen bij gewoon taalgebruik.

In Handelingen 10 vers 11-12 schrijft Lukas over Petrus op het dak: “En hij zag de hemel geopend, en een zeker vat tot hem neerdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en neergelaten op de aarde; waarin waren al de viervoetige dieren der aarde.” Terecht lezen we in de kanttekening bij het woordje “al”: “Dat is allerlei, of van alle soorten.”

Denk ook aan Romeinen 8 vers 32: “Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” Het woordje “allen” wordt nader aangeduid met het woordje “ons”, waarbij Paulus duidelijk niet de ongelovige vijanden op het oog heeft, maar (kanttekening) “die in Hem geloven, die Hem liefhebben en naar Zijn voornemen geroepen zijn.” Het woordje “alle” wordt in de kant terecht verklaard als betrekking hebbend op “Dat is, al wat ons tot onze eeuwige zaligheid nodig is.” Het woordje “alle” neemt niemand (denk ik) letterlijk of wiskundig voor: alle dingen die maar denkbaar zijn, krijgen wij van God. Maar alle dingen die goed en nuttig zijn, niet naar onze mening, maar volgens God.

Neem verder Romeinen 11 vers 32: “God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen barmhartig zou zijn.” Het gaat daar over de volksgenoten van Paulus. Bedoelt hij dat er van al de miljoenen Joden niet ene verloren zou gaan? Nee, hij bedoelt hier met “allen” iets als: de massa of de meesten, of velen, of allerlei mensen onder hen.

Neem nog I Korinthiërs 2 vers 15, waar Paulus schrijft: “De geestelijke mens onderscheidt alle dingen.” Daarbij staat in de kant: “Namelijk ter zaligheid nodig. Want ook de gelovigen dwalen soms wel in sommige zaken, maar die ter zaligheid zo nodig niet zijn; of wanneer zij deze gave der onderscheiding niet genoeg opwekken door naarstigheid en gebeden.” En I Korinthiërs 6 vers 12: “Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.” Kanttekening: “Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden.”

Filippenzen 3 vers 8 zegt hij: “Ik acht alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.” Duidelijk is dat met “alle dingen” wordt bedoeld “Namelijk waardoor mensen hun zaligheid zoeken buiten Christus.”

Ook in het verband van het Schriftgedeelte waar de vraagsteller mee zit, staat het woordje “allen” in de zin van “allerlei” of “men in het algemeen” (I Timotheüs 2 vers 1): “Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen.” In de kant lezen we bij “voor alle mensen”: “Dat is, voor allerlei mensen, van welk beroep of volk zij zijn, hogen of lagen, gelijk dit woord “alle” dikwijls in Gods Woord voor allerlei wordt genomen. Zie Mattheüs 4 vers 23, Lukas 11 vers 42, Efeziërs 1 vers 3, I Korinthiërs 10 vers 25. En dat het woord “alle” hier zo moet worden genomen, blijkt uit Johannes 17 vers 9, Galaten 5 vers 12, II Timotheüs 4 vers 14, I Johannes 5 vers 16, Openbaring 6 vers 10, waar betuigd wordt dat wij niet voor allen en een ieder moeten bidden, ja, dat de gelovigen ook tegen sommigen hebben gebeden.” Neem ten slotte ook Titus 2 vers 11: “De zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.” Hadden in Paulus dagen (en hebben in onze dagen) alle mensen, niemand uitgezonderd, Gods zaligmakende genade ontvangen? Of moeten we het vanzelfsprekend opvatten zoals de kanttekening het doet: “Dat is, allerlei soorten van mensen, mannen, vrouwen, ouden, jongen, vrijen en dienstbaren, gelijk uit het voorgaande blijkt”?



Volgende keer ga ik, DV, verder met u nadenken over het woordje “wil”.


Wil God dat iedereen zalig wordt? (2)

In zijn eerste brief aan zijn geestelijke zoon Timotheüs schrijft de apostel Paulus: God wil dat alle mensen zalig worden. Vorige keer hebben we vanuit de Bijbel gezien dat het woordje “alle” niet altijd betekent: iedereen zonder enige uitzondering. Nu wil ik met u vanuit de Bijbel, onze enige Bron, nadenken over de vraag: hoe zit het met Gods wil?

Wanneer wij het hebben over God, past ons diepste ootmoed, bescheidenheid en voorzichtigheid. We moeten in afhankelijkheid van Gods leiding en voorlichting de Bijbel leren naspreken. Hebben we het over Gods daden, dan geldt dat al, maar nog meer geldt het wanneer we over het “hart” van God nadenken, over Zijn wil, Zijn “gevoelens en emoties”.

Zoals u ziet zet ik nu woorden tussen aanhalingstekens. Dit doe ik omdat we heel voorzichtig moeten zijn om deze omschrijvingen te gebruiken.

Wanneer de Bijbel ons zegt dat God sterk is, dan heeft dit niets te maken met spierkracht. Hoe God sterk is, terwijl Hij als Geest geen lichaam heeft, weten we niet. Ook weten we niet hóe Hij invloed uitoefent, mensen stuurt, gebeurtenissen leidt. Ontzettend veel raadsels en vragen zijn er op dit terrein. Zo ook wat betreft Gods “emoties”. Heeft God net als wij emoties? Nee, maar Hij heeft ze wel. Alleen, op een Goddelijke manier. Zo heeft Hij ook een wil, maar alweer: op een Goddelijke manier. Wij mogen het woordje “wil” gebruiken, omdat deze lijkt op wat wij mensen hebben, maar laten we steeds blijven bedenken: de wil van God is Goddelijk.

Wanneer we eerbiedig de Heilige Schrift als leidraad nemen en deze onvoorwaardelijk, geheel en al volgen met betrekking tot ons nadenken over Gods wil, dan komen we tot verrassende resultaten.

