Oprechte zondekennis

hervormde
Berichten: 522
Lid geworden op: 25 jan 2008, 21:49

Re: Oprechte zondekennis

Bericht door hervormde »

Johann Gottfried Walther schreef:
PvS schreef:
Johann Gottfried Walther schreef:Wat is oprechte zondekennis?

In de Bijbel ontmoeten we heel wat mensen die diep gebukt gaan onder hun zonden, bij wie het ernst was. Toch zijn zij niet zalig geworden. Kaïn zei: „Mijn zonden zijn groter, dan dat zij vergeven worden." Dat is vreselijk. Als je eigenlijk zegt: „Ik ben zo'n groot zondaar. Het bloed van Christus is niet krachtig genoeg om mijn zonden af te wassen." Dat maakt de duivel je wijs.



Het bloed van Christus is van een oneindige kracht en waardigheid. Al had jij al de zonden van heel de wereld, dan kon je nog gemakkelijk in het bloed van Christus gereinigd worden. De grootheid van je schuld en het gevoel daarvan mogen je niet van Christus afhouden, maar moeten je juist naar Hem uitdrijven. Ook Judas had een enorm schuldgevoel. Maar hij vluchtte ermee van Jezus af. Het bracht hem aan de strop. Wat ontbreekt nu aan dit soort zondekennis? Het voornaamste. Het geloof Gaat de echte zondekennis vooraf aan het geloof? Is het een voorwaarde om te (kunnen) geloven? Zo wordt vaak gedacht. Maar alles wat uit het geloof niet is, is zonde. Dus ook je zondekennis, ook je berouw. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Dus ook je zondekennis en je berouw kunnen God niet behagen als je niet gelooft.

Echte zondekennis, oprecht berouw is geen voorwaarde tot geloof, maar is vrucht van geloof. Het is goed om eens te luisteren naar wat de grote reformator Calvijn hierover schrijft in zijn Institutie, Boek III, hoofdstuk III: „Niet ten onrechte wordt de hoofdinhoud van het evangelie gesteld in boetvaardigheid en vergeving van zonden." „Dat echter de boetvaardigheid niet alleen terstond volgt op het geloof, maar ook daaruit geboren wordt, moet zonder geschil zijn." „Zij echter die menen, dat de boetvaardigheid veeleer aan het geloof voorafgaat, dan daaruit voortkomt, of daardoor voortgebracht wordt, gelijk de vrucht door de boom, hebben haar kracht nooit gekend en laten zich door een al te licht bewijs tot dit gevoelen brengen." „De boetvaardigheid van het evangelie zien wij in allen, die door de prikkel der zonde bij zichzelf gewond, en door het vertrouwen op Gods barmhartigheid opgericht en opgeleefd, tot de Heere bekeerd zijn." „Maar laat ons bedenken, dat we maat moeten houden, opdat de droefheid ons niet verslinde; want de beangstigde gewetens zijn tot niets in meerdere mate geneigd, dan tot het vervallen in wanhoop. En ook door deze kunstgreep dompelt satan hen, die hij door vrees voor God terneder geworpen ziet, meer en meer in de diepe poel der droefheid, opdat ze daardoor nooit meer zouden oprijzen. De vrees kan niet al te groot zijn, die eindigt in nederigheid en niet wijkt van hoop op vergeving. Maar toch moet men naar het bevel van de apostel (Hebr.12:3) oppassen, dat de zondaar, wanneer hij zich tot zelfmishagen aanzet, niet door al te grote vrees gedrukt, bezwijkt; want op die wijze vlucht men van God, Die ons door boetvaardigheid tot Zich roept."

„De droefheid over de zonden is noodzakelijk, indien ze niet onafgebroken duurt. Ik raad u aan af en toe de voet te wenden van de drukkende en beangstigende herinnering uwer wegen, en te gaan naar het effen veld van de rustige overdenking van Gods weldaden. Laat ons de alsem mengen met honing, opdat heilzame bitterheid gezondheid kunne schenken, wanneer ze gematigd door ingemengde zoetheid gedronken wordt; en indien gij van uzelf gevoelt in nederigheid, voelt dan ook van de Heere in goedheid." Tot zover Calvijn.

