Oud goud - wat onze ouden zeiden

Plaats reactie
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door -DIA- »

Het lijkt me, gezien het feit dat bepaalde dingen zoals die vanouds in onze kringen geleerd werden niet meer goed verstaan worden, eenvoudig omdat het vaak niet meet van de kansels klinkt, toch juist om soms eens wat citaten van ‘de ouden’ te citeren. Ook al is het slechts verstandelijk, wij zouden er naar mijn vaste overtuiging goed aan doen om onze eigen grond waarin wij wortelen hoog te houden. Opdat wij niet vergeten.
Inhoudelijke reacties zijn vanzelf welkom.

Ik begin met een citaatje van prof. G. Wisse, uit het boekje "De droefheid naar God"

VERMANING
Kent gij, lieve lezer, iets van deze droefheid naar God? Want zij het in meerder of mindere mate, maar daar moeten we iets van hebben leren kennen, zal het eenmaal blijdschap wezen; en zal er ook hier, aan deze zijde van het graf, ware vrede gesmaakt worden.
Wie eenmaal Boven zal meezingen, zal hier op aarde wel eens geweend hebben. Tranen der ziel. Het zit niet zo in de tranen als zodanig, dat is zo. Maar als God ons door Zijn H. Geest inwendig aanraakt, dat gaat niet zonder dat de ogen vochtig worden. We weten heel goed, dat tranen geen zonden wegwissen; als ook dat tranen nog geen bewijs zijn van bekering; en dat in menig bedehuis tranen zijn geschreid, die toch niet in Gods fles vielen; al ben ik het ook anderzijds roerend eens met een zeker prediker, die eens opmerkte: ik zie de mensen in de kerk liever schreien dan slapen.
God zal alle tranen van de ogen afwissen, zegt de Schrift. Maar hoe dan, als er nooit tranen zijn geweend? Ge zijt een diep ongelukkig schepsel, gij, die nooit uw Godsgemis zo diep hebt gevoeld, dat het in uw ziel een recht leedgevoel met berouw en smart opriep.
Ach, gij lacht enkel? Gij meent, het is nog tijd genoeg? Gij hebt nog zogenaamde verzadiging aan de goederen der wereld en des vleses? Bid God toch vurig, dat Hij u eens van rijk arm, en van zogenaamd gelukkig ongelukkig moge maken; om eens geen plaats meer te kunnen vinden voor het hol van uw voet, voor en aleer gij weet, dat God uw al genoegzaam Deel zij. En dit zult ge nooit te weten komen, dan in een weg van ware hartverbreking.
Werk er ook niet over heen. Als de stem in uw geweten u vermaant, en ge u heimelijk toch ledig en arm gevoelt, o, bid God vurig of Hij dan al uw tegenstand en hoogmoed wil breken. Wie niet wil schreien hier, zal het, vrees ik, eeuwig in de hel moeten doen.
Gevoelt ge er wel iets van, hoe ge daar in uzelf midden in de dood ligt; reeds in uw verbondshoofd Adam afgevallen van God; hoe ge door uw dadelijke overtredingen telkens het zegel van uw goedkeuring hecht aan deze bondsbreuk?
En zegt ge nu mogelijk vanwege dit vreselijke gezicht: wee mij, want het is buiten hoop? Wel, mijn vriend, ik zou u willen toeroepen: dit is een gelukkige hopeloosheid; vergeet het niet, dat God Zelf heeft gezworen, geen lust in uw dood te hebben. Belijd het maar: Heere, ik heb lust in mijn dood. Voor dezulken is er juist balsem in Gilead bij de Medicijnmeester aldaar.
Het was juist Gods klacht, dat het volk wel vermoeid was vanwege zijn vele reizen, maar dat het niet had gezegd: “Het is buiten hoop”.
Zie, met dezulken kon de troostende zielenarts niets beginnen. Maar die in eigen schatting en naar eigen middelen buiten hoop zijn gekomen, - aan dezulken wil de Heere al Zijn goeddadigheid bewijzen.
Werp u in uw toestand voor de Heere neer, en roep uit: o, Heere, wilt Gij U verheerlijken, zie, hier ligt er een, in wien Gij Uw deugden kunt opluisteren; ik ben uitgeteerd en niets voor Uw aangezicht, ach, wil om Uw Naams- en Verbondswil, mij genade bewijzen, dan zal mijn getrooste ziel vermelden kunnen, wie en wat Gij zijt voor een hulpeloos tot U gevlodene; dan zult Gij al de eer ontvangen. Zie, daartoe geeft de Heere u toestemming.
Wees daarbij niet ongelovig. Zonden doen is jammerlijk, maar ze te belijden voor de Heere is zalig. Uw Godsgemis te bewenen is zoeter, dan in verstrooiing afleiding te zoeken.
In onze rampzalige natuurlijke staat is veel kracht, om te verdoemen, maar in Gods genade en zondaarsliefde is nog meer kracht om te behouden en te troosten. Wie het genoot staat naar meer.
Bij aanvang en bij voortgang moet er gemeenschap met de Heere Jezus zijn, om uit Hem alles te ontvangen, wat wij missen. Maar hoe volzalig, dat in Hem een geopende fontein is, die nooit uitgeledigd kan worden. Hoe meer ge begeert, hoe meer er uit Hem uitvloeit. Verzadiging van vreugde is bij Hem.
En laten wij als predikers toch steeds met ernst aandringen op de noodzakelijke ervaring van deze droefheid als ook van deze vertroosting.
Bij veel zogenaamde godsdienstigheid, wordt juist de droefheid naar God in onze dagen zo zeer gemist. Dit is een angstwekkend verschijnsel. Dat we dan als predikers toch onze roeping ons wel bewust zijn
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Tiberius
Administrator
Berichten: 33198
Lid geworden op: 12 jan 2006, 09:49
Locatie: Breda

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door Tiberius »

De discussie over verouderde taal hierheen verplaatst: http://www.refoforum.nl/forum/viewtopic.php?f=9&t=11742.
Verder on-topic aub.
Gebruikersavatar
SecorDabar
Berichten: 1541
Lid geworden op: 14 okt 2011, 16:18

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door SecorDabar »

DE LAAGSTE PLAATS EN TOCH DE HOOGSTE PLEK

Als wij het van God aan de weet gebracht mogen worden,
door de dadelijke bediening des Geestes,
dan had ik geen bekwaamheid meer om te praten.
Dan nam ik de laagste plaats in op aarde.
Weet je wel waarom ?
Omdat ik het laagste en het slechtste er van afgemaakt heb,
en dat die God zo goed, en goeddoende is, tot aan deze ogenblikken.

Dan wensen wij nog stil te staan bij wat zeker de hoogste plek is,
niet voor de tegenwoordige stromingen, die gaan met de gaven
en talenten en de bekwaamheid door studie of boeken of dergelijke.
Ik hoop er niets van te verwerpen hoor,
maar ze mogen het van mij houden.

Ik heb liever één levende indruk van God
als duizend begrippen, die ik opgezameld zou hebben,
waar ik God in zou moeten missen.

Al waren wij doctor in de letteren,
en al waren wij professor,
dan durf ik u te zeggen, dat wij er niets van weten.
Maar die het van God geleerd heeft,
is met eerbied gesproken: bedorven.

Wijlen Ds. W.H. Blaak
(Oud Gereformeerde Gemeenten)
Secor Dabar = Gedenkt het Woord (Psalm 119:49)


Al kunnen wij niets doen zonder de Geest,
toch zal de Geest niets doen zonder het Woord.
(Ds. Ebenezer Erskine)
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door -DIA- »

SecorDabar schreef:DE LAAGSTE PLAATS EN TOCH DE HOOGSTE PLEK

Als wij het van God aan de weet gebracht mogen worden,
door de dadelijke bediening des Geestes,
dan had ik geen bekwaamheid meer om te praten.
Dan nam ik de laagste plaats in op aarde.
Weet je wel waarom ?
Omdat ik het laagste en het slechtste er van afgemaakt heb,
en dat die God zo goed, en goeddoende is, tot aan deze ogenblikken.

Dan wensen wij nog stil te staan bij wat zeker de hoogste plek is,
niet voor de tegenwoordige stromingen, die gaan met de gaven
en talenten en de bekwaamheid door studie of boeken of dergelijke.
Ik hoop er niets van te verwerpen hoor,
maar ze mogen het van mij houden.

Ik heb liever één levende indruk van God
als duizend begrippen, die ik opgezameld zou hebben,
waar ik God in zou moeten missen.