Laten we eerst nog eens naar de woorden uit I Timotheüs 2 vers 4 kijken, waar we lezen dat God wil dat alle mensen zalig worden. De praktijk, net als de Schrift, bewijst dat toch niet alle mensen zalig worden. De tekstwoorden strijden dus schijnbaar met de werkelijkheid. Om dit probleem op te lossen kunnen we drie wegen inslaan. De eerste is van vorige week: “alle” betekent “allerlei”: allerlei soorten van mensen. Deze oplossing vinden we in de kanttekeningen op de statenvertaling en deze oplossing is in overeenstemming met vele andere schriftplaatsen waar het woordje “alle” ook niet betekent: iedereen hoofd voor hoofd.

De tweede weg is dat we zeggen: God wil wel, maar sommige of veel mensen willen het niet. Wanneer we deze route kiezen, doemt al gauw de vraag op: kan God dan die onwil van mensen niet ombuigen? God is toch almachtig? Remonstranten zeggen dan zoiets als God breekt niet in, Hij pleegt geen geweld. Hij raadt ons allen de zaligheid aan, maar wij moeten zelf ook willen, vrijwillig kiezen. Doen we dat niet, dan gebeurt het niet. Dat is dan niet Gods schuld, maar onze schuld. Hij wil ons wel zalig maken, als wij maar niet zo dwars waren.

In dit verband komt er een ander probleem op, dat onlosmakelijk met heel deze remonstrantse visie verweven is. Die mensen die wél zalig worden, waren die dan minder onwillig? Waren die vanuit zichzelf gewillig? Hebben zij dan – in onderscheid met degenen die uiteindelijk verloren gaan – zich positief onderscheiden?

En ja, remonstranten beweren dit, omdat zij de doodsstaat van de mens ontkennen, en zeggen dat de mens het vermogen heeft om voor Jezus te kiezen, zijn hart voor Hem open te stellen. Wanneer we vanuit de Heilige Schrift deze redenering niet kunnen meemaken, lopen we met de remonstrantse “oplossing” van I Timotheüs 2 vers 4 ook vast. Niemand wil immers zalig worden (tenminste niet op Gods manier) én toch worden er sommige mensen zalig. Dat ligt dan dus aan God, Die deze sommige mensen zalig maakt. Maar die anderen dan? Zeker, zij willen niet, en dat maakt hen schuldig. Ook is het zeker waar dat God niet schuldig is. Maar dan blijft toch de vraag: wil God dan eigenlijk wel dat die mensen zalig worden, die weerbarstig blijven tot het einde en zonder berouw sterven – en die Hij dus blijkbaar zo laat gaan …?

Daarom gaan we in de Bijbel op zoek naar het antwoord op de vraag: hoe zit het met de wil van God. Als God wil dat alle mensen zalig worden, waarom gebeurt het dan niet? Als niet alle mensen zalig worden, wil God het dan wel?

Letten wij eens op de heilige wet. Wil God dat wij Zijn geboden houden? Niet veel lezers, vermoed ik, zullen antwoorden: nee, dat wil God niet. De meesten zullen toch wel met mij instemmen, wanneer ik zeg: God wil dat wij allemaal Zijn geboden houden, dat wij gehoorzamen aan al Zijn bevelen. Zo spreekt de Heere Jezus erover in Mattheüs 7 vers 21: “Niet een ieder die tot Mij zegt: “Heere, Heere!”, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is.” Toch gebeurt het niet. Hoe komt dat? De schuld ligt uiteraard bij ons, onwillige, ongehoorzame, vijandige, weerbarstige mensenkinderen. Toch blijven wij zeggen: God wil het wél. Zou Hij er dan niet voor kunnen zorgen dat het ook metterdaad gebeurt? Zou Hij niet in staat zijn om ons allen tot de gehoorzaamheid aan al Zijn geboden te brengen?

Wij zijn er als lezers van de “Om Sions Wil” allemaal vast van overtuigd dat God almachtig is, en dat Hij kan wat Hij wil. En dus zitten we met het probleem dat Hij wél wil dat alle mensen Hem gehoorzaam zijn, en dat Hij toch níet bewerkt, niet wíl bewerken, dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

Er is blijkbaar onderscheid in Gods wil.

We zullen dit nader aantonen vanuit de volgende voorbeelden.

In stel u de vraag: Wil God dat u iemand verraadt? Ik gebruik het woordje “wil” in de betekenis: keurt Hij dat goed? En het antwoord luidt: nee, dat is niet goed. Volgende vraag: Wil God (keurt Hij goed) dat iemand onschuldig ter dood wordt veroordeeld? Hetzelfde antwoord als net moet ook hier worden gegeven. En toch wilde God dat dit allemaal gebeurde met betrekking tot Zijn eigen lieve Zoon. Judas verraadt Hem, Kajafas en Pilatus veroordelen Hem onschuldig ter dood.

Misschien denkt iemand: maar dat heeft God dan ook nooit goed gekeurd, nooit gewild. Dit is nu net het probleem. God wil het wel en Hij wil het niet. In de ene betekenis van “wil”, namelijk als goedkeuring of voorschrift, wil God nooit en te nimmer dat iemand onschuldig ter dood wordt veroordeeld. Maar in de andere betekenis van het woordje “wil”, namelijk als besluit, wilde God het blijkbaar wel. Dat kunnen we lezen in Handelingen 2 vers 23. Daar zegt Petrus over de Heere Jezus: “Deze, door de bepaalde raad en voorkennis van God overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen van de onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood.”

