Valcke schreef:huisman schreef:Mijn pijnpunt is jouw stellige aanname dat al de volwassen huisgenoten het ware geloof bezaten en dat zij daarom als huisgenoten gedoopt werden. Zelfs bij de stokbewaarder is dat uit de grondtekst niet te bewijzen en bij de andere "huisteksten" al helemaal niet.
Huisman, ik meen dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat volwassenen - ook knechten of slaven - eerst onderwezen zijn en hun geloof beleden, hetzij in waarheid hetzij geveinsd. Eerst echter een correctie op wat je schrijft: Nergens heb ik gezegd dat alle gedoopte volwassenen het ware (!) geloof bezaten. Dat was de kwestie niet. De kwestie was of zij het geloof beleden hebben of niet. Dan zeg ik inderdaad dat ik dat stellig aanneem om de volgende redenen:
1. Het doopbevel van Christus Matth. 28:19.
Daarin wordt het onderwijzen & maken van discipelen geplaatst vóór het dopen. Dit geldt voor de volwassenen, niet voor de kinderen. Op grond van deze tekst mogen we aannemen dat de apostelen stééds het onderwijs vooraf hebben laten gaan aan de bediening van de doop. Bij volwassenen wordt nooit begonnen met de doop, maar gaat het onderwijs en de belijdenis voorop.
2. De geschiedenis van de kamerling.
De doop wordt hier alleen geoorloofd genoemd bij een persoonlijk geloof. Calvijn noemt het op grond hiervan ‘een algemene regel dat degenen die vroeger van de kerk vervreemd waren, er niet eerder in opgenomen mogen worden, voordat zij beleden hebben dat zij in Christus geloven.’ Hij spreekt hier over de volwassenen. Wat Calvijn een algemene regel noemt, laat geen uitzondering toe. Sterker nog, Calvijn noemt het dopen van volwassenen zonder voorafgaande belijdenis ‘een goddeloze en al te sterke ontheiliging’.
3. De huisteksten
De huisteksten moeten gelezen worden volgens wat er staat en volgens redelijke veronderstellingen op basis van analogie.
- Zo zien we dat bij het huis van Cornelius én bij de stokbewaarder er voorafgaand sprake is van onderwijs, ook aan de aanwezige knechten of slaven. Dan mag zeker verondersteld worden dat dit geresulteerd heeft in belijdenis van het geloof voorafgaande aan de doop. Bij Cornelius werd de Heilige Geest op alle aanwezigen uitgestort, dat was voldoende om hen voor gelovigen te mogen houden.
- Daarentegen werden de knechten van de kamerling niet gelijktijdig met hun heer gedoopt, want Filippus en de kamerling daalden beiden af in het water. Hieruit mogen we afleiden dat deze knechten eerst nog onderwezen dienden te worden voordat ook zij gedoopt werden. En dat zou ongetwijfeld gebeuren met belijdenis van het geloof, wat Filippus zo nadrukkelijk aangegeven had. (Het ontbreken van deze tekst in vele handschriften laat ik nu buiten beschouwing.)
- Vanuit de analogie mogen we daarom aannemen dat in huisgezinnen met volwassenen eerst onderwijs en persoonlijke belijdenis plaatsvond, en pas daarna de doop.
- Hiermee strijdt niet dat er van de stokbewaarder staat dat hij (enkelvoud) gelovig was geworden. De SV verbindt de woorden ‘met al zijn huis’ aan het gelovig worden. Dan was hij het niet alleen, maar ook anderen. Dat laat onverlet dat hij als gelovige huisvader zijn kinderen vertegenwoordigde. Ik weet dat sommigen het anders vertalen (met al zijn huis slaat dan alleen op het verblijden en niet op het geloof), maar het Grieks staat beide vertalingen toe. En ook in de andere vertaling kun je uit het enkelvoud (hij) niet afleiden dat de andere volwassenen het geloof niet ontvangen hebben.
- Van Lydia’s huisgezin staat niet vermeld dat het onderwezen is. We hoeven dat ook niet aan te nemen van de jonge onvolwassen kinderen (De Brès), maar wel van de volwassen knechten (Calvijn).
4. Bewijs uit het ongerijmde
Wanneer van de knechten / slaven geen belijdenis van het geloof gevraagd werd, zou dit leiden tot diverse ongerijmdheden. Sowieso zou ik de vraag hebben wanneer deze gewoonte dan afgeschaft is en waarom. Als dit Bijbels zou zijn, zou het toch nog steeds moeten gebeuren? Maar het gebeurt niet en het werd in later tijd nooit goedgevonden. Ook volwassen knechten en slaven dienen hun geloof te belijden voordat zij gedoopt worden. Daaruit leid ik af dat ook nooit erkend is dat dit wél gebeurde bij de apostelen.
Daarom schreef ik ook:De HEERE is de verbonds God. Zo heeft Hij zich willen openbaren. Niet het individu alleen, maar van geslacht tot geslacht. Dat kun je overal in het O.T. lezen en dat wordt bij de doop voortgezet. Alle ingezetenen worden gedoopt. Zo was er in de gedachten van de joodse apostelen dus ook geen breuk met de Schriften (O.T.) waarin zij waren onderwezen.
Wij belijden dat de sacramenten van het OT wat betreft het wezen en de inwendige zijde van de zaak overeenkomen met de sacramenten van het NT. Dat geldt echter niet voor alle omstandigheden. Als dat zo zou zijn, zou je óók moeten zeggen dat vrouwen niet gedoopt behoren te worden omdat zij ook niet besneden werden. Of dat het dopen niet aan het predikambt verbonden is omdat dit voor de besnijdenis ook niet zo was. Maar nee, zo is het niet. Hier gaat het doopbevel van Christus en de praktijk van de doop in andere gevallen in het NT vóór de analogie met het OT.
Dat het niet slechts om het individu gaat, maar dat de doop een inzetting is van geslacht tot geslacht, stem ik van harte toe. Hieruit volgt echter niet dat alle volwassen ingezetenen zónder persoonlijke belijdenis gedoopt moeten worden cq dat dit de praktijk was van de apostelen. Dat zou strijden met de plaatsen die ik genoemd heb.
Zoals ik hierboven geschreven heb, kun je het overigens bij de gereformeerde reformatoren allemaal vinden. Calvijn in de eerste plaats, maar ook Ursinus, Olevianus, Piscator, De Brès, Bullinger, enzovoort. Niemand leerde een uitzondering voor de volwassen knechten of slaven. Niemand leerde dat volwassenen gedoopt mochten worden zonder voorafgaande belijdenis. Calvijn noemt dit zelfs ‘een goddeloze en al te grove ontheiliging’.