Al waren wij doctor in de letteren,
en al waren wij professor,
dan durf ik u te zeggen, dat wij er niets van weten.
Maar die het van God geleerd heeft,
is met eerbied gesproken: bedorven.

Wijlen Ds. W.H. Blaak
(Oud Gereformeerde Gemeenten)
Vandaag nog wat verdiept in een boekje, gericht aan Willem Blaak (toen nog geen dominee) door Pleun Klein.
De Onderscheidene Gangen des Geestelijken Levens van des Heeren Volk voorgesteld in de Vijf Zalen van Bethesda.
Zeer lezenswaardig. Het is lastig om hieruit te citeren want je haalt een citaat zo snel uit het gehele verband.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door -DIA- »

Ter voorbereiding op de zondag:

(Het is nog niet zo oud, maar voor wie het verstaat is kostelijker dan goud. Ik dacht het dus maar onder "Oud goud" te plaatsen.
In het begin van de preek zijn er door de slechte kwaliteit van de opname enkele stukken bijna niet te horen. Ik begin daar, waar het bandje weer helder wordt:


Gedeelte van een preek van wijlen ds. J. Spaans over
Psalm 27 vers 4:
Een ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.

Wij leven in zo’n donkere tijd. Een tijd van afval. Waar de liefde verkoud is, ook onder Gods volk. We denken terug aan vroegere jaren.
O dan was het soms met elke dienst, dan mocht je zo honger hebben om wat te horen. En hoe is het vandaag aan de dag, mijn hoorder? Toen was het soms, dat weet ik uit mijn eigen leven, dat, als er een dienst was, en ik niks ontving, dan was er geen leven, de hele week. Versta je het, mijn hoorders? Dan was er de hele week geen leven meer.

Eén ding heb ik van de Heere begeert.
En dan zegt David in de tweede plaats: dat zal ik zoeken. Ik zal de Heere vragen. Ach, mijn hoorders, over het algemeen, we zijn er zo ver af, zo ver af. En het komt meer en meer openbaar. Het komt meer en meer openbaar, mijn hoorders. Een mens gaat meer en meer in de wereld. De Kerke Gods, daar moet je eens over denken! Hoe dat meer en meer de scheiding niet meer gezien wordt tussen de wereld en de Kerk. Meer en meer… De arme jeugd die weet niet meer hoe God Zijn volk bekeerd. Omdat dat volk, wat nog genoemd wordt Gods volk, die zeggen haast niks meer. Ze gaan meer met de naam dat ze leven dan dat er leven in dat leven is. Is het waar of niet waar, mijn hoorders? Zouden onze hoofden niet ten schaamte moeten houden als het gaat over die lieve dienst van die gezegende Jehovah. Och, kan er wel een zeggen, vanavond, het is mij meerder waard, dan alle goud op aarde. Kunnen we dat echt zeggen, jongens en meisjes, mannen en vrouwen? Onze arme jeugd, dat zie je ook meer en meer, en ik zeg het uit liefde en niet uit hardheid, maar onze arme jeugd ziet zo weinig meer dat er nog wat uitgaat meer van Gods volk. Ze gaan ook zo vreemd in de kleding naar de kerk. Meer en meer zien wij een andere gang.
Ik weet nog, als kind, mijn hoorders, dat uit het ontzag voor Gods volk, zouden we niet onfatsoenlijk naar de kerk durven. Dat lieve volk wordt bedroefd, het doet zo zeer. Als jongens zouden we dat niet durven doen, om dat volk van God te bedroeven. En dan God, mijne hoorders… Wij en onze kinderen zijn van het heilspoor afgegaan.

O, ik dacht waar zullen we nog eens een beetje over praten vanavond, en ik dacht over deze tekst, en ik probeerde andere teksten te nemen, maar het kwam altijd maar hier weer terug. En ik dacht, wat een tekst van onderwijs. Wat wij en onze kinderen moet ook gegeven worden om te zien wat we missen, mijn hoorders. En het zou een wonder wezen, ook voor Gods volk, als het licht nog eens weer opging. En dat we nog eens beleven mochten wat wij missen. Want een nauw leven met de Heere is meer waard, mijn hoorders.
En wat leeft veel van dat van de Godvrezende voorvaders, die de oudere en middelbaren van leeftijd nog weten van, die ze nog hebben horen spreken.
Mijn grootmoeder van ’s vaders kant die kwam van Scheveningen in 1909. En mijn grootmoeder was nou een vrouw die vreesde de Heere, die mocht het weten. En eens waren haar kinderen in een ongehoorzame weg, en die moeder die zei tegen haar jongens: Jongens, jongens, als je zo doorgaat, dan straks op de oordeelsdag, ik zal met God juichen over je verderf. Want dan neem ik het door God met mijn God op voor Zijne eer. Mijn hoorders, dat is wat, mijn hoorders. Als je in liefde met je eigen kinderen zo omgaat. En hoe gaan wij vandaag met onze kinderen om?

David die zegt: Dat zal ik zoeken. Ik zal zoeken, o, om onder dat Woord te wezen in die heilige gebouwen! O, wat het wil zeggen, kinderen, jong en oud samen, wat David wil zeggen, ik wil wezen we dat de Heere komt, daar wil ik wezen. O, daar heb ik zin te wezen! Daar waar de Heere komt. O dat mogen we ook wel vrezen mijne hoorders, dat we in onze gedachten de Waarheid nog overhouden, maar waar er geen bevindelijke Waarheid meer is. Waar er geen oefening meer is, waar er geen bevindelijke Waarheid meer is waar het maar in vrome praat overgaat, maar er geen hart vernieuwende genade is. Gevaarlijk mijn hoorders! Dat we tevreden zijn om vroom te wezen, en geen moeite, geen rouw, over onze zonden, geen bekering. Geen waarachtige bekering. Geen zondaarsnood voor God meer. O, mocht de Heere ons nog eens leren waar David het hier over had: Een ding heb ik van de Heere begeert, en dat zal ik zoeken. Laten we eerst maar zingen van psalm 97 en daarvan het zesde en het zevende vers.

Beminnaars van den HEER’,
Verbreiders van Zijn eer,
Hoopt steeds op Zijn genade,
En haat altoos het kwade.
Hij, die in tegenspoed
Zijn gunstgenoten hoedt,
Verleent hun onderstand,
En redt z' uit 's bozen hand,
Die op hun onschuld woedt.

Gods vriend'lijk aangezicht,
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all' oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen, om uw lot;
Verblijdt u steeds in God;
Roemt, roemt Zijn heiligheid;
Zo word' Zijn lof verbreid
Voor al dit heilgenot.


Geliefden, daar horen we goed, David die verlangt al de dagen van zijn leven dat hij in het huis des Heeren mocht wezen. En nu in onze derde gedachte horen we:
Waar het over gaat.
En dat is zo dierbaar, mijn hoorders. Waar het over gaat. Wel, als David op mocht komen, door de sparende hand des Heeren tot de voorhoven des Heeren, dan is er een reden. O, mijn hoorders, dan is er een reden dat David op wil komen. En laten we dat nu eens horen. En dan zegt onze tekst: Dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen, om te onderzoeken in Zijn tempel.
Het gaat over twee verschillende gedachten in deze gedachte, mijn hoorders. In de eerste plaats gaat het over de liefelijkheid des Heeren. Dat is bijzonder, jong en oud. De liefelijkheid des Heeren. Wat is dat? Dat is echte liefelijkheid van de Heere. Dat is, mijn hoorders, zaligheid. Dat is genade. Dat is het eeuwig verbond van genade.

Als de Heilige Geest met de dag van Pinksteren, aan het einde van dat tweede hoofdstuk van Handelingen, en dat Woord is Gods Woord, door de Heilige Geest geschreven. en dat Woord zegt daar: De Heere zal dagelijks toedoen tot de gemeente, tot de Kerk die zalig zal worden. Wat hebben we dan in die gedachte, mijn hoorders? Dan hebben we twee, of feitelijk wel drie hoofdzaken. In de eerste plaats zegt het de Heere. O, wat een troost voor de Kerk, dat de Heere zal werken!