Hoe is het precies gegaan rondom Goede Vrijdag? Daar is vreselijk veel onrecht gepleegd, Gods wet is geschonden, er is gezondigd; en toch was het allemaal volgens Gods bepaalde raad, volgens Gods bedoeling, Zijn plan. God wilde dit, al was satan er actief bij betrokken (hij gaf het immers in het hart van Judas om Jezus te verraden!), en al was heel het gebeuren nog zo doordrenkt van zonde. Nee, God wil de zonde niet, en toch …

Daarom belijden de apostelen in Handelingen 4 vers 27-28, al begrijpen ze het vast niet allemaal precies: “In waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Die Gij gezalfd hebt, zowel Herodes als Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken van Israël, om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou.” Dus God wilde dat Zijn Zoon, onze dierbare Heiland Jezus Christus, zou worden overgeleverd, precies zoals het ging. Toch wil God nooit en te nimmer dat mensen zondigen.



Een volgend voorbeeld. We lezen in Gods Woord meermalen over het harde hart. Aan de ene kant is een hard hart duidelijk niet overeenkomstig Gods wil. Wanneer wij ons hart verharden, zondigen wij. God wil dit niet. Hij wil juist dat we voor Hem buigen met een ootmoedig of zachtmoedig, buigzaam, teer en week hart. Toch lezen we meer dan eens dat God het hart van mensen hard maakt, verhardt. Wil Hij dat dan wel? Ja, anders deed Hij het niet.

Laten we eens zien wat God in Zijn Woord hierover openbaart. In Exodus 8 vers 1 lezen we: “Daarna zei de HEERE tot Mozes: “Ga in tot Farao, en zeg tot hem: “Zo zegt de HEERE: “Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.””” Wil God dat Farao gehoorzaamt? Of wil God dat Farao ongehoorzaam is? Met andere woorden: Keurt God het goed dat Farao het volk Israël niet laat gaan? Het moet voor een ieder duidelijk zijn wat aangenaam is voor God, namelijk: gehoorzamen. En toch lezen we in Exodus 4 vers 21: “En de HEERE zei tot Mozes: “Terwijl gij heentrekt, om weer naar Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; maar Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.”” Dus God wil dat Farao het volk Israël NIET zal laten gaan!

We noemen dit onderscheid in wil wel Gods “wil des bevel” en Gods “wil des besluits”. Gods bevel dus en Zijn besluit. Wij begrijpen misschien niet hoe dit kan, maar wel is zoveel duidelijk dat het blijkbaar zo is. Eerbiedig de Bijbel naspreken betekent onder andere ook deze twee aspecten of kanten aan Gods wil erkennen.

Volgende keer gaan we hiermee verder, zo God het wil.

Wil God dat iedereen zalig wordt? (3)

Vorige keer lazen we over de hardheid van Farao’s hart. God wil dat helemaal niet. Lees maar in Hebreeën 3 vers 8: “Verhardt uw harten niet”, en toch bewerkt Hij Zelf deze verharding. We zien dan ook dat God aan Farao iets beveelt wat Hij Zelf hem niet toelaat. En wat God in zijn hart werkt, heeft zonde als gevolg.

Een zelfde soort voorbeeld vinden we in Deuteronomium 2 vers 26-27, waar we lezen dat Mozes zegt: “Toen zond ik boden uit de woestijn Kedemot tot Sihon, de koning van Hesbon, met woorden van vrede, zeggende: “Laat mij door uw land doortrekken.”” In vers 30 lezen we: “Maar Sihon, de koning van Hesbon, wilde ons er niet door laten doortrekken.”

Waarom niet? Dat staat in hetzelfde vers: “Want de HEERE, uw God, verhardde zijn geest, en verstokte zijn hart, opdat Hij hem in uw hand gaf.” Dus was het (in de ene betekenis) Gods wil dat Sihon het volk Israël niet door zijn land liet gaan, terwijl het (in de andere betekenis) Gods wil was dat hij het wél door zijn land liet gaan.

Nee, denk nu niet dat de Bijbel zichzelf tegenspreekt. Blijf even geduldig. Mozes heeft het in ieder geval niet ervaren als een tegenstrijdigheid, dat God het ene zegt en het tegenovergestelde bewerkt. Hij ervaart hier geen onrechtvaardigheid of onbetrouwbaarheid. Er is in het geheel geen conflict – al lijkt het voor ons in eerste instantie wel zo.

Laten we er verder lezen. In Jozua 11 vers 19 lezen we over de oorlog tussen het volk Israël en de Kanaänieten: “Er was geen stad die vrede maakte met de kinderen van Israël, behalve de Hevieten, inwoners van Gibeon; zij namen ze alle in door oorlog.” Hoe kwam dat toch dat die bevolking en die leiders zo heel anders handelden dan de Gibeonieten? Dat lezen we in het volgende vers: “Want het was van de HEERE, hun harten te verstokken, dat zij Israël met oorlog tegemoet gingen.” En het doel? “Opdat hij hen verbannen zou, dat hun geen genade geschiedde, maar opdat hij hen verdelgen zou, zoals de HEERE Mozes geboden had.”

Moeilijk, niet waar?!

Deze vreselijke dingen gebeuren niet alleen met heidense koningen of volken, maar precies hetzelfde lezen we ook over Gods eigen verbondsvolk Israël. Leest u maar mee in Romeinen 11 vers 7. Paulus legt uit, dat er van de nakomelingen van Abraham heel wat waren die niet zalig werden. Hij schrijft: “Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.” Hoe komt het dat de niet-uitverkorenen verhard zijn geworden? Een paar verzen hiervoor, in Romeinen 10 vers 21, schrijft Paulus: “Tegen Israël zegt Hij: “De hele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” God staat klaar ze te ontvangen – en dit méént Hij; en toch …

Zonder verder ook maar iets af te doen van de schuld van de mensen zelf, schrijft de apostel toch in vers 8 van hoofdstuk 11: “God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen.” Wil God Zijn volk niet ontvangen? Wil God niet dat Zijn volk naar Zijn Woord luistert? Volgens Jesaja 42 vers 18 wel. Daar zegt Hij: “Hoort, gij doven; en schouwt aan, gij blinden, om te zien.” En volgens de statenvertalers spreekt de HEERE daar de Joden aan die moedwillig doof en blind waren, niet willende met aandacht Zijn Woord horen of in acht nemen Zijn werken en gerichten.

