Zojuist heb ik op mara gereageerd in een ander topic (over de hoed). Ik zie dat deze discussie eigenlijk over het achterliggende principe gaat.
Een belangrijke en bekende impasse (en tegelijk denkfout) is volgens mij deze:
DDD schreef:Niet van alles is evident of iets wel of niet juist is. Er zijn veel middelmatige zaken. En het is prima om als uitgangspunt te hebben de zwakken niet te ergeren, maar sommige mensen ergeren zich al snel. Bijvoorbeeld als het gaat om leggings of spijkerbroeken in de kerk.
Ik heb er geen moeite mee om bijvoorbeeld een donkerblauwe broek aan te trekken als dat voor andere mensen prettig is, maar dat hoeft zeker niet van iedereen te worden gevraagd. Als iemand graag in spijkerbroek naar de kerk wil omdat hij er liever wat hipper uitziet kun je volgens mij niet zeggen dat hij zich aan de zwakken in het geloof moet aanpassen. Dan is het eind zoek. Bovendien vinden die zwakken vaak dat zij zelf de enige ware visie hebben, dat zie je hier op het forum ook.
In mijn eigen woorden noem ik dat even "de dictatuur van de zwakken". Als er nu één gemeentelid heilig van overtuigd zou zijn dat er geen enkel kleurtje zichtbaar mag zijn in de kleding op zondag, moet dan de hele kerk in het zwart komen?
Maar dan benader je de visie van Paulus hierop eenzijdig. Zelf geloof ik dat in 1 Korinthe 8 Paulus' visie op de vrijheid en de verhouding tot de zwakken het meest duidelijk naar voren komt. Het gaat daar om het eten van afgodenvlees.
Wij zijn vaak geneigd om dan maar één lijn van zijn verhaal te zien, zijn conclusie:
Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. En dat is inderdaad het dienen van de zwakken door de sterken. Een heel krachtige oproep, waarin we denk ik in eerste instantie(!) niet ver genoeg in mee kunnen gaan. Want er staat nogal wat op het spel, zegt Paulus (vs 11-12): anderen, die zwak zijn in hun geweten, zouden erdoor verloren kunnen gaan! Voor het evangelie wordt Paulus met alle liefde de Jood weer een Jood, enz.
Maar tegelijk moeten we niet over zijn argumentatie van het hoofdstuk heenlezen. Een belangrijk begrip in het hoofdstuk is wat hij
"uw kennis" noemt. Hij beargumenteert dat uitgebreid als volgt:
Aangaande dan het eten der dingen, die den afgoden geofferd zijn, wij weten, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan een.
Want hoewel er ook zijn, die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn),
Nochtans hebben wij maar een God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar een Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem.
Doch in allen is de kennis niet; maar sommigen, met een geweten des afgods tot nog toe, eten als iets dat den afgoden geofferd is; en hun geweten, zwak zijnde, wordt bevlekt.
De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek.
Maar ziet toe, dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen, die zwak zijn.
Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal het geweten deszelven, die zwak is, niet gestijfd worden, om te eten de dingen, die den afgoden geofferd zijn?
En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is?
Met andere woorden: het is in deze gewetenszaken niet om het even. Er is namelijk een bepaalde
kennis die uit het woord en uit het evangelie (uit de vrijheid in Christus) valt af te leiden. Dat is gelijk het antwoord op de vraag naar een impasse.
Een kerkenraad en predikant heeft, naast de radicale oproep aan de sterken om de zwakken te dienen,
tegelijk de plicht om
onderwijs te geven vanuit het evangelie. Dus om mensen
kennis te geven over de vraag wat God wel en wat Hij niet van ons eist.
Het is niet zo bedoeld dat zwakken altijd zwak zullen blijven en sterken altijd zullen dienen. Het is bedoeld dat de zwakken tot kennis zullen komen en tot het inzicht van de vrijheid die in Christus is.
Maar in de tussentijd ligt er de roeping om elkaar te dienen. Daarom vind ik het begin van 1 Kor. 8 ook zo mooi:
Aangaande nu de dingen, die den afgoden geofferd zijn, wij weten, dat wij allen te zamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.
En zo iemand meent iets te weten, die heeft nog niets gekend, gelijk men behoort te kennen.
Maar zo iemand God liefheeft, die is van Hem gekend.
In eigen woorden: er is dus een bepaalde kennis, in dit geval dat een christen vrij is om afgodenvlees te eten. Maar Paulus zet in met het feit dat deze wetenschap op zichzelf 'opgeblazen' maakt. Je dient er niemand mee als je je laat voorstaan op het feit dat jij hierin dit inzicht hebt. Daarom wijst hij de betere weg: de kennis van God is de
liefde.
Het is juist vanuit dit betoog tot christelijke vrijheid dat Paulus tot 1 Kor. 13 komt: Zo ik de liefde niet had...
En dit is ook de reden waarom ik het stuk van de kerkenraad niet afdoende vind. Ik vind het wel goed dat zij eens wat concreter durven te maken dat er gewetenszaken zijn en hoe de omgang daarmee moet zijn. Maar wat zij nu bewust verzuimen, is het zoeken naar de
kennis. Het is niet zo dat er geen antwoord te geven valt op de vraag of iets een Bijbelse opdracht is of niet. Het is de taak van de kerkenraad om de gemeente juist in die zoektocht voor te gaan. Anders is de stap naar postmodernisme veel te klein: "gemeente, we denken nu eenmaal verschillend over sommige onderwerpen; dat moeten jullie onderling maar uitzoeken, als jullie er maar geen halszaak van maken". Maar dat doet aan het geweten van de zwakke geen recht!