Echte zondekennis brengt ons dus altijd aan de voeten van de Heere Jezus. Ze doet „niet wijken van de hoop op vergeving". Het oprechte gebed om vergeving kan er nooit zijn zonder geloof in en hoop op vergeving. We zien dat ook zo duidelijk in de gelijkenis die de Heere Jezus vertelt over de Parizeer en de tollenaar. Daarover de volgende keer iets meer.


Ds. D.J. Budding
Zou het oprechte zondekennis zijn geweest bij Kaïn?
Ik meen van niet.
Nee, dat staat er ook niet. Gebukt gaan onder de zonde maar niet zalig geworden.
De woorden van Kaïn worden veel geciteerd, maar de KJV vertaalt terecht: And Cain said unto the LORD, My punishment is greater than I can bear, mijn straf is groot om te dragen.

Dat is gezien het vervolg ook begrijpelijk:

Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.

Er is geen sprake van zondekennis bij Kaïn, maar hij is het niet eens met de straf die de HEERE hem op zijn schouders legt als gevolg van zijn zonde. Die straf is te zwaar om te dragen.
hervormde
Berichten: 522
Lid geworden op: 25 jan 2008, 21:49

Re: Oprechte zondekennis

Bericht door hervormde »

Tiberius schreef:Zondekennis is eveneens een gave van God, dus ook oprecht.
Niet-oprechte zondekennis is van de mens, een Ezaus berouw.
Maar er is géén oprechte zondekennis zonder het oprechte geloof in Christus!

Het gaat hier niet om de verhouding tussen beide, maar het één kan niet zonder het ander.
dennis
Berichten: 1667
Lid geworden op: 01 mar 2011, 14:09

Re: Oprechte zondekennis

Bericht door dennis »

huisman schreef:Lezenswaardig. wat John Owen over de levenslange strijd tegen de zonde schrijft.
Voor het hele artikel http://www.whitefield.nl/index.php?opti ... &Itemid=55
De heerschappij van de zonde: de realiteit van gebrokenheid

Owens verhandeling The Dominion of Sin and Grace is een gedetailleerde verklaring van Romeinen 6:14: "Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." De kern van het betoog van de schrijver is dat gelovigen, door hun volkomen één zijn met Chris­tus, bevrijd zijn uit de overweldigende, misleidende, univer­sele greep van de zonde. Dit kunnen we zien, zo rede­neert hij, door na te denken over de kenmerken van de heer­schappij van de zonde, die een meedogenloze, wurgende greep heeft op de ongelo­vige. De heerschappij is duidelijk wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een staat of toestand van steeds maar voortdu­rende kwade praktijken, wanneer er een consequente houding van het verachten van waarschuwingen is, wanneer er sprake is van een minachten van Gods geboden en wanneer men resoluut elk genademiddel verwerpt. In het kort:
De heerschappij van de zonde is aanwezig wanneer de zonde controle uitoefent over de wil van een mens, zonder oppositie vanuit enig ander beginsel.

Hoewel de zonde, volgens Owen, aanwezig blijft in de gelovi­ge en in dit leven nooit geheel wordt uitgeroeid en hoewel het streven van de zonde in wezen is om te ­heersen door middel van misleiding of geweld, heeft de gelovige de wonderlijke realiteit ervaren van het einde van de totale macht van de zonde. Dit is duidelijk om verschillende rede­nen. Ten eerste wordt de zonde nu incidenteel; hoewel de wortels hiervan diep in het hart liggen, wordt het kwaad nu gemakke­lijk onderkend. Ten tweede is de zonde nu een kwelling; het is een last voor de ziel, terwijl het voorheen een genot was. Ten derde wordt de lust of de begeerte die de oorzaak vormt van het zondigen door het hart en het verstand veracht. De zonde is voor het kind van God een overtreding, die zwaar teleurstelt en diepe wonden veroorzaakt.