In de tweede plaats gaat het over het werk des Heeren dat zaligheid is. Zaligheid, zaligheid, mijn hoorders! En buiten zaligheid is rampzaligheid! Daar moet je eens over denken, jong en oud, neemt het maar mee vanavond. Buiten zaligheid is rampzaligheid en er is geen derde weg. Maar dan tussen die grote zaken, God Zelf de Heere, en de zaligheid dat van de Heere is, dan staat over die Kerk, en dat hebben we hier ook in deze stand de kerk. O, mijn hoorders, de Heere heeft hier op aarde een kerk gegeven, om ons en onze kinderen om onder Zijn lieve Woord te komen.
Maar laten we eerst maar vragen: Hoe komen we onder dat Woord?

Misschien zijn er mensen zijn die er mogelijk meer van zouden willen horen of lezen. Ik was vanavond bezig de preek uit te schrijven van een bandje. Het is zo letterlijk mogelijk bij de spreektaal. Let dus niet op de vreemde uitdrukkingen, want ds. Spaans is in het Engels opgevoed en heeft soms wat moeite om het goed in het Nederlands uit te drukken
Ik hoop de preek komende week verder uit te schrijven..
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
huisman
Berichten: 17245
Lid geworden op: 12 nov 2009, 23:38

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door huisman »

-DIA- schreef:Ter voorbereiding op de zondag:

(Het is nog niet zo oud, maar voor wie het verstaat is kostelijker dan goud. Ik dacht het dus maar onder "Oud goud" te plaatsen.
In het begin van de preek zijn er door de slechte kwaliteit van de opname enkele stukken bijna niet te horen. Ik begin daar, waar het bandje weer helder wordt:


Gedeelte van een preek van wijlen ds. J. Spaans over
Psalm 27 vers 4:
Een ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.

Wij leven in zo’n donkere tijd. Een tijd van afval. Waar de liefde verkoud is, ook onder Gods volk. We denken terug aan vroegere jaren.
O dan was het soms met elke dienst, dan mocht je zo honger hebben om wat te horen. En hoe is het vandaag aan de dag, mijn hoorder? Toen was het soms, dat weet ik uit mijn eigen leven, dat, als er een dienst was, en ik niks ontving, dan was er geen leven, de hele week. Versta je het, mijn hoorders? Dan was er de hele week geen leven meer.

Eén ding heb ik van de Heere begeert.
En dan zegt David in de tweede plaats: dat zal ik zoeken. Ik zal de Heere vragen. Ach, mijn hoorders, over het algemeen, we zijn er zo ver af, zo ver af. En het komt meer en meer openbaar. Het komt meer en meer openbaar, mijn hoorders. Een mens gaat meer en meer in de wereld. De Kerke Gods, daar moet je eens over denken! Hoe dat meer en meer de scheiding niet meer gezien wordt tussen de wereld en de Kerk. Meer en meer… De arme jeugd die weet niet meer hoe God Zijn volk bekeerd. Omdat dat volk, wat nog genoemd wordt Gods volk, die zeggen haast niks meer. Ze gaan meer met de naam dat ze leven dan dat er leven in dat leven is. Is het waar of niet waar, mijn hoorders? Zouden onze hoofden niet ten schaamte moeten houden als het gaat over die lieve dienst van die gezegende Jehovah. Och, kan er wel een zeggen, vanavond, het is mij meerder waard, dan alle goud op aarde. Kunnen we dat echt zeggen, jongens en meisjes, mannen en vrouwen? Onze arme jeugd, dat zie je ook meer en meer, en ik zeg het uit liefde en niet uit hardheid, maar onze arme jeugd ziet zo weinig meer dat er nog wat uitgaat meer van Gods volk. Ze gaan ook zo vreemd in de kleding naar de kerk. Meer en meer zien wij een andere gang.
Ik weet nog, als kind, mijn hoorders, dat uit het ontzag voor Gods volk, zouden we niet onfatsoenlijk naar de kerk durven. Dat lieve volk wordt bedroefd, het doet zo zeer. Als jongens zouden we dat niet durven doen, om dat volk van God te bedroeven. En dan God, mijne hoorders… Wij en onze kinderen zijn van het heilspoor afgegaan.

O, ik dacht waar zullen we nog eens een beetje over praten vanavond, en ik dacht over deze tekst, en ik probeerde andere teksten te nemen, maar het kwam altijd maar hier weer terug. En ik dacht, wat een tekst van onderwijs. Wat wij en onze kinderen moet ook gegeven worden om te zien wat we missen, mijn hoorders. En het zou een wonder wezen, ook voor Gods volk, als het licht nog eens weer opging. En dat we nog eens beleven mochten wat wij missen. Want een nauw leven met de Heere is meer waard, mijn hoorders.
En wat leeft veel van dat van de Godvrezende voorvaders, die de oudere en middelbaren van leeftijd nog weten van, die ze nog hebben horen spreken.
Mijn grootmoeder van ’s vaders kant die kwam van Scheveningen in 1909. En mijn grootmoeder was nou een vrouw die vreesde de Heere, die mocht het weten. En eens waren haar kinderen in een ongehoorzame weg, en die moeder die zei tegen haar jongens: Jongens, jongens, als je zo doorgaat, dan straks op de oordeelsdag, ik zal met God juichen over je verderf. Want dan neem ik het door God met mijn God op voor Zijne eer. Mijn hoorders, dat is wat, mijn hoorders. Als je in liefde met je eigen kinderen zo omgaat. En hoe gaan wij vandaag met onze kinderen om?

David die zegt: Dat zal ik zoeken. Ik zal zoeken, o, om onder dat Woord te wezen in die heilige gebouwen! O, wat het wil zeggen, kinderen, jong en oud samen, wat David wil zeggen, ik wil wezen we dat de Heere komt, daar wil ik wezen. O, daar heb ik zin te wezen! Daar waar de Heere komt. O dat mogen we ook wel vrezen mijne hoorders, dat we in onze gedachten de Waarheid nog overhouden, maar waar er geen bevindelijke Waarheid meer is. Waar er geen oefening meer is, waar er geen bevindelijke Waarheid meer is waar het maar in vrome praat overgaat, maar er geen hart vernieuwende genade is. Gevaarlijk mijn hoorders! Dat we tevreden zijn om vroom te wezen, en geen moeite, geen rouw, over onze zonden, geen bekering. Geen waarachtige bekering. Geen zondaarsnood voor God meer. O, mocht de Heere ons nog eens leren waar David het hier over had: Een ding heb ik van de Heere begeert, en dat zal ik zoeken. Laten we eerst maar zingen van psalm 97 en daarvan het zesde en het zevende vers.

Beminnaars van den HEER’,
Verbreiders van Zijn eer,
Hoopt steeds op Zijn genade,
En haat altoos het kwade.
Hij, die in tegenspoed
Zijn gunstgenoten hoedt,
Verleent hun onderstand,
En redt z' uit 's bozen hand,
Die op hun onschuld woedt.

Gods vriend'lijk aangezicht,
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all' oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen, om uw lot;
Verblijdt u steeds in God;
Roemt, roemt Zijn heiligheid;
Zo word' Zijn lof verbreid
Voor al dit heilgenot.


Geliefden, daar horen we goed, David die verlangt al de dagen van zijn leven dat hij in het huis des Heeren mocht wezen. En nu in onze derde gedachte horen we:
Waar het over gaat.
En dat is zo dierbaar, mijn hoorders. Waar het over gaat. Wel, als David op mocht komen, door de sparende hand des Heeren tot de voorhoven des Heeren, dan is er een reden. O, mijn hoorders, dan is er een reden dat David op wil komen. En laten we dat nu eens horen. En dan zegt onze tekst: Dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen, om te onderzoeken in Zijn tempel.
Het gaat over twee verschillende gedachten in deze gedachte, mijn hoorders. In de eerste plaats gaat het over de liefelijkheid des Heeren. Dat is bijzonder, jong en oud. De liefelijkheid des Heeren. Wat is dat? Dat is echte liefelijkheid van de Heere. Dat is, mijn hoorders, zaligheid. Dat is genade. Dat is het eeuwig verbond van genade.

Als de Heilige Geest met de dag van Pinksteren, aan het einde van dat tweede hoofdstuk van Handelingen, en dat Woord is Gods Woord, door de Heilige Geest geschreven. en dat Woord zegt daar: De Heere zal dagelijks toedoen tot de gemeente, tot de Kerk die zalig zal worden. Wat hebben we dan in die gedachte, mijn hoorders? Dan hebben we twee, of feitelijk wel drie hoofdzaken. In de eerste plaats zegt het de Heere. O, wat een troost voor de Kerk, dat de Heere zal werken! In de tweede plaats gaat het over het werk des Heeren dat zaligheid is. Zaligheid, zaligheid, mijn hoorders! En buiten zaligheid is rampzaligheid! Daar moet je eens over denken, jong en oud, neemt het maar mee vanavond. Buiten zaligheid is rampzaligheid en er is geen derde weg. Maar dan tussen die grote zaken, God Zelf de Heere, en de zaligheid dat van de Heere is, dan staat over die Kerk, en dat hebben we hier ook in deze stand de kerk. O, mijn hoorders, de Heere heeft hier op aarde een kerk gegeven, om ons en onze kinderen om onder Zijn lieve Woord te komen.
Maar laten we eerst maar vragen: Hoe komen we onder dat Woord?

