Voor hen die niet bekend zijn met deze gigant:Willem schreef:Lees Brakel er maar even op na, wat deze gigant in de kerkgeschiedenis te melden had over dobbelstenen.
Ik kan in zondag 10 bij Smytegelt niets vinden over het dobbelspel. Wellicht heb ik een andere versie. In de zondag over het derde gebod verwijst Smytegelt wel naar bovenstaand 'tractaat' van Brakel.W. à Brakel schreef:Dat het spelen met het lot, 't zij alleen, 't zij met kunst samengevoegd, ongeoorloofd is, blijkt uit deze redenen: (...) 4. De uitslag van het lot, 't welk de dobbelaar hoopt, ten goede voor hem te zullen zijn, is niet in de hand van den speler, en evenwel hij hoopt, en van wien hoopt hij het, van den duivel? Neen. Van het fortuin, dat de Heidenen tot een afgod stellen, alsof dat iets kon uitrechten? Neen. Van wie verwacht men het dan, van de dobbelsteenen? Dan stelt men die tot zijnen God, en 't is gruwelijk eenig geluk te verwachten van iets anders dan van God. Zegt de dobbelaar, ik verwacht den uitslag van niemand, ik zie maar op 't geval. Antw. Zoo zou een atheïst spreken; dat geval regeert God, Spr. 16:33. En zoo ligt het in de zaak, dat men het geluk van God verwacht, en dat op een buitengewonen weg, en in spel, dat niet anders is dan verzoeken, spotten, en God te maken tot een dienaar van zijnen lust. 5. Het lotspelen baart, niet door toeval, maar door zich zelven, schadelijke vruchten. Het neemt het hart weg, en daarin is als eenen betooverende kracht door een rechtvaardig oordeel Gods. Als het lot tegenvalt, rijst eene stille gemelijkheid tegen God in 't hart op, al wekt hij haar niet uitdrukkelijk op. Hieruit komen dan vloeken, lasteren, misnoegen tegen den winner. De een verliest zijn goed, veel of weinig; de ander krijgt verrotte en besmettende winst. 6. Hierbij komt het algemeene getuigenis van de godzaligen en geleerde mannen van alle eeuwen, synoden, keizerlijke wetten. En is er hier en daar een voor het lotspel, 't is een papist, of een wereldsch mensch, die met den Bijbel niet te doen heeft; of is er een enkele geleerde, hij heeft zijne wederleggers, die hem den mond gestopt hebben, en hij heeft op zich, en zijne andere schriften, eene blaam gelegd.