Om Owens visie te illustreren, kunnen we misschien het beeld van een oerwoud gebruiken. Voordat Gods genade in de verlossing het leven van een mens gaat beheersen, is er bij hem sprake van een dichte wirwar van bomen, struiken en kreupelhout. De grond is volledig bedekt; er zijn geen open plekken, het licht dringt nooit door tot de bodem. De zonde beheerst als een ondoordringbare jungle het hele landschap van het wezen van de mens: zijn verstand, zijn gevoel en zijn wil.

De inwonende zonde: een altijd aanwezige realiteit

Terwijl de Bijbel erop wijst dat de heerschappij van de zonde volkomen vernietigd is, getuigen dezelfde Bijbel en de menselijke ervaring van de voortdurende strijd van de gelovige tegen de zonde. In zijn verhandeling The Nature, Power, Deceit, and Prevalency of the Remainders of Indwelling Sin in Belie­vers worstelt Owen met de uitdrukking van Paulus in Romeinen 7:21: "Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig." Hij probeert om te gaan met de schijnbare tegenstelling dat de zonde, die verslagen is, toch nog voortdurend actief blijft. In wezen blijft de universele greep van de zonde bestaan. Sinclair Ferguson, één van de weinige geleerden die Owen intensief hebben bestudeerd, merkt op:
Het wezen van de zonde verandert niet bij de wederge­boorte of de heiliging, maar haar positie in ons wordt wel radi­caal anders.
Owen is nogal radicaal als hij zegt:
Genade veran­dert het wezen van de mens, maar niets kan het wezen van de zonde veranderen.
Inderdaad,
de mens die het kwaad van zijn eigen hart begrijpt, hoe verdorven het is, is de enige bruik­bare, vruchtbare en betrouwbare mens in geloof en gehoor­zaam­heid.

Om terug te komen op het voorbeeld van het ondoordringba­re woud, betoogt Owen dat de heerschappij van de zonde voor de gelovige niet langer bestaat, niet omdat de jungle volledig is uitgeroeid, maar omdat veel bomen en een deel van het kreupel­hout vernietigd zijn. De alomvattendheid van de macht van de zonde is verbroken omdat de invloed van haar macht over alle bomen aanmerkelijk verminderd is. Sommige delen (in het voorbeeld van de bomen) waar eenmaal de zonde heerste zonder enig tegenwicht, bestaan niet meer. Het woud is er nog, maar er zijn nu open plekken of gebieden waar bomen ontworteld zijn en de wirwar van klimplanten verwijderd is. Anders gezegd, door Gods geweldige daad van verlossing heeft Zijn vernieuwen­de, levenwekkende genade een deel van de machtige bomen in ons leven vernietigd. Sommige bomen zijn gesnoeid, waardoor de groei vertraagd wordt; andere blijven onaangeroerd door de genade. Over het geheel bezien beheerst de zonde ons echter niet meer volledig.

Owen ziet de realiteit van de inwonende zonde bij mensen die in hun innerlijk begeerten koesteren die zich als wormen ophouden aan de wortel van hun gehoorzaamheid en haar van dag tot dag aanvreten en ver­zwakken.
Omdat het hart de arena is waarin de gees­telijke strijd plaatsvindt ("deze regel dat de zonde in mij woont"), kunnen we aantonen hoe ons kennend vermogen omgaat met de zonde. In de eerste plaats denkt het verstand in algemene termen over de zonde en niet over zonde in specifieke gevallen; het gaat om het idee van slecht­heid, niet om mijn eigen slechte daden. Daarom kan het ver­stand door dit bedrog de ernst van de zonde aan de kant schui­ven. Ten tweede geniet het verstand van verborgen zonden, terwijl het tege­lijkertijd op andere manieren probeert God te verheerlijken. In de derde plaats kan het verstand zó in beslag genomen worden door andere bezigheden, dat het zich vaak niet bewust is van het gevaar van de zonde; dat wil zeggen dat de zonde ons letterlijk verrast. Ten vierde zorgt de zonde ervoor dat het verstand lui, onwillig, zwak en ineffectief wordt en niet in staat is om teleurstellingen het hoofd te bieden. In dezelfde verhandeling maakt Owen de opmerking dat daar waar zij (de zonde) het minst gevoeld wordt, zij het meest krach­tig is.