Misschien zijn er mensen zijn die er mogelijk meer van zouden willen horen of lezen. Ik was vanavond bezig de preek uit te schrijven van een bandje. Het is zo letterlijk mogelijk bij de spreektaal. Let dus niet op de vreemde uitdrukkingen, want ds. Spaans is in het Engels opgevoed en heeft soms wat moeite om het goed in het Nederlands uit te drukken
Ik hoop de preek komende week verder uit te schrijven..
Bedankt DIA dit is onze trouwtekst en deze tekst is waarheid geworden.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door -DIA- »

Schaart u rondom de waarheid

Op 30 maart 1924 neemt ds. M. Hofman afscheid van de gemeente van Rijssen met een 'leerrede' over Handelingen 20:32
En nu, broeders, ik beveel u Gode en het woord Zijner genade. Die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden

Met grote ernst vermaant hij zijn hoorders aan het slot van zijn preek voor de laatste keer:

O, volk des Heeren! gedenk toch aan de enkelen die in onze zo donkere dagen u zijn toegevoegd. Sta ze toch met woord en raad terzijde. Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde. Wacht op de volle openbaring van Christus’ Koninkrijk, de val van Babylon en de ternederwerping van alle macht en heerschappij en macht die zich tegen Hem en Zijn heilig Woord verzetten. Wacht als getrouwe huisbezorgers op de komst van uw Heere, opdat als Hij komt en klopt, gij Hem dan terstond moogt opendoen…
Ten vierde: Tot u, mijn waarde leerlingen, groot en klein, en gij die pas vorige week belijdenis des geloofs hebt afgelegd en dezen dag voor het eerst als leden der gemeente uw plaats in dit bedehuis hebt ingenomen, tot u inzonderheid nog deze vermaning: Er is een geslacht dat rein is in zijn ogen en van zijn drek niet gewassen is. Eenmaal wordt uw naam hier van de kerkenrol afgevoerd, maar zijt gij geteld onder diegenen die in het geestelijk Israël zijn ingelijfd, dan zijt gij een Sionskind, een levend lidmaat en zult het eeuwig blijven. Legt u aan de eeuwige waarheid ten toets; doorzoekt u toch bij de fakkel van het Woord. Doorzoekt uzelf, en dat zeer nauw, want arglistig is het hart, meer dan enig ding.
O, opkomend geslacht, uw zonden zijn groot. De Heere doe genadig verzoening over hetgeen dat ge ook ons hebt misdaan. Menigmaal hebt ge ons doen zuchten als uw plaats leeg was in de kerk of catechisatie; uw ongebondenheid is groot, vooral onder het mannelijk geslacht. Hoort nog onze laatste vermaning: Hij die gereed staat te komen om te oordelen de levenden en de doden, Hij zal u (zo ge alzo blijft) in zulk een staat vinden als de eerste wereld, of als Sodom en Gomorra, etende, drinkende, en blijde zijnde. Hij zal met u handelen zoals hij met hen gehandeld heeft en u met een bezem des verderfs uitvagen. Dan zult gij gedachtig zijn al al uw gewenste dingen, maar uw verwachting is dan verloren, uw lot vreselijk, uw rampzaligheid eeuwig! O, ouders, vaders en moeders, voogden of verzorgers der jeugd, wat wij u ten laatste bidden als uw scheidende leraar, is: Hebt toch acht op degenen die aan uw zorgen zijn toevetrouwd. Gij zult Gode rekenschap moeten geven hoe gij ze opgevoed hebt. Spant uw krachten nog in, stelt de u van God geschonken gaven nog te werk, red nog wat te redden is. Wie weet, of ge zult het nog beleven dat uw kinderen ten zwaarde worden overgegeven en dat de tong van het zoogkind aan zij gehemelte zal kleven en de huid zwart zal worden als een oven.
Beleeft gij het niet; Gods Woord blijft waarachtig: slagen zijn voor de spotters bereid, en een roede voor de rug der zotten.
Wij bevelen u Gode, Zijn genade, Zijn licht, om kloekmoedig en stoutmoedig u in postuur te stellen tegen de heersende zonden dezer streken.
Ten laatste, gemeente, wie gij ook zijt, schaart u, en blijft u scharen rondom de Waarheid. Onderwerpt u aan de leer en de tucht van uw ambtsdragers. Maakt hen hun niet moeilijk. Bidt veel voor hen. Zij hebben reeds een zware taak, maakt het hun niet moeilijker.
Weest samen eensgezind, leeft in vrede en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.
Ontvangt onze afscheidsgroet en geleidt ons met uw verzuchtingen en geve de Heere, dat we elkander mochten ontmoeten voor de Troon, waar God zijn zal alles en in allen.
Amen, ja amen!
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Johann Gottfried Walther
Berichten: 4763
Lid geworden op: 05 feb 2008, 15:49

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door Johann Gottfried Walther »

William Chalmers Burns (1815-1868) (vriend van Robert Murray MacCheyne)
Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga. Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan, om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken; en de aarde zal haar bloed ontdekken, en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden.
Jesaja 26:20-21

Niemand die vreemdeling is van de fontein die geopend is voor de zonde kan een christen zijn. Niemand die een vreemdeling is
van de binnenkamer kan een christen zijn. Niemand die leeft buiten de gemeenschap met de levende God kan een christen zijn. Niemand die zijn zonden aan de hand houdt, kan een christen zijn. Niemand die weigert als zonde te beschouwen wat Gods
Geest in Zijn Woord aanwijst als Christus onterend, kan een christen zijn. Nee, voor zonde is geen plaats in de binnenkamers
van Gods volk. Zonde kan niet meegedragen worden in het verborgene van Zijn tegenwoordigheid. Zonde kan niet getolereerd
worden in het Allerheiligste. Mensen die hun afgoden aan hun hart drukken, die hun zonden struikelblokken laten zijn, zijn geen christenen. Zij zijn lege belijders en bedriegen zichzelf. Waar zullen ze blijven in beproeving? Hoe zal het met hen gaan als valse toevluchtsoorden weggevaagd zullen worden, als alles wat niet in het verborgene van Zijn tent verscholen is, verslonden zal worden door de alles wegspoelende gesel?

Vrienden, wanneer Gods toorn zal losbarsten over alle plaatsen behalve deze ene, het verborgene van Zijn eigen tent, wat zult u
doen als u zich daar niet bevindt? Als u deze uitnodiging hebt afgeslagen: ‘Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en
sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga’?
Bent u nog een vreemdeling van God? Geloof toch dat Zijn gesel binnenkort over deze aarde zal striemen! Sommigen van u denken
dat u veilig op afstand kunt staan, zonder u in Hem te verheugen, zonder gemeenschap met Hem te kennen. Medezondaars, hoe
zult u zich voelen op de oordeelsdag, als u merkt dat u zo ver bij God vandaan bent dat Hij niet zal antwoorden als u tot Hem roept? Immers, toen Hij u riep, wilde u Hem niet horen. U probeerde uzelf te verbergen in de duisternis van uw eigen gedachten, in de duisternis van een dode wereld en een listige duivel. Zo bleef u vreemdeling van Zijn liefde.

Arme formalist! Waar zult u heen vluchten als u Hem onder ogen komt? En u die in uw hart ongerechtigheid op het oog hebt,
waar zult u blijven? Vormen en ceremoniën zullen u niet beschermen tegen die storm. Ze zullen geen golfbreker zijn tegen de
golven van Zijn wraak. Zelfs de meest schriftuurlijke en gezonde geloofsopvatting zal waardeloos zijn als het niet iets van uzelf geworden is. Wat betekent een goede geloofsbelijdenis op de oordeelsdag? De zichtbare kerk zal dan niet bedekt zijn. Welk
voordeel heeft een dood lid van de verbinding met een levend lichaam, als hij nooit verbonden was met het leven gevende
hoofd? Een belijdenis zal u niet verbergen voor de blik van het vurige oog. U kunt Christus belijden tot aan uw dood, zoals velen
voor u deden, en nooit Zijn Evangelie kennen als de kracht van God. U kunt uzelf onder Gods kinderen scharen, u kunt uiterlijk
tot de schaapskudde lijken te behoren, zelfs tot op de dag dat de schapen gescheiden zullen worden van de bokken. Maar ook
geen dag langer. Dan zult u aan de linkerhand staan. U voor een christen doorgaan voor andere christenen, andere mensen en
Gods dienaars. Zij kunnen ervan overtuigd zijn dat u een christen bent. U kunt met hun instemming aan het Heilig Avondmaal deelnemen.

