Het genadeverbond, dat door zulk een grote bevestiging gestaafd wordt, namelijk door de dood van de Middelaar, wordt nu in de prediking van het Evangelie niet alleen aan ons, maar ook aan alle geslachten aangeboden, omdat Zijn goedheid en barmhartigheid tot in het duizendste geslacht is.
Voorts omdat het Verbond der zaligheid, dat aan de vaders en hun kinderen beloofd was, ook ons en onze kinderen toebehoort en die allen, die God ertoe roepen zal, gelijk het Evangelie duidelijk leert in Hand. 2 : 39: „U komt de belofte toe en uw kinderen en allen, die verre zijn, zovelen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.”
Ja, de plechtige nodiging en verzekering van Christus Zelf bevestigt het: „Laat de kinderkens tot Mij komen, want derzulken is het koninkrijk der hemelen.”
Dit moet daarom naarstig waargenomen worden, opdat wij het daarvoor houden, dat de genade van Christus of het Genadeverbond, door de prediking van het Evangelie niet slechts aan de ouders, maar ook aan de kinderen aangeboden wordt.
Voorts wanneer de ouders het Evangelie horen, hebben zij het ervoor te houden, dat hun niet alleen de beloften van hun eigen zaligheid, maar ook die van de zaligheid van hun kinderen toevertrouwd zijn, opdat ook zij in het geloof in Christus als erfgenaam van dezelfde beloften opgevoed worden.
Daarom antwoordden de apostelen de stokbewaarder op zijn vraag, wat hij moest doen om zalig te worden: „Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis” (Hand. 16 : 31). En zo zijn onze kinderen ook heilig krachtens het Verbond: „Ik zal uw God zijn, en uws zaads God” (1 Kor. 7 : 14; Ezra 9 : 2).
Dat de belofte van het Evangelie uitdrukkelijk aan onze kinderen geschied is, blijkt uit Deut. 30 : 6, en wel omdat het niet genoeg is, wanneer men voor zeker houdt, dat de beloften van het Verbond aan onze kinderen aangeboden worden. Op deze wijze denken sommigen immers, dat de Doop de eerste ingang van de zaligheid is en dat hun in deze allereerst de zaligheid beloofd wordt, waardoor de vorige beloften van het Evangelie, die hun reeds vóór hun geboorte gedaan zijn, uitgesloten worden. Doch dat moet in de prediking van het Evangelie voornamelijk vastgesteld worden, want de zegelen zien op het Woord van het Verbond of op de prediking van het Evangelie zelf.
Deze tekenen verzegelen op zichtbare wijze, hetgeen aan de gelovigen in het Evangelie ten opzichte van hun zaad beloofd wordt. Want hoe komt het, dat wij aan de Jood zijn kind niet met geweld ontnemen en na het gedoopt te hebben, hem teruggeven, opdat het zalig moge worden? Omdat het zalig worden niet van de Doop, alleen van het geloof afhangt! Omdat het Evangelie de verbondsgenade aan de ouders met hun kinderen aanbiedt, tot in het duizendste geslacht. Wanneer nu de ouders het aangeboden Verbond versmaden, kunnende kinderen hierin niet opgenomen worden. Wanneer aan de Jood zijn kind ontnomen zou worden en het met geweld gedoopt werd, dan zou dit niet anders dan een gruwelijke ontheiliging van de Heilige Doop zijn, omdat het zegel van het Verbond op hen, die niet tot het Verbond behoren, zou gedrukt worden en zo zou noch het bevel gehoorzaamd, noch de belofte verzegeld worden.
God beveelt het, opdat de kerk in de zichtbare gemeenschap van de heiligen gezien zou worden. Hij wordt hierdoor in dit en in het toekomstige leven in Christus erkend en verheerlijkt, opdat alle volwassenen op het gehoor van het Evangelie (hetzij zij kinderen hebben of niet) het zegelteken van het geloof tot een getuigenis van onderlinge overeenkomst tussen Christus en hen mogen ontvangen. Dit getuigenis houdt in, dat God, Vader, Zoon en Heilige Geest de God van hen en hun zaad is, en dat ook zij daarom door Zijn genade voor Hem willen leven en hun kinderen als Zijn eigendom voor Hem willen opvoeden.
Dit bevel nu gaat gewis de kinderen van de ongelovigen niet aan, noch hun ouders, maar wel de bedreiging, „die in de Zoon niet gelooft, de toorn Gods blijft op hem.”
In het kort, God gebiedt de ouders, dat zij in Christus, Die hun in het Evangelie aangeboden wordt, zouden geloven en hun kinderen voor Hem zouden opvoeden. Ook gebiedt Hij hun, dat zij zowel als hun kinderen het zegelteken van het geloof tot een getuigenis van toestemming samen zouden ontvangen, omdat de belofte niemand anders geldt, dan de gelovigen en hun kinderen (1 Kor. 7 : 14; Ezra 9 : 2).
Caspar Olevianus : Getuigenissen van het genadeverbond.Hieruit volgt ook, dat God in de Doop niets van onze eigen krachten eist, omdat Christus onze verdorven natuur veroordeelt en onze oude mens door de kracht van Christus' dood en opstanding vergaan moet (Joh. 3; Rom. 6). De Heere wil echter, dat wij onszelf wantrouwende, geheel van Hem afhankelijk zouden zijn. God eist dan geloof en bekering alle dagen van ons leven, niet uit ons, maar van ons, doch, in de hand en uit de gaven van Christus. En aldus is onze belofte in de Doop gedaan, die in Zijn genade ons in het Evangelie aangeboden wordt, namelijk, dat Christus voor ons een Zaligmaker van verdienste en kracht is. Het getuigenis van deze kracht in ons is de belofte der consciëntie, waardoor wij ons door Zijn gave aan Hem volgens Zijn bevel verbonden hebben. Terwijl ons zaad door Zijn verdiensten geheiligd (1 Kor. 7 : 14) en in de aangeboden genade van het Verbond begrepen is: „Ik zal uw God en de God uws zaads zijn.”