De verzoeking tot zonde: de voortdurende verlokking om te zondigen

De macht van het kwaad in de gelovige wordt zichtbaar in Owens analyse van het proces hoe hij in zonde kan vallen. Voor Owen is de zonde iets dat zó sterk bij het leven hoort, dat de verzoeking tot zonde het onder­werp is geworden van een verhandeling: Of Temptation: The Nature and Power of It. Dit geschrift is een uitleg van Mattheüs 26:41: "Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt." De mens mag dan ontevreden zijn over de zonde, toch wordt hij vaak blootge­steld aan verzoeking. Zolang hij niet bevreesd is voor de verzoeking, zal hij nooit de overwinning over het resultaat daarvan behalen. Owen stelt in dit verband een belangrijke vraag: "Hoe kan een mens ... weten wanneer hij in verzoeking is terechtgekomen?" Dit gebeurt wan­neer begeerte en aanvechting samenvallen met gelegenheden en mogelijk­heden waardoor de verleiding geprovoceerd wordt. Uiteindelijk, zegt Owen, kan iemand weten dat hij in verzoe­king is gekomen wanneer hij ontdekt dat de plichten van het christelijke leven geen vreugde of bevredi­ging meer verschaffen.

Naast uiterlijke verzoekingen, die geregeld een vruchtbare bodem vinden waaruit zonde voortkomt, zijn er ook tijden waarin binnenin de gelovige verzoeking de kop opsteekt. Deze perioden vereisen een zorgvuldig, kritisch onderzoek.

Er zijn verschillende perioden waarin een uur van verzoeking gewoonlijk nabij is en onvermijdelijk zullen ze zich van de ziel meester maken, tenzij de ziel door Gods genade hieruit wordt bevrijd door waakzaam te zijn.

Owen noemt vier van dergelijke tijden: tijden van ongebruikelijke uiterlijke voorspoed ("voor­spoed en verleiding gaan samen"), tijden van geestelijke lauwheid en perioden waarin plichten op een formele manier worden vervuld, tijden van grote geestelijke vooruitgang ("men­sen houden hun ziel voor de gek door hun eigen verbeelding") en tijden waarin men op zichzelf vertrouwt, zoals toen Petrus met alle stelligheid be­weerde: "Ik zal U niet verloochenen".

Het feit dat de Bijbel de gelovige waarschuwt dat voortdurende waakzaamheid geboden is, is een onomstotelijk bewijs voor de realiteit van de inwonende zonde. Voor Owen zou de bijbelse vermaning om waakzaam te blijven niet serieus zijn als de zonde niet voortdurend aanwezig zou zijn.
Heel duidelijk stukje.
Bedankt.
Gebruikersavatar
Johann Gottfried Walther
Berichten: 4790
Lid geworden op: 05 feb 2008, 15:49

Re: Oprechte zondekennis

Bericht door Johann Gottfried Walther »

Een gebroken en verslagen hart zult Gij o God! niet verachten. Ps 51v19b

Als wij treuren om zonde en Christus'vergeving niet accepteren, dan treuren we naar de wet en niet naar het evangelie. Dat heet wanhoop en berouw. Verdriet volgens het evangelie bevat hoop op genade, zelfs in het diepste verdriet. Die hoop is zichtbaar door de wijze waarop men verdriet heeft. Dat verdriet is geen wanhoop , maar smeekt om Gods genade. Dit verdriet richt zich op God.
Dat is duidelijk zichtbaar in de gelijkenis van de verloren zoon. Op het dieptepunt van zijn leven wanhoopt hij niet, maar gaat hij op weg naar zijn vader om genade te vragen. Als er bij hem geen hoop was op genade, zou hij nooit naar zijn vader zijn gegaan. Verdriet volgens het evangelie is gemengd met vreugde, geloof en hoop.
De gelovige die rouwt, ziet zijn verdriet als een offer dat God behaagt. Hij is blij dat hij zijn verdriet aan God kan aanbieden: "De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart" (Ps 51v19)
Het hart dat betrouw kent, gelooft. Daarom kent het vreugde in verdriet.
Ds. Edmund Calamy (1600 - 1666) puriteins predikant
"Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege alle harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben"
Plaats reactie