Hoe verdrietig het ook lijken mag, het komt te vaak voor dat het aan dominees, ouderlingen en Gods eigen volk ontgaat dat
mensen schijnheilig zijn. Dat maakt hen echter niet minder schijnheilig. Hebt u al een ontmoeting gehad met God, Die licht is
en in Wie volstrekt geen duisternis is? Hebt u God ontmoet in het sprenkelen van het bloed? Is Zijn Heilige Geest in u en verkrijgt
Deze de overhand over de zonde en de overwinning over verleiding? Of verzet u zich tegen Zijn aansporing, nu of eerder in uw
leven, om zonden los te laten, zelfs nadat u God ernstig beloofd hebt daarmee te breken?

Ja, u schuwt het licht, opdat uw daden niet openbaar komen. Voor de mensen lijkt u heel wat, maar met uw hart hangt u aan de zonde. Toch gaat u naar Gods kinderen en Zijn dienaars om over Hem te spreken. O, u zult een vreselijk einde krijgen. Want
God zegt over zulke mensen: ‘Want ieder man uit het huis Israëls, en uit de vreemdeling, die in Israël verkeert, die zich van
achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op in zijn hart, en stelt de aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor zijn aangezicht, en komt tot de profeet, om Mij door hem te vragen; Ik ben de HEERE, hem zal geantwoord worden door Mij; en Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een teken en tot spreekwoorden, en zal
hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben’ (Ez. 14:7-8).
Niets zal de ziel redden op de dag waarop de aarde haar doden zal teruggeven. Geen eenheid met de zichtbare kerk, geen
belijdenis van godzaligheid, geen uiterlijke godsdienst, geen gebed en vasten, geen goede daden, geen tranen en berouw.
Wat zal een zondaar op die dag wél bedekken? Niets minder dan de schuilplaats van Christus’ bloed, in de verborgen plaats van Jehova, in de tent van de Almachtige. Het oordeel kan ons overvallen in een valse zekerheid en het kan ons verrassen in een
ingebeeld geloof, met de hoop van een hypocriet. Maar gezegend zij God, het kan ons niet volgen of achterhalen in het verborgene van Gods tent. O, de brullende leeuw kan daar niet komen; daar kan hij u niet vinden, zwakke gelovige! Dood en hel kunnen hun pijlen niet achter het voorhangsel schieten. De wet en de bloedwreker kunnen hun eisen niet laten gelden in het Heilige der heiligen. Waarom niet? Omdat het besprengd is met het bloed van Jezus. De dood komt snel. Sinds we de laatste keer samenkwamen, zijn er velen, zeer velen, gedagvaard voor de rechtbank, waar hun veroordeling verzegeld werd. Wij zelf zijn in afwachting van de stem die
ons tot Hem zal roepen. Ik weet niet of het me nogmaals toegestaan zal worden u aan te sporen om tot God terug te keren.
Daarom wil ik u des te dringender smeken om nú met Hem verzoend te worden door Zijn Zoon. Maakt u gebruik van Christus’ bloed? Gebruikt u het slechts om op een afstand van God te kunnen blijven staan? Of, zoals sommigen doen, om God en Zijn wet te verachten? Als dat zo is, dan is dit bloed nog nooit aan u toegepast – nog nooit. Het bloed van Christus baat u niets, tenzij het u
tot de Vader brengt. Het bloed van Christus is een heilige weg naar een heilige God. Tenslotte richt ik een woord van waarschuwing
tot Gods volk. Zoek in de godsdienst altijd meer te voelen en te kennen dan u aan anderen vertelt. Blijf niet hangen bij ervaringen in het verleden, om u zo te troosten vanwege uw huidige gebrek aan genade. Spreek niet met anderen over een gunst, als die al bijna verdwenen is. O, geliefden! Als dit een valkuil vormt voor iemand van u, moet u met Paulus leren zeggen: ‘Eén ding doe ik,
vergetende hetgeen achter is’, enzovoorts (Fil. 3:14). Jaag naar het doel; niet naar úw doel of het doel van welk mens dan ook, maar naar Góds doel. Wat is dat? Volmaaktheid: ‘Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is’
(Matth. 5:48). Houd uw oog daarop gericht. Sommigen kijken nooit zo hoog als Gods doel. Uw geloof heeft vele overwinningen te behalen. Geloof is een gevecht – een grote oorlog. Het is een strijd tegen alles wat natuurlijk voor u is, tegen alles om u heen –
opdat uw leven zal zijn: Christus alleen!

Hele preek is hier te vinden: http://bit.ly/2gNJmRV
"Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege alle harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben"
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door -DIA- »

Johann Gottfried Walther schreef:William Chalmers Burns (1815-1868) (vriend van Robert Murray MacCheyne)
Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga. Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan, om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken; en de aarde zal haar bloed ontdekken, en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden.
Jesaja 26:20-21

Niemand die vreemdeling is van de fontein die geopend is voor de zonde kan een christen zijn. Niemand die een vreemdeling is
van de binnenkamer kan een christen zijn. Niemand die leeft buiten de gemeenschap met de levende God kan een christen zijn. Niemand die zijn zonden aan de hand houdt, kan een christen zijn. Niemand die weigert als zonde te beschouwen wat Gods
Geest in Zijn Woord aanwijst als Christus onterend, kan een christen zijn. Nee, voor zonde is geen plaats in de binnenkamers
van Gods volk. Zonde kan niet meegedragen worden in het verborgene van Zijn tegenwoordigheid. Zonde kan niet getolereerd
worden in het Allerheiligste. Mensen die hun afgoden aan hun hart drukken, die hun zonden struikelblokken laten zijn, zijn geen christenen. Zij zijn lege belijders en bedriegen zichzelf. Waar zullen ze blijven in beproeving? Hoe zal het met hen gaan als valse toevluchtsoorden weggevaagd zullen worden, als alles wat niet in het verborgene van Zijn tent verscholen is, verslonden zal worden door de alles wegspoelende gesel?

Vrienden, wanneer Gods toorn zal losbarsten over alle plaatsen behalve deze ene, het verborgene van Zijn eigen tent, wat zult u
doen als u zich daar niet bevindt? Als u deze uitnodiging hebt afgeslagen: ‘Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en
sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga’?
Bent u nog een vreemdeling van God? Geloof toch dat Zijn gesel binnenkort over deze aarde zal striemen! Sommigen van u denken
dat u veilig op afstand kunt staan, zonder u in Hem te verheugen, zonder gemeenschap met Hem te kennen. Medezondaars, hoe
zult u zich voelen op de oordeelsdag, als u merkt dat u zo ver bij God vandaan bent dat Hij niet zal antwoorden als u tot Hem roept? Immers, toen Hij u riep, wilde u Hem niet horen. U probeerde uzelf te verbergen in de duisternis van uw eigen gedachten, in de duisternis van een dode wereld en een listige duivel. Zo bleef u vreemdeling van Zijn liefde.

Arme formalist! Waar zult u heen vluchten als u Hem onder ogen komt? En u die in uw hart ongerechtigheid op het oog hebt,
waar zult u blijven? Vormen en ceremoniën zullen u niet beschermen tegen die storm. Ze zullen geen golfbreker zijn tegen de
golven van Zijn wraak. Zelfs de meest schriftuurlijke en gezonde geloofsopvatting zal waardeloos zijn als het niet iets van uzelf geworden is. Wat betekent een goede geloofsbelijdenis op de oordeelsdag? De zichtbare kerk zal dan niet bedekt zijn. Welk
voordeel heeft een dood lid van de verbinding met een levend lichaam, als hij nooit verbonden was met het leven gevende
hoofd? Een belijdenis zal u niet verbergen voor de blik van het vurige oog. U kunt Christus belijden tot aan uw dood, zoals velen
voor u deden, en nooit Zijn Evangelie kennen als de kracht van God. U kunt uzelf onder Gods kinderen scharen, u kunt uiterlijk
tot de schaapskudde lijken te behoren, zelfs tot op de dag dat de schapen gescheiden zullen worden van de bokken. Maar ook
geen dag langer. Dan zult u aan de linkerhand staan. U voor een christen doorgaan voor andere christenen, andere mensen en
Gods dienaars. Zij kunnen ervan overtuigd zijn dat u een christen bent. U kunt met hun instemming aan het Heilig Avondmaal deelnemen.

