Bert Mulder schreef:Tja, de Dordtse vaderen hadden het ook verkeerd, door met de uitverkiezing te beginnen...Luther schreef: Onlangs hoorde ik gelukkig in mijn eigen gemeente ook het tegendeel: "Gemeente, begin a.u.b. niet met de uitverkiezing. Daar moet u helemaal niets mee. Laat dat voor God liggen. Het gaat om wat onze plicht is: Bidden, bezig-zijn in Gods Woord, blijven liggen aan Gods gendadetroon, totdat Hij ook ons genadig zij."
Meende altijd te weten dat onze bekering een eenzeidig Godswerk was. Niet om iets van de menselijke verantwoordelijkheid voor zijn doodstaat af te doen. Maar het is nu ten enenmale zo, dat een dood mens niet eens bidden kan. De dominee kan wel de mens aan het werk zetten, maar wij kunnen geen zucht aan onze zaligheid toe doen...
Dan is voor mij het antwoord hier op van de Dordtse vaderen veel meer Bijbels:
16 Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelven onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en dien met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de verwerping verschrikt te worden degenen die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen die God en Christus den Zaligmaker niet achtende, zichzelven aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.
Onlangs las ik een boekje van een reformator: Hiëronymus Zanchius. Die zegt het volgende over de plaats van de praedestinatie in de prediking.
en nu, waarom behoorde dit leerstuk niet openlijk gepredikt te worden en waarom mag er niet in het openbaar op aangedrongen worden? - een leerstuk dat een uitdrukkelijke openbaring is, een leerstuk dat geheel tot Gods eer is, wat op een allerbijzonderste wijze leidt tot de bekering, de troost en de heiligmaking van de uitverkorenen, en zelfs de goddelozen zelf zonder verontschuldiging laat. Maar misschien zult u nog geneigd zijn te vragen of de predestinatie inderdaad een Schriftuurlijk leerstuk is. Als dit zo is, laat ik dan bij wijze van proef u beleefd vragen de volgende verklaringen in de Heilige Schrift te beschouwen - ten eerste: van Christus; ten tweede: van Zijn apostelen. "Zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben" (Matt. 11:21), waaruit blijkt dat de Tyriërs en Sidoniërs, tenminste het grootste deel van hen, stierven in een staat van onboetvaardigheid, maar dat als God hun dezelfde genademiddelen had gegeven die aan Israël waren geschonken, dat zij dan niet onbekeerd gestorven waren; maar die middelen waren niet aan hen geschonken. Hoe kan dat verklaard worden? Alleen om de eenvoudige reden dat God hen naar Zijn soevereine wil verworpen had. Dan is het ook geen wonder dat onze Heere dat hoofdstuk besluit met deze opmerkelijke woorden: "Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader! Want alzo is geweest het welbehagen voor U."Waar Christus de Vader dankt omdat Hij precies datgene doet, waar de Arminianen tegen