"En tot zichzelf gekomen zijnde..."
Geplaatst: 10 jul 2010, 22:58
10 JULI - "En tot zichzelf gekomen zijnde..." (Lukas 15: 17a)
De verloren zoon is gekomen, maar vóór hij kwam, kwam hij tot zichzelf.
De uitverkorenen komen, maar voor ze komen, komen ze tot en in zichzelf.
‘t Is zo moeilijk, omdat de mens wat wil zijn en wat wil doen.
‘t Is ontzaglijk moeilijk om voor God niets te zijn.
Een mens is niets en hij heeft niets; hij is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.
En al komt een mens ertoe dit somtijds te bekennen, er blijft bij hem toch altijd nog iets goeds over.
Maar het moet bij hem zover komen, dat er niets goeds meer is.
Dát is het begin!
Dit te bekennen, betekent alles los te laten, zichzelf te verloochenen, zijn eigen gerechtigheid te vertreden.
Hartgrondig te bekennen: “Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen mensenverstand; en ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend” (Spr. 30:2-3).
U moet er altijd naar staan om in uw verlorenheid in Adam in te gaan.
U mag wel naar verbetering staan, maar u moet eerst bekennen en eenvoudig omhelzen: “Het heeft u bedorven, o mens!”
“Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de HEERE uw God hebt overtreden” (Hos. 13:9 en Jer. 3:13).
Dáár moet het heen: in de vernedering.
Wij zijn altijd vervuld met de gedachte: hoe kom ik uit de ellende?
Dat is de zonde van onze eigenliefde, van onze afkerigheid om te omhelzen dat wij ons allerhande ellendigheid, ja de verdoemenis zelf hebben waardig gemaakt.
We moeten altijd hiernaar staan: eerst onze zonde te bekennen en ons tot de werkelijkheid, dat is tot onze val in Adam te laten brengen; en dan komt al het andere ook.
De minste poging moet niet door ons worden gedaan om ons te rechtvaardigen, om ons te verdedigen.
We moeten ernaar staan eenvoudig het hoofd te buigen, God te rechtvaardigen en onszelf te verdoemen; bekennen dat we nooit het rechte inzicht hebben gehad en dat het met ons uit en gedaan is.
U behoeft er niet veel voor te doen.
U moet ook niet zeggen: Ik moet nog wat wachten.
Wie zegt u dat u nog wat moet wachten?
Waar grondt u dat op?
U moet dat niet zeggen; u moet bekennen!
Op dit ogenblik zou het kunnen beginnen.
Bron: Dagboek ds. Paauwe (Overdenkingen voor iedere dag van het jaar)
De verloren zoon is gekomen, maar vóór hij kwam, kwam hij tot zichzelf.
De uitverkorenen komen, maar voor ze komen, komen ze tot en in zichzelf.
‘t Is zo moeilijk, omdat de mens wat wil zijn en wat wil doen.
‘t Is ontzaglijk moeilijk om voor God niets te zijn.
Een mens is niets en hij heeft niets; hij is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.
En al komt een mens ertoe dit somtijds te bekennen, er blijft bij hem toch altijd nog iets goeds over.
Maar het moet bij hem zover komen, dat er niets goeds meer is.
Dát is het begin!
Dit te bekennen, betekent alles los te laten, zichzelf te verloochenen, zijn eigen gerechtigheid te vertreden.
Hartgrondig te bekennen: “Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen mensenverstand; en ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend” (Spr. 30:2-3).
U moet er altijd naar staan om in uw verlorenheid in Adam in te gaan.
U mag wel naar verbetering staan, maar u moet eerst bekennen en eenvoudig omhelzen: “Het heeft u bedorven, o mens!”
“Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de HEERE uw God hebt overtreden” (Hos. 13:9 en Jer. 3:13).
Dáár moet het heen: in de vernedering.
Wij zijn altijd vervuld met de gedachte: hoe kom ik uit de ellende?
Dat is de zonde van onze eigenliefde, van onze afkerigheid om te omhelzen dat wij ons allerhande ellendigheid, ja de verdoemenis zelf hebben waardig gemaakt.
We moeten altijd hiernaar staan: eerst onze zonde te bekennen en ons tot de werkelijkheid, dat is tot onze val in Adam te laten brengen; en dan komt al het andere ook.
De minste poging moet niet door ons worden gedaan om ons te rechtvaardigen, om ons te verdedigen.
We moeten ernaar staan eenvoudig het hoofd te buigen, God te rechtvaardigen en onszelf te verdoemen; bekennen dat we nooit het rechte inzicht hebben gehad en dat het met ons uit en gedaan is.
U behoeft er niet veel voor te doen.
U moet ook niet zeggen: Ik moet nog wat wachten.
Wie zegt u dat u nog wat moet wachten?
Waar grondt u dat op?
U moet dat niet zeggen; u moet bekennen!
Op dit ogenblik zou het kunnen beginnen.
Bron: Dagboek ds. Paauwe (Overdenkingen voor iedere dag van het jaar)