Hoe verdrietig het ook lijken mag, het komt te vaak voor dat het aan dominees, ouderlingen en Gods eigen volk ontgaat dat
mensen schijnheilig zijn. Dat maakt hen echter niet minder schijnheilig. Hebt u al een ontmoeting gehad met God, Die licht is
en in Wie volstrekt geen duisternis is? Hebt u God ontmoet in het sprenkelen van het bloed? Is Zijn Heilige Geest in u en verkrijgt
Deze de overhand over de zonde en de overwinning over verleiding? Of verzet u zich tegen Zijn aansporing, nu of eerder in uw
leven, om zonden los te laten, zelfs nadat u God ernstig beloofd hebt daarmee te breken?

Ja, u schuwt het licht, opdat uw daden niet openbaar komen. Voor de mensen lijkt u heel wat, maar met uw hart hangt u aan de zonde. Toch gaat u naar Gods kinderen en Zijn dienaars om over Hem te spreken. O, u zult een vreselijk einde krijgen. Want
God zegt over zulke mensen: ‘Want ieder man uit het huis Israëls, en uit de vreemdeling, die in Israël verkeert, die zich van
achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op in zijn hart, en stelt de aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor zijn aangezicht, en komt tot de profeet, om Mij door hem te vragen; Ik ben de HEERE, hem zal geantwoord worden door Mij; en Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een teken en tot spreekwoorden, en zal
hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben’ (Ez. 14:7-8).
Niets zal de ziel redden op de dag waarop de aarde haar doden zal teruggeven. Geen eenheid met de zichtbare kerk, geen
belijdenis van godzaligheid, geen uiterlijke godsdienst, geen gebed en vasten, geen goede daden, geen tranen en berouw.
Wat zal een zondaar op die dag wél bedekken? Niets minder dan de schuilplaats van Christus’ bloed, in de verborgen plaats van Jehova, in de tent van de Almachtige. Het oordeel kan ons overvallen in een valse zekerheid en het kan ons verrassen in een
ingebeeld geloof, met de hoop van een hypocriet. Maar gezegend zij God, het kan ons niet volgen of achterhalen in het verborgene van Gods tent. O, de brullende leeuw kan daar niet komen; daar kan hij u niet vinden, zwakke gelovige! Dood en hel kunnen hun pijlen niet achter het voorhangsel schieten. De wet en de bloedwreker kunnen hun eisen niet laten gelden in het Heilige der heiligen. Waarom niet? Omdat het besprengd is met het bloed van Jezus. De dood komt snel. Sinds we de laatste keer samenkwamen, zijn er velen, zeer velen, gedagvaard voor de rechtbank, waar hun veroordeling verzegeld werd. Wij zelf zijn in afwachting van de stem die
ons tot Hem zal roepen. Ik weet niet of het me nogmaals toegestaan zal worden u aan te sporen om tot God terug te keren.
Daarom wil ik u des te dringender smeken om nú met Hem verzoend te worden door Zijn Zoon. Maakt u gebruik van Christus’ bloed? Gebruikt u het slechts om op een afstand van God te kunnen blijven staan? Of, zoals sommigen doen, om God en Zijn wet te verachten? Als dat zo is, dan is dit bloed nog nooit aan u toegepast – nog nooit. Het bloed van Christus baat u niets, tenzij het u
tot de Vader brengt. Het bloed van Christus is een heilige weg naar een heilige God. Tenslotte richt ik een woord van waarschuwing
tot Gods volk. Zoek in de godsdienst altijd meer te voelen en te kennen dan u aan anderen vertelt. Blijf niet hangen bij ervaringen in het verleden, om u zo te troosten vanwege uw huidige gebrek aan genade. Spreek niet met anderen over een gunst, als die al bijna verdwenen is. O, geliefden! Als dit een valkuil vormt voor iemand van u, moet u met Paulus leren zeggen: ‘Eén ding doe ik,
vergetende hetgeen achter is’, enzovoorts (Fil. 3:14). Jaag naar het doel; niet naar úw doel of het doel van welk mens dan ook, maar naar Góds doel. Wat is dat? Volmaaktheid: ‘Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is’
(Matth. 5:48). Houd uw oog daarop gericht. Sommigen kijken nooit zo hoog als Gods doel. Uw geloof heeft vele overwinningen te behalen. Geloof is een gevecht – een grote oorlog. Het is een strijd tegen alles wat natuurlijk voor u is, tegen alles om u heen –
opdat uw leven zal zijn: Christus alleen!

Hele preek is hier te vinden: http://bit.ly/2gNJmRV
Een tekst die me wel heeft aangesproken. Ds. preekte eens over deze tekst me op een bid- of dankdag.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Mannetje
Berichten: 7692
Lid geworden op: 23 mei 2014, 09:54
Locatie: Tholen

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door Mannetje »

Hieronder een avondmaalspreek van ds. R.M. Mac Cheyne, te vinden op theologienet.nl (Verschillende leerredenen en bijbellezingen deel 2, 24 preken en 15 leerredenen, preek nr. 59.) Ook staat deze preek in het boek: De Bron van Zaligheid.

Gelijk een hert schreeuwt naar ,de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! (Psalm 42 : 2).

Deze woorden worden toegeschreven aan David, toen hij vluchtte voor Zijn Zoon Absalom. Het schijnt, dat hij zich bevond in een van de eenzame wildernissen aan de zijde van de berg Hermon, terwijl de Jordaan beneden hem voorbij stroomde. David schijnt in diep gepeins verzonken te zijn geweest over de smaad, die zijn vijanden hem dagelijks toevoegden, zeggende: „Waar is uw God?” Ja, het scheen zelfs dat God hem vergeten had, al Zijn golven en baren gingen over zijn hoofd, toen plotseling een hert nevens hem voorbij sprong. Het was Of door de boogschutters gewond, óf het was op de bergen van de luipaarden door het een of andere wilde dier vervolgd.
Vermoeid en afgemat zag hij het heenrennen naar de heldere stroom, en zijn dorst lessen aan de frisse wateren. Zijn ziel werd verkwikt door dit gezicht. Zou dat niet juist het beeld zijn van mijn toestand? Is niet mijn God volkomen voor mij hetgeen de frisse stroom is voor dit gewonde hert? „Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!”
Ik hoop, dat velen van u heden zijn opgekomen met dezelfde brandende begeerte in uw binnenste. Geen andere dan begena digde zielen kunnen schreeuwen naar God en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft. Even als de zeilsteen niets anders aantrekt dan hetgeen van staal is gemaakt, zo ook trekt de verrezen Zaligmaker, God geopenbaard in het vlees, geen andere zielen aan dan die ontwaakt zijn door Zijn eigen Geest.
Moge God mij bekwamen om u kort enige redenen aan te tonen waarom de gelovige naar God schreeuwt!

I. De last van de zonde doet de ziel naar God schreeuwen.
1. Niet ontwaakte zielen, zij die geen last gevoelen, schreeuwen niet naar Christus.
„Een verzadigde ziel vertreedt het honigzeem.” (Spr. 27:7), Christus is het honigzeem, door God daargesteld, voor arme zondaars. De zoetste honig wordt gevonden in de kloven van de steenrots Christus; niet ontwaakte zielen nu zijn verzadigd, verzadigd van vrede, verzadigd van bezigheden, verzadigd van vermaak. Zij hebben geen begeerte naar Christus, zij vertreden het honigzeem. Niet ontwaakte
zielen zijn „dood door de misdaden en de zonden.” (Ef. 2 : 1). Zij zijn even dood voor Christus en de dingen van het Koninkrijk Gods als de doden op het kerkhof dood zijn voor de dingen dezer wereld. De dode lichamen op het kerkhof zijn op het ogenblik binnen het bereik van de stem des predikers. Konden zij opzien uit hun graven, zij zouden de tafel des Heeren zien aangericht. Maar of wij al spreken, zij horen niet, zij wenen niet, hun zielen schreeuwen niet, zij staan niet op om te naderen tot de tafel van het Avondmaal. Lieve vrienden, de dode zielen in dit bedehuis zijn even dood als zij.
U ook bent binnen het bereik van des predikers stem, u ook kunt zien hoe Christus en die gekruist u als voor de ogen geschilderd is; nochtans hebt u geen begeerte naar Christus. Uw ogen storten geen tranen, uw zielen schreeuwen niet, uw harten branden niet van verlangen naar Christus. Toen de Israëlieten in Egypte waren, hadden zij look en uien en knoflook, zij zaten neer bij de vleespotten en hadden brood in overvloed. Zij riepen niet om manna, zij zochten niet naar water uit de steenrots. Zo is het ook met diegenen uwer, die nog niet ontwaakt zijn uit de slaap van de zonde. U geniet de look en de uien van de vermaken, de voordelen, de verstrooiingen
dezer wereld, en u vraagt niet naar Christus, het brood van het leven. U schreeuwt niet naar schuldvergeving en wedergeboorte, uw harten dorsten niet naar het levende water, waarvan Jezus zelf getuigt dat hij, die het drinkt, in eeuwigheid niet dorsten zal.
2. Vele ontwaakte zielen schreeuwen niet naar Christus.
Er zijn er, die zich evenals het hert door de boogschutters getroffen gevoelen. Maar zij menen dat zij de pijlen er wel weer kunnen uittrekken, en zelf hun eigen wonden genezen. Toen Naäman de Syriër tot Elisa kwam, gevoelde hij zijn walgelijke kwaal en hij verlangde genezen te worden. Maar toen de profeet tot hem zei: „Ga heen en was u zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal u wederkomen, en u zult rein zijn,” geloofde hij het woord van God niet, maar zei: ,,Zijn niet Abana en Farpar, de rivieren van Damascus beter dan alle wateren van Israël; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich, en toog weg met grimmigheid.” (2 Kon. 5 : 10, 12). Zo ook doen ook vele ontwaakte zielen in uw midden. Ook u hebt uw walgelijke kwaal leren gevoelen, u siddert soms uit vrees voor de hel. Maar wanneer wij tot u spreken van het bloed van Christus, dat van alle zonden reinigt, dan gaat u met grimmigheid weg. Toen de zondvloed op aarde kwam, en de regen veertig dagen achtereen neerviel, en de fonteinen van de grote afgrond werden opengebroken, toen, geloof ik, zullen er velen geschreeuwd hebben. Velen vloden voor de komende toorn. Sommigen vloden naar de toppen van de met sneeuw bedekte Libanon, anderen naar de steile hoogte van Ararat. Maar Noach alleen geloofde Gods woord, en ging in de ark. Zo ook zijn velen van u beangst over hun zielen, die nochtans het Woord van God niet geloven, en niet schreeuwen naar Christus: „Gij wilt tot Mij niet komen, opdat u het leven mag hebben.” (Joh. 5 : 20). Wij lezen dat, als Christus komen zal met de
wolken des hemels, alle geslachten van de aarde over Hem weeklagen zullen. Dan zal er niet één man zijn op aarde of in de hel, die niet zal ontwaakt zijn. Ook de hoogmoedigste en verhardste onder u zal dan sidderen. Maar ach, alleen zij, die Zijn woord geloven, zullen de toevlucht nemen onder Zijn vleugelen. Lieve vrienden, het is niet genoeg dat u bekommerd bent over uw zielen; u moet de toevlucht nemen tot Christus; ja, u moet in Christus zijn, anders bent u niet behouden.
3. Allen, die van God geleerd zijn, verlangen naar Christus.
„Een iegelijk, die het van de Vader geleerd heeft, komt tot Mij.” (Joh. 6 : 45). „Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” (Joh. 6 : 37). Wanneer een zondaar door God is overtuigd dat zijn zonden een last zijn zwaarder dan hij kan dragen, dat zij, zo hij daarin sterft, hem voor eeuwig in de hel zullen storten; wanneer hij daarbij is overtuigd dat God een Lam ten
slachtoffer gegeven heeft, dat dit Lam een genadegift Gods is voor een iegelijk zondaar, dan dringt hij door de menigte heen. Anderen mogen achterblijven, hij kan niet meer. Hij legt Zijn beide handen op het hoofd van dit Lam Gods, en zegt: „Mijn Heere, en mijn God.” (Joh. 20 : 28). „Want deze God is mijn God, eeuwig en altoos. Hij zal mij geleiden tot de dood toe.” (Psalm 48 : 15). „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.”
Zo er iemand van u overtuigd is dat hij diep verdorven is, dat de hemel gelijk is aan een grote stad met wallen, dat u daar buiten bent, en dat de storm van de toorn van God op het punt is van u te overvallen; heeft God u daarbij overtuigd, dat Christus de enige poort is, waardoor u in de stad komen kunt, dat Hij is de enge poort eng, doch juist wijd genoeg voor de grootste zondaar o, dan weet ik dat u zult strijden om in te gaan, dat u alle krachten zult inspannen, dat ge u dag noch nacht rust zult gunnen: „Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.” Als er iemand van u is overtuigd, dat de zonde een dodelijke kwaal is, dat alle
geneesheren en geneesmiddelen dezer wereld daarvoor ijdel zijn, dat Christus, de enige Medicijnmeester, machtig is en gewillig u van uw kwaal te verlossen ik weet dat u voorwaarts zult dringen, wat ook anderen mogen doen: „Indien ik alleenlijk Zijn kleed mag aanraken, zo zal ik gezond worden.” (Matth. 9 : 21). „Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.”
Hoe graag zou ik alle schreeuwende zielen willen uitnodigen in het geloof Christus aan te grijpen. Het is een treurige waarheid, dat de meeste Christenen in onze dagen veeleer komende zijn tot Christus, dan dat zij werkelijk tot Hem gekomen zijn. Voor het merendeel bent u gelijk aan de doodslager, die vluchtende is naar de vrijstad, in plaats dat u gelijk zou zijn aan hem, die reeds rustig neerzit binnen haar poorten. O, indien ge uw verdoemelijkheid gevoelt, indien u gelooft dat God een vrijplaats voor zondaars heeft daargesteld, waarom dan wilt ge uw ziel niet rustig neerleggen op het volbrachte werk van Hem, die uw Borg en Middelaar is? Waarom wilt u dan om de vrijstad blijven ronddolen, in plaats vandaar binnen te gaan? Deze heilige instelling heeft ten doel u te leren uzelf Christus in het geloof toe te eigenen, niet langer te aarzelen, maar de hand des geloofs uit te strekken en Christus aan te grijpen. U komt niet om naar het brood en de wijn te zien, maar om het aan te grijpen en te eten en te drinken. Neemt, eet, schreeuwende zielen! God geve u daarbij licht opdat ge u aan Christus mag toevertrouwen, en zeggen: „Deze God is mijn God, eeuwig en altoos.”

II. Zucht naar heiligheid doet de ziel schreeuwen naar God.
1. Onbekeerde zielen hebben geen begeerte naar heiligheid, en daarom schreeuwen zij niet naar God en Christus. Dit is inderdaad de voornaamste reden waarom vele arme zondaars niet tot Christus komen. Zij weten dat, indien zij tot Christus kwamen, zij een nieuw hart zouden ontvangen, dat zij voor eeuwig afscheid zouden moeten nemen van al hun vroegere metgezellen en verlustigingen. Maar de meesten zouden liever naar de hel gaan dan hiertoe te besluiten. Toen eens enige Groenlanders in deze streken gebracht waren, zagen zij niet de minste schoonheid in onze rijke korenvelden, in onze bossen en weiden; zij verlangden naar hun sneeuwvelden, naar hun in de zon schitterende ijsbergen. Toen zij in onze huizen kwamen, konden zij de daar heersende reinheid niet verdragen; verre daarboven stelden zij hun eigen rokerige, smerige hutten. Zo is het ook met diegenen uwer, die onbekeerd zijn. U bent opgegroeid met harten bevroren voor God en Goddelijke dingen, en wanneer u nu ziet dat het hart van een Christen gelijk is aan een tuin, met de rivier van het leven midden in hetzelve, terwijl de liefelijke bloemen van zachtmoedigheid, liefde en heiligheid daarin welig groeien, dan kunt u het gezicht daarvan niet verdragen. U houdt meer van uw eigen bevroren hart. Wanneer u het reine hart van een kind van God ziet, dan zegt gij: ik heb liever mijn eigen boze hart. Dit is, helaas! het geval met de meesten. U wenst niet heilig gemaakt te worden, u schreeuwt niet om een nieuwe geboorte. Er is genade nodig om genade te begeren. U begeert er niet naar een nieuw schepsel gemaakt te worden, u wilt liever het beeld van de duivel blijven dragen dan veranderd te worden naar het beeld van God. U bent gelijk aan Jeruzalem: „Wee u, Jeruzalem! zult u niet rein worden? Hoe lang nog na dezen?” (Jer. 13 : 27).

2. Alle geredde zielen daarentegen schreeuwen om heiligheid. „Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.” Wanneer een ziel zich Christus heeft toegeëigend, zo is zij daarom nog niet op eenmaal volkomen heilig gemaakt: „Het pad van de rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe.” (Spr. 4 : 18). Evenals bij het aanbreken van de dag het licht te kampen heeft met de duisternis, en vaak door dikke wolken moet heenbreken, en de dag eerst tot zijn volle luister gekomen is, wanneer de zon in al haar glans is te voorschijn getreden, zo is het ook met de heiligheid des Christens. Evenals op de vruchtbaarste akkers, al zijn ze ook diep geploegd, het onkruid nochtans welig tussen het koren opschiet, zo ook blijft er in het hart van de
gelovige nog menige wortel van de bitterheid over. Paulus dankte God voor de genade, die aan de Korinthiërs geschonken was, dat het hun aan geen gave was blijven ontbreken. En nochtans zegt hij, dat er twist en nijd en tweedracht onder hen was, zodat hij hen niet geestelijk noemen kon, maar integendeel vleselijk. Zo is het met ieder Christenhart. Het onkruid groeit in de best onderhouden have. Christus is genoegzaam om in al onze noden te voorzien. Het is onze eigen schuld, dat wij niet heilig zijn gelijk God heilig is. Het ligt niet aan Christus, maar aan onszelf, dat wij menigmaal in het nauw worden gebracht. De regen van genade is overvloedig genoeg, maar wij doen onze mond niet wijd genoeg open. Iedere ziel echter, die in Christus is, haat de zonde, schreeuwt naar heiligheid. Niets doet de Christen meer tot God schreeuwen dan het bederf, dat in hem strijd voert. Paulus bad nimmer met meer vuur dan toen hij de doorn in zijn vlees gevoelde. De doorn in het vlees doet onze ziel tot God schreeuwen. Wanneer een schip door de eb op een zandbank wordt gelaten, dan is het anders zo trotse vaartuig een hulpeloze klomp. De matrozen mogen trachten het wederom vlot te maken, maar al hun pogingen zullen slechts strekken om het vaartuig dieper in het zand te doen zinken. Zij kunnen niets anders doen dan wachten op de vloed, opdat de golven het schip weer omhoog heffen, en het zijn weg naar de haven mag vervolgen. Zo is het met de Christen. U bent menigmaal gelijk aan een schip op een zandbank. U kunt uzelf niet losmaken. U wendt allerlei plichten aan, maar dat is een zwaar en tevens nutteloos werk. Zonder Christus kunt u niets doen. U verlangt en schreeuwt naar Christus, om de uitstorting van Zijn Geest, om uw ziel boven de golven te verheffen, en u voorspoedig heen te voeren naar de hemelse haven.

3. Vermoeide zielen, komt nog heden tot Christus! Sommigen van u gevoelen de doorn in het vlees, en u bidt dat hij van u worde weggenomen. Sommigen van u gevoelen zich gelijk aan de misdadiger, die aan een dood lichaam was vastgeketend. U gevoelt de walgelijkheid van het lichaam van de zonde en u roept: „Ik ellendig mens!” Sommigen van u zijn gelijk aan het hert, dat verwond is door een leeuw, en siddert van zijn gebrul. U bent verwond door satan, en u beeft van zijn brullen. Komt tot Jezus. Hij zal u rust geven, o schreeuwende ziel! Grijp Christus aan, laat Christus u alles zijn. Zonder Hem kunt u niets doen. Door Christus, die u kracht geeft, kunt u al
die dingen doen. Het Avondmaal moet u leren alles alleen van Christus te verwachten. U beziet het brood niet slechts, u neemt het niet alleen in uw handen, u eet en drinkt. Treed dan in persoonlijke vereniging met Christus, verlangende ziel, en Hij zal uw
sterkte zijn: „God is ons een toevlucht en sterkte.” (Psalm 46 : 2).

III. Moedeloosheid doet de ziel tot God roepen.
1. Gelovigen moesten nimmer moedeloos zijn. Het strijdt met de belofte: „Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” (1 Petrus 2 : 6). Christus is altijd dezelfde. Zijn gerechtigheid is alle dagen even volkomen. Wees u met die gerechtigheid bekleed, dan moest uw vrede zijn gelijk een rivier. Het is zeer smadend voor Christus, dat gelovigen de ganse dag met gebogen hoofd gaan: „Verblijdt u in de
Heere te allen tijd; wederom zeg ik u: verblijdt u.” (Fil. 4 : 4).

2. Nochtans vrees ik, dat sommigen van u kunnen getuigen dat de gelovige soms maar al te moedeloos is. De maan schijnt niet altijd aan een onbewolkte hemel. Het schip zeilt niet immer op een kalme zee. De gelovige wandelt niet altijd in het genot van de glans van zijns Vaders aangezicht.
1ste. Uiterlijke omstandigheden veroorzaken soms moedeloosheid, wanneer zij ons onverwacht overkomen, wanneer wij de bedoeling Gods daarin niet kunnen zien, wanneer wij Zijn liefde verdenken, en in donkerheid geraken. Zo was het met Job: „De dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zei: Een knechtje is ontvangen.” (Job 3 : 3).
2e. De zonde, in het hart toegelaten zijnde, is de grootste en meest gewone oorzaak van moedeloosheid. God is een ijverig God. Zo was het met Israël: Zij zegt: „Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank geven.” (Hos. 2 : 4).
3. De ontmoedigde ziel schreeuwt naar God. Ziet het aan Job: „Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou! ik zou tot Zijn stoel komen.” (Job 23 : 3). Zo is het ook met de bruid: „Ik zal nu opstaan, en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten.” (Hoogl. 3 : 2). Zo ook David: „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.” Wanneer een kind, dat teder is opgevoed, dat gewoon is aan warme kleren en behoorlijk voedsel, en door een liefderijke moeder van alles is verzorgd geworden, plotseling in de koude, liefdeloze wereld wordt gestoten, dat is inderdaad verschrikkelijk! Geen wonder, dat zulk een kind weeklaagt
over het huis van zijn vaders, over de glimlach zijner moeder! Zo ook is het met een kind des lichts, hetwelk in de duisternis wandelt.
Troosteloze zielen, och! wat ik u bidden mag, komt tot God, de levende God!
Enigen van u gevoelen zich wellicht gelijk aan een schip, dat door een stormachtige zee heen en weer geslagen wordt. De afgrond roept tot de afgrond, bij het gedruis van Gods watergoten; al Zijn baren en Zijn golven zijn over u heengegaan. Laat u dan toch overreden Christus aan te grijpen, die u om niet aangeboden wordt. Laat het onderzoek varen of u wel ooit geloofd hebt. Gelooft nu. Het sacrament van het Avondmaal is juist gepast voor u.
U zegt de Zaligmaker niet te zien; wel, in het brood en de wijn wordt Hij u duidelijk voor ogen gesteld: „Dit is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt.” (Luk. 22 : 19).
U zegt: Maar hoe kan ik weten dat Hij juist een Zaligmaker is voor mij? Ziet hier het brood, dat u om niet aangeboden wordt: „Wie wil, neme het water van het leven om niet.” (Openb. 22 : 17).
U zegt: Maar hoe weet ik dat Hij mij nog wordt aangeboden? Ik antwoord: „Nog is er plaats.” (Luk. 14 : 22). Hier is brood in overvloed. U zegt: Maar mag ik inderdaad Christus maar zo aangrijpen? Ik antwoord: „Neem, eet, (Matth. 26 : 26) schreeuwende ziel, kom en schuil onder Zijn vleugelen.” De Geest en de bruid zeggen: „Kom!”

Dundee, 4 november 1838. (Avondmaalspreek).
-
eilander
Moderator
Berichten: 16786
Lid geworden op: 15 okt 2007, 21:42

Re: Oud goud - wat onze ouden zeiden

Bericht door eilander »

Bedankt voor het plaatsen! Ik heb het boek zelf ook, maar het is goed om het weer eens te lezen.
Plaats reactie