Ds. Paauwe schreef:“Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterkt uw broeders” (Lukas 22:32).
…“Bekering”, wat is dat?
Wanneer iemand ziet dat hij een zondaar is en nooit anders deed dan zondigen, en hij in een ander Wezen treedt, dit is bekering. De bekering geschiedt door het geloof. Door het geloof aanschouwt, omhelst, smaakt hij de liefde van God geopenbaard in Jezus Christus en verstaat hij dat God hem de zonde, om welke hij eeuwig te gronde had moeten gaan, niet wil toerekenen. Wanneer een mens zulke ervaringen heeft, dan ontstaat in hem de liefde tot God. Wanneer de liefde tot God in hem werkzaam is, dan “vraagt hij naar de Heere en Zijne sterkte”.
Hij geeft zich aan de Heere over, niet gedwongen, maar uit liefde. Hij zegt, terwijl hij zich schaamt over zichzelf en over het zijne: “Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?” (Hand. 9:6). Of: Och, dat ik klaar en onderscheiden zag. Hoe ‘k mij naar Uw bevelen moet gedragen”(Ps. 119:14 ber.).
Dit is de bekering, de waarachtige bekering, de bekering die een vrucht is van het oprechte geloof.
“…en gij, als gij eens zult bekeerd zijn…”Was Petrus niet bekeerd? Waren de discipelen niet bekeerd? Stellig! “want zij geloofden”…
Het waarachtig geloof heeft de bekering als vrucht. Maar, toehoorders, weet u niet dat er meer dan één bekering is? Er is een bekering in het begin, een werk van een ogenblik. In de overgang van dood in leven gaat het snel toe, als de bliksem. Dan is er een dagelijkse bekering, maar er is ook een bekering uit een afval, uit een afgezakte toestand. De zonden hebben dan een macht gekregen over de begenadigde, opdat de laatste vezels, waarmede de door God begenadigde aan Adam verbonden is, zullen worden losgereten.
Van deze bekering spreekt de Heere: “Als gij eens zult bekeerd zijn”.
Door deze laatste bekering, wordt “Christus alles en in allen” en leert de mens wat het wil zeggen, wanneer de apostel Paulus schrijft: “want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd” (1 Kor. 2:2).
“….en als gij eens zult bekeerd zijn.” Petrus zou vallen, maar ook weer worden opgericht. Dit laatste is zeer groot, want het omzien van God naar een mens, dat is het grote, het wonderbaarlijke! “En als gij eens zult bekeerd zijn, d.i. op Mijn voorbede door het geloof, zo versterkt uw broeders”.
De broeders waren de medediscipelen en voorts alle kinderen van God, met wie Petrus nog in aanraking zou komen. Ten aanzien van deze mensen kreeg Petrus een roeping, de Heere wilde dat hij ze zou versterken.
Het waren dus mensen, die versterking nodig hadden, zwakgelovigen, zwakke christenen, zoals de apostel Paulus ook zegt in Rom. 14:1: “Degene nu, die zwak is in het geloof, neemt aan…”
Wat had Petrus ten aanzien van deze mensen te doen? Ze niet van zich te stoten, zich niet aan hen te onttrekken. Niet van hen te zeggen: mensen tot wie ik niet kan spreken. Neen!
Petrus had een geheel andere roeping ten aanzien van deze mensen, n.l. hen te versterken.
Hoe gaat dat?
Dat gaat op de volgende wijze: Men versterkt de broeders, wanneer men voor hen bidt.
En we weten wat dat betekent, of we weten het niet.