Hoe is dat te verklaren? God heeft een doel op het oog. Op weg naar dat doel verhardt Hij Israëlieten. Wat is dat doel? Romeinen 11 vers 25-26: “Ik wil niet, broeders, dat deze verborgenheid u onbekend zou zijn, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen ingegaan zal zijn. En zo zal heel Israël zalig worden; zoals geschreven is: “De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.””

Een volgend voorbeeld. In het Evangelie naar de beschrijving van Markus, hoofdstuk 1 vers 15, zegt de Heere Jezus: “De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.” Wil Hij dat Zijn hoorders zich bekeren? Ja. Toch lezen we in hoofdstuk 4 vers 11-12 dat Hij tegen Zijn discipelen zegt: “Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar degenen die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen, opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.” Dus Jezus spreekt voor de luisterende massa in raadsels, met als doel dat de mensen het niet zullen verstaan en dus dat ze zich niet zullen bekeren, met als gevolg daarvan dus ook dat ze geen vergeving van hun zonden zullen ontvangen ...

Ontzaglijk. Wil de Heere nu wel of niet dat alle mensen het Evangelie geloven? Wel en niet!



In Ezechiël 18 vers 23 zegt God: “Zou Ik enigszins lust hebben aan de dood van de goddeloze, spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leeft?” En in vers 32 herhaalt Hij dit: “Ik heb geen lust aan de dood van de stervende, spreekt de Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft.” Hetzelfde lezen we nog een keer in Ezechiël 33 vers 11: “Zeg tot hen: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood van de goddeloze! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zou gij sterven, o huis van Israël?”” Dit is duidelijke taal. God wil goddelozen niet doden. God wil dat goddelozen zich bekeren. Waarom bekeren goddelozen zich niet? Natuurlijk, volkomen terecht kan de remonstrant zeggen: omdat ze het zelf niet willen. Het is hun eigen schuld. Alle Calvinisten stemmen hier volledig mee in. En toch … Niet ene goddeloze wil zich bekeren. Sommige goddelozen bekeren zich wel – door Gods genadekracht. Anderen bekeren zich niet. Waarom niet? Waarom verleent God sommige goddelozen geen genade om zich tot Hem te bekeren? Omdat Hij lust heeft ze te doden …! Lees maar mee in I Samuël 2. Het gaat over de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas. Ze zijn goddeloos. Eli waarschuwt ze. En wat lezen we dan in vers 25? “Maar zij hoorden de stem van hun vader niet, want de HEERE wilde hen doden.” Voor het woordje “wilde” staat in het Hebreeuws precies hetzelfde woord als in Ezechiël 18 en 33. In Jesaja 53 vers 10 en vele andere plaatsen wordt het vertaald: het behaagde … God heeft er geen zin in om de goddeloze te doden, en toch heeft Hij er zin in om Hofni en Pinehas te doden … Dus in zekere zin begeert God de dood van goddelozen niet, en in een andere zin toch wel.

Luisteren we naar héél de Bijbel dan moeten we zeggen: God wil dat alle goddelozen zalig worden, en toch wil Hij niet dat alle goddelozen zalig worden. Het ene is niet minder waar dan het andere. Het ene is niet minder werkelijk gemeend dan het andere.

Verder. Wat denkt u dat het goede antwoord is op de volgende vraag: Heeft God er een vermaak in om mensen te straffen? De meesten zullen zeggen: God heeft er wel vermaak in om mensen te zegenen, maar wanneer Hij ze straft dan is het omdat Hij ze moet straffen. Dat doet Hij niet graag. Daar heeft Hij geen vermaak in. Zo lezen we toch in Klaagliederen 3 vers 33 “Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte.” De kanttekening luidt: “Dat is, Hij heeft er geen lust aan, maar de zonden der mensen zijn de oorzaken daarvan.”

Toch …, laten we eens luisteren naar wat Mozes in Deuteronomium 28 zegt. Het gaat daar over de straffen en vervloekingen die het volk Israël zullen treffen, wanneer het niet gehoorzaamt aan Zijn Woord. Vers 15 “Indien gij de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam zult zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied; dan zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.” En dan lezen we onder andere in vers 63: “En het zal geschieden, zoals de HEERE Zich over u verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, zo zal de HEERE Zich over u verblijden, u verdoende en u verdelgende.”



Volgende keer gaan we verder met deze diepe werkelijkheid: de wil van God. De heilige, goede, maar voor ons zo onbegrijpelijke wil van onze rechtvaardige en barmhartige God! Hebt u geleerd deze te aanbidden? Ook, en juist, wanneer u Hem niet kunt begrijpen?


Wil God dat iedereen zalig wordt? (4)

Het ging over Gods wil. Hoe spreekt de Bijbel over de wil van God? Gebeurt altijd alles wat God wil? Nee en ja. Het hangt er maar vanaf wat we met het woordje “wil” bedoelen. Bedoelen we te vragen “Gebeurt altijd alles wat God beveelt, dus wat Hij wil dat wij doen zullen?”, dan luidt het antwoord: Nee!

Bedoelen we te vragen: “Gebeurt altijd alles wat God heeft gewild, in de zin van “heeft besloten”, te zullen doen?”, dan luidt het antwoord: Ja!

God spreekt in de Bijbel op twee manieren over Zijn wil. Als we dat niet steeds bedenken, krijgen we verwarring. In de eerste brief van Petrus vinden we daar een treffend voorbeeld van. In I Petrus 2 vers 15 lezen we: “Het is de wil van God, dat gij, goeddoende, de mond stopt aan de onwetendheid van dwaze mensen.” Het woord “wil” betekent: wat God wil dat wij zullen doen. In het volgende hoofdstuk, vers 17 schrijft de apostel: “Het is beter, dat gij, goeddoende lijdt (indien de wil van God het wil), dan kwaad doende.” Hier gaat het over onschuldig lijden. Wil God dat? Keurt Hij het goed dat vijandige mensen christenen vervolgen, martelen, laten lijden? Duidelijk is dat we op deze vraag niet zomaar met “Nee”, of “Ja”, kunnen antwoorden. God keurt het af dat mensen Zijn kinderen vervolgen. Het is een grote zonde, waarvoor die mensen ook zeker ter verantwoording geroepen zullen worden. Toch, God wil het …, schrijft Petrus.

Hetzelfde geldt ook van de verzen 2 en 19 van hoofdstuk 4. Daar gaat het twee keer over Gods wil. Maar niet over dezelfde wil, of (misschien beter gezegd) niet over hetzelfde aspect van Gods wil. Lees maar in vers 2: “…Om nu niet meer naar de begeerlijkheden van de mensen, maar naar de wil van God, de tijd die over is in het vlees, te leven.” Dus: we moeten leven volgens Gods wil. We zouden kunnen verduidelijken: we moeten leven volgens Gods wil des bevel. In vers 19 staat: “… die lijden naar de wil van God, dat zij hun zielen Hem, als de getrouwe Schepper, bevelen met goeddoen.”

Uit deze voorbeelden van de apostel Petrus kunnen wij onder andere leren dat Gods kinderen in de Nieuwtestamentische tijd leefden in het kalme besef dat alle dingen gebeurden zoals God het wilde, namelijk, met Zijn wil des besluits.

Zo spreekt ook de apostel Paulus over die soevereine wil van God in Handelinghen 18 vers 19-21. We lezen daar: “Hij kwam te Efeze aan, en ging in de synagoge, en handelde met de Joden. En toen zij baden dat hij langer bij hen blijven zou, bewilligde hij het niet. Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet in ieder geval het komende feest te Jeruzalem houden; maar ik zal tot u weerkeren, zo God wil.” Zo schrijft hij ook in I Korinthiërs 4 vers 19: “Ik zal spoedig tot u komen, zo de Heere wil.” En in het laatste hoofdstuk van die brief lezen we in vers 7: “Ik wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enige tijd bij u te blijven, indien de Heere het zal toelaten.”

God bestuurt alle dingen. Alles gaat zoals Hij het wil. Wil God het niet, dan gaat Paulus daar hartelijk mee akkoord. Gods wil blijkt dus in deze en dergelijke schriftplaatsen niet te betekenen, wat God beveelt, maar wat Hij besluit of heeft besloten.

Een treffend voorbeeld van de manier waarop deze wetenschap en zekerheid de gedachten van de schrijvers van de Bijbel vervulde, vinden we in Hebreeën 6 vers 1-3. Daar lezen we: “Daarom, nalatende het begin van de leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren … En dit zullen wij ook doen, indien God het toelaat.”

Ik geef nog twee voorbeelden van het vaste geloof dat de wil van God niet alleen betekent wat Hij ons beveelt, maar ook wat Hij besloot. In Jakobus 4 vers 15 lezen we de bekende woorden: “In plaats dat gij zou zeggen: Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen.” De afkorting die we hiervoor wel eens gebruiken, DV, komt uit het Latijn: Deo volente. Dit betekent: wanneer God wil.

Iemand schreef mij onlangs: “Voor een zwager en schoonzus die hun 50 jarige huwelijk hopen te gedenken is het de bedoeling een gedicht te maken, en ik was verblijd dat er ook op de uitnodiging DV stond geschreven. Nu zou ik graag over die woorden wat willen schrijven, en in het woordenboek staat achter DV: Deo Volente, zo God wil. Maar heeft u misschien nog meer uitleg over de woorden “Deo Volente”, want het “Deo” en “Volente” houden toch meer in? Als u wilt zou u daar dan wat over willen schrijven?” Ik kan er niets méér over schrijven dan dat het Latijnse woordje voor “God” “Deus” is en dat het Latijnse woord voor “willen” “volo” is. Daar komt dan overeenkomstig het Latijnse taaleigen “Deo volente” van, wat simpel betekent: Zo God wil. Ondertussen is het niet zo simpel, zo eenvoudig, om het daarmee altijd eens te zijn. Het is een grote zaak om met de Heidelbergse Catechismus in de tiende zondagsafdeling te belijden dat niets ons toevallig overkomt, maar van de hand van onze hemelse Vader.

Dat zien we ook in het laatste voorbeeld uit het Nieuwe Testament dat ik u voorstel, uit Handelingen 21. We lezen daar dat Paulus op zijn reis naar Jeruzalem in het huis van de evangelist Filippus te Cesarea verblijft. Daar komt Agabus, een profeet. En dan lezen we (vers 11-14): “En hij kwam tot ons, en nam de gordel van Paulus, en zichzelf handen en voeten gebonden hebbend, zei: “Dit zegt de Heilige Geest: “De man, van wie deze gordel is, zullen de Joden te Jeruzalem zo binden en overleveren in de handen van de heidenen.”” Toen wij nu dit hoorden, baden zowel wij als die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. Maar Paulus antwoordde: “Wat doet gij, dat gij weent, en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor de Naam van de Heere Jezus.” En toen hij zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden, zeggend: “De wil des Heeren geschiede.”” Duidelijk blijkt dat de christenen daar het niet fijn vonden wat Paulus zei, maar ze dachten: Gods wil gebeurt; hoe dan ook.

Niet alleen het Nieuwe Testament leert ons dat Gods besluit, Zijn welbehagen altijd gebeurt. Ook het Oude Testament geeft overvloedig getuigenis dat de godvrezenden dit geloofden. Letten we op de volgende schriftplaatsen. Job 42 vers 1-2: “Job antwoordde de HEERE, en zei: Ik weet dat Gij alles kunt, en dat geen van Uw gedachten afgesneden kan worden.” Psalm 115 vers 3: “Onze God is toch in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.” Spreuken 16 vers 1: “De mens heeft schikkingen van het hart; maar het antwoord van de tong is van de HEERE.” Vers 9: “Het hart van de mens overdenkt zijn weg; maar de HEERE bestuurt zijn gang.” Vers 33: “Het lot wordt in de schoot geworpen; maar het hele beleid daarvan is van de HEERE.” Spreuken 19 vers 21: “In het hart van een man zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.” Jesaja 46 vers 10: “Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.” Jesaja 43 vers 13: “Er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken, en wie zal het keren?” Jeremia 10 vers 23: “Ik weet, o HEERE, dat bij de mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richt.” Niet alleen godzaligen beleden dit, en werden getroost. Ook een goddeloze heidense koning – al was het zonder troost – moest het erkennen, zoals we lezen in Daniël 4 vers 34-35: “Ik, Nebukadnezar, loofde de Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte de Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht; en al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het leger van de hemel en de inwoners van de aarde, en er is niemand die Zijn hand kan afslaan, of tot Hem kan zeggen: Wat doet Gij?”

Ik ga met een zielvertroostend voorbeeld afsluiten. Gods aangevochten kind weet dat zijn zaligheid onzeker is, zo lang zij afhangt van “toevallige” of menselijke omstandigheden. Anders gezegd: wanneer alles niet voor de volle 100% in Gods hand zou zijn, was er geen hoop. Daartegenover staat: omdat God Zelf zorg draagt voor de volvoering van Zijn raad, daarom komt het goed met allen die de HEERE eerbiedig vrezen, die Hij geroepen heeft overeenkomstig Zijn wil. We lezen in Hebreeën 12 vers 14: “Jaagt de vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand de Heere zien zal.” O, zal het ooit goed komen? Die heiligmaking, hoe kom ik eraan? Luister naar de volgende schriftwoorden, die ik zonder nader commentaar u voorstel. Deuteronomium 30 vers 6: “De HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft.” Jeremia 32 vers 40: “Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.” Ezechiël 36 vers 27: “Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.” En ten slotte Filippenzen 2 vers 12-13: “Mijn geliefden, werkt de zaligheid van uzelf met vreze en beven. Want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.”
Zalig is de mens, welken de Heere de zonden niet toerekent.
MvD5
Berichten: 62
Lid geworden op: 30 mei 2017, 20:12

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door MvD5 »

Jantje schreef:In de Saambinder van deze week schrijft ds. Labee op de achterkant ook een erg lezenswaardig stukje over dit onderwerp. Neem en lees!
Nou zeg, dat was tegelijk! :-)


Verzonden vanaf mijn iPhone met Tapatalk
Jantje
Berichten: 16185
Lid geworden op: 18 mei 2017, 20:42
Locatie: Walcheren - jantjevanrefoforum@gmail.com

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Jantje »

JCRyle schreef:
Johannes van Dijk schreef:
Jantje schreef:Want hoe zouden zij het geschenk van God, door Zijn Geest in het hart gewerkt, kunnen aannemen, als zij er niet dankbaar voor zijn?
Het mag wel aardig klinken wat je allemaal beweerd.Maar eh....je kan toch pas voor iets dankbaar zijn,als het je (persoonlijk)geschonken is? en iets aannemen, nadat je het eerst aangereikt krijgt? Of lees ik het niet goed?
Gods volk neemt al de weldaden van Christus aan door het geloof, dat de Heilige Geest in hun harten werkt. En dat geloof werkt ware dankbaarheid in het hart jegens God. Lees de Catechismus Zondag 1 Vraag 2:
Vraag: Hoe veel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezetroost zaliglijk leven en sterven moogt?
Antw.: Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoeik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.

Als dat al wordt bestreden, dan kunnen we terug naar 1500 en de Reformatie opnieuw overgaan doen.
Precies.

Mijn vraag was dan ook, Hans, op het moment áls het je persoonlijk geschonken is, en het je áángereikt is, hóór je toch aan Christus dankbaarheid te tonen voor al Zijn weldaden aan jouw bewezen, wat tot uitdrukking komt in de vruchten van geloof en bekering?
Was getekend,
uw medeforummer Jantje
Jantje
Berichten: 16185
Lid geworden op: 18 mei 2017, 20:42
Locatie: Walcheren - jantjevanrefoforum@gmail.com

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Jantje »

Johannes van Dijk schreef:
GJdeBruijn schreef:
eilander schreef:...en dan heb je ook een gering besef van wat prediking is.
Inderdaad! De bediening der Verzoening.
Het vlees geworden Woord onder ons tegenwoordig gesteld in het gewaad van het Evangelie. In het stukje van Calvijn trof me bijzonder dat hij schrijft over ellendekennis (verschrikking) zonder zicht op de belofte: . Dus staat vast, dat we nog geen volle bepaling hebben van het geloof, daar de wil Gods min of meer te kennen, niet voor geloof gehouden mag worden.Gods wil te kennen is voor Calvijn dus vooral het zicht op de belofte der genade. Zonder dat mag geloof geen geloof heten.Hoe scherp ligt het dan! Zonder zicht op Christus geen leven!
Neem me even niet kwalijk. Misschien heb ik wat gemist,maar heb ik ergens beweerd dat ik het waarachtig geloof bezit? Heb ik ergens beweert dat mijn geloof óók geloof is? Mensen,ikm mis alles.Ik ben blind en tast aan de wand. Dood in de misdaden en zonden.Zeer dor,zoals die doodsbeenderen uit de vallei bij Ezechiël 37.Ik heb geen besef wat de prediking is,en ik besef ten volle niet hoe rampzalig ik in deze doodstaat ben.Maar dit heb ik gelezen en gehoord,als De Heere tot mij zegt:Leef! Dan gaat deze dode Johannes leven hoor,neem dat maar van me aan.Ds.Zwartbol sprak woensdag in Stavenisse uit Hand 8 vers 30 en 31.Filippus vroeg aan de Moorman;Verstaat gij ook hetgeen gij leest? Als die vraag nu eens aan jullie,de Bruijn of eilander gesteld werd,wat zou je Filippus antwoorden? Weet je wat die Moorman (door de Geest eerlijk gemaakt)antwoorde? Hoe zou ik toch kunnen,zo mij niet iemand onderricht?Jullie weten het allemaal zo goed.Citeren Schriftgedeeltes,oudvaders,reformatoren. Maar verstaat gij ook hetgeen gij leest? Schijnbaar is er een wezenlijk verschil tussen lezen,en verstaan.Ik moet je bekennen dat ik steeds vragen moet:Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
We moeten niet eerst aan God vragen of Hij onze slechtheid wil goedmaken, en dán pas om bekering vragen, omdat we denken dat we dat eerst niet kunnen omdat we zo slecht zijn.
Was getekend,
uw medeforummer Jantje
Jantje
Berichten: 16185
Lid geworden op: 18 mei 2017, 20:42
Locatie: Walcheren - jantjevanrefoforum@gmail.com

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Jantje »

MvD5 schreef:
Jantje schreef:In de Saambinder van deze week schrijft ds. Labee op de achterkant ook een erg lezenswaardig stukje over dit onderwerp. Neem en lees!
Nou zeg, dat was tegelijk! :-)


Verzonden vanaf mijn iPhone met Tapatalk
Dat zegt wel wat over de toepasselijkheid van het stukje...
Was getekend,
uw medeforummer Jantje
Johannes van Dijk
Verbannen
Berichten: 751
Lid geworden op: 12 mei 2017, 12:24
Locatie: Middelharnis

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Johannes van Dijk »

Jantje schreef:
JCRyle schreef:
Johannes van Dijk schreef:
Jantje schreef:Want hoe zouden zij het geschenk van God, door Zijn Geest in het hart gewerkt, kunnen aannemen, als zij er niet dankbaar voor zijn?
Het mag wel aardig klinken wat je allemaal beweerd.Maar eh....je kan toch pas voor iets dankbaar zijn,als het je (persoonlijk)geschonken is? en iets aannemen, nadat je het eerst aangereikt krijgt? Of lees ik het niet goed?
Gods volk neemt al de weldaden van Christus aan door het geloof, dat de Heilige Geest in hun harten werkt. En dat geloof werkt ware dankbaarheid in het hart jegens God. Lees de Catechismus Zondag 1 Vraag 2: Vraag: Hoe veel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezetroost zaliglijk leven en sterven moogt?Antw.: Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoeik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.Als dat al wordt bestreden, dan kunnen we terug naar 1500 en de Reformatie opnieuw overgaan doen.
Precies.Mijn vraag was dan ook, Hans, op het moment áls het je persoonlijk geschonken is, en het je áángereikt is, hóór je toch aan Christus dankbaarheid te tonen voor al Zijn weldaden aan jouw bewezen, wat tot uitdrukking komt in de vruchten van geloof en bekering?
Laten we maar bij het begin beginnen.Behoor je tot Gods volk? Zo ja,dan kan je die weldaden in Christus aannemen.ik ken de Catechismus vrienden.Hij staat bij mij achterin elke Bijbel/psamlboek.om met de deur in huis te vallen,je begint bij zondag 1,maar....in mijn Bijbel staat pas boven zondag 2: HET EERSTE DEEL. De eerste vraag luid dan: waaruit kent gij uw ellende?De 3 stukken dat word nergens bestreden,maar ik hou me aan volgorde weet je? Of anders gezegd,Heilsorde. God is een God van orde hoor! ik wil geen 1500 jaar overdoen.Als het kon 6000 jaar,begrijp je? Nee zeker? dan Jantje nog,ALS het je aangerijkt is,ALS het je geschonken is,ja.Maar IS het je geschonken?? Wij dankbaarheid tonen voor al die weldaden...? Weet je wat wij elke zondag na de wet zingen Jantje? Och of wij Uw geboôn volbrachten! Genâ o hoogste Majesteit! Gun door t,geloof in Christus krachten,om die te doen uit dankbaarheid.
GJdeBruijn
Berichten: 2198
Lid geworden op: 09 mar 2010, 13:37

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door GJdeBruijn »

Johannes van Dijk schreef:
GJdeBruijn schreef:
eilander schreef:...en dan heb je ook een gering besef van wat prediking is.
Inderdaad! De bediening der Verzoening.
Het vlees geworden Woord onder ons tegenwoordig gesteld in het gewaad van het Evangelie. In het stukje van Calvijn trof me bijzonder dat hij schrijft over ellendekennis (verschrikking) zonder zicht op de belofte: . Dus staat vast, dat we nog geen volle bepaling hebben van het geloof, daar de wil Gods min of meer te kennen, niet voor geloof gehouden mag worden.Gods wil te kennen is voor Calvijn dus vooral het zicht op de belofte der genade. Zonder dat mag geloof geen geloof heten.Hoe scherp ligt het dan! Zonder zicht op Christus geen leven!
Neem me even niet kwalijk. Misschien heb ik wat gemist,maar heb ik ergens beweerd dat ik het waarachtig geloof bezit? Heb ik ergens beweert dat mijn geloof óók geloof is? Mensen,ikm mis alles.Ik ben blind en tast aan de wand. Dood in de misdaden en zonden.Zeer dor,zoals die doodsbeenderen uit de vallei bij Ezechiël 37.Ik heb geen besef wat de prediking is,en ik besef ten volle niet hoe rampzalig ik in deze doodstaat ben.Maar dit heb ik gelezen en gehoord,als De Heere tot mij zegt:Leef! Dan gaat deze dode Johannes leven hoor,neem dat maar van me aan.Ds.Zwartbol sprak woensdag in Stavenisse uit Hand 8 vers 30 en 31.Filippus vroeg aan de Moorman;Verstaat gij ook hetgeen gij leest? Als die vraag nu eens aan jullie,de Bruijn of eilander gesteld werd,wat zou je Filippus antwoorden? Weet je wat die Moorman (door de Geest eerlijk gemaakt)antwoorde? Hoe zou ik toch kunnen,zo mij niet iemand onderricht?Jullie weten het allemaal zo goed.Citeren Schriftgedeeltes,oudvaders,reformatoren. Maar verstaat gij ook hetgeen gij leest? Schijnbaar is er een wezenlijk verschil tussen lezen,en verstaan.Ik moet je bekennen dat ik steeds vragen moet:Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Wat is je punt?
Jantje
Berichten: 16185
Lid geworden op: 18 mei 2017, 20:42
Locatie: Walcheren - jantjevanrefoforum@gmail.com

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Jantje »

Johannes van Dijk schreef:
Jantje schreef:
JCRyle schreef:
Johannes van Dijk schreef:Het mag wel aardig klinken wat je allemaal beweerd.Maar eh....je kan toch pas voor iets dankbaar zijn,als het je (persoonlijk)geschonken is? en iets aannemen, nadat je het eerst aangereikt krijgt? Of lees ik het niet goed?
Gods volk neemt al de weldaden van Christus aan door het geloof, dat de Heilige Geest in hun harten werkt. En dat geloof werkt ware dankbaarheid in het hart jegens God. Lees de Catechismus Zondag 1 Vraag 2: Vraag: Hoe veel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezetroost zaliglijk leven en sterven moogt?Antw.: Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden verlost worde. En ten derde: hoeik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.Als dat al wordt bestreden, dan kunnen we terug naar 1500 en de Reformatie opnieuw overgaan doen.
Precies.Mijn vraag was dan ook, Hans, op het moment áls het je persoonlijk geschonken is, en het je áángereikt is, hóór je toch aan Christus dankbaarheid te tonen voor al Zijn weldaden aan jouw bewezen, wat tot uitdrukking komt in de vruchten van geloof en bekering?
Laten we maar bij het begin beginnen.Behoor je tot Gods volk? Zo ja,dan kan je die weldaden in Christus aannemen.ik ken de Catechismus vrienden.Hij staat bij mij achterin elke Bijbel/psamlboek.om met de deur in huis te vallen,je begint bij zondag 1,maar....in mijn Bijbel staat pas boven zondag 2: HET EERSTE DEEL. De eerste vraag luid dan: waaruit kent gij uw ellende?De 3 stukken dat word nergens bestreden,maar ik hou me aan volgorde weet je? Of anders gezegd,Heilsorde. God is een God van orde hoor! ik wil geen 1500 jaar overdoen.Als het kon 6000 jaar,begrijp je? Nee zeker? dan Jantje nog,ALS het je aangerijkt is,ALS het je geschonken is,ja.Maar IS het je geschonken?? Wij dankbaarheid tonen voor al die weldaden...? Weet je wat wij elke zondag na de wet zingen Jantje? Och of wij Uw geboôn volbrachten! Genâ o hoogste Majesteit! Gun door t,geloof in Christus krachten,om die te doen uit dankbaarheid.

Tuurlijk...
Maar het gaat er nu even om in mijn vraag: Mensen die van God tot God bekeerd zijn gaan toch in de weg der verlossing hier op aarde al goed van Hem spreken = dankbaarheid? Ze blijven toch niet steeds afvragen of het hun wel geschonken is? Als ik bedelaar ben, en er wordt mij iets geschonken, aangereikt in de hand, dan ga ik een dag later toch niet nadenken: "Is het mij nou gisteren geschonken, of niet?" Dan ben ik toch dankbaar? Dat ik dat geldbedrag ontvangen heb? Dan loop ik toch niet nog steeds met een droevig gezicht rond? (Al kan ik het geld wel eens kwijt zijn, doordat ik er niet goed op gepast heb.)
Was getekend,
uw medeforummer Jantje
Gebruikersavatar
Posthoorn
Berichten: 6465
Lid geworden op: 04 dec 2008, 11:22

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Posthoorn »

GJdeBruijn schreef:
Posthoorn schreef:Ik ga hier even op in. Inderdaad gaat de schenking aan het aannemen vooraf, bijv. in de prediking. Maar het ontvangen is zeker wel een waarneembaar moment! Immers, daar wordt het geloof geboren.
Bedoel je hier het ontvangen van de belofte, zoals Calvijn het onder geloof rekent, of het ontvangen van dat wat er in de belofte beloofd wordt? Dat maakt nl. nogal een verschil.
Dit snap ik niet.
In GG-rechts wordt dat nogal eens aangeduidt met het verschil van de openbaring van Christus aan de ziel of de verzekering van de rechtvaardigmaking die daarop kan volgen (welwezen).
Dat is m.i. hetzelfde.
Wat betreft waarneembaarheid: Daar ben je in beide zaken zelf bewust bij. Het is duidelijk dat er een moment is dat je moet belijden: Dat ik zo dwaas was om het niet te zien, en : Wat een genade om ogen gekregen te hebben om Christus te zien en handen te krijgen om Hem aan te nemen. Dat is niet een lesje begrijpend lezen in de Schrift en de oudvaders, laat dat helder zijn!
Precies. Alleen het verschil tussen 'beide zaken' zie ik dus niet. Het gaat om die ene zaak!
Johannes van Dijk
Verbannen
Berichten: 751
Lid geworden op: 12 mei 2017, 12:24
Locatie: Middelharnis

Re: Onzienlijke werkelijkheid uit het oog...

Bericht door Johannes van Dijk »

Jantje schreef: We moeten niet eerst aan God vragen of Hij onze slechtheid wil goedmaken, en dán pas om bekering vragen, omdat we denken dat we dat eerst niet kunnen omdat we zo slecht zijn.
---knip---
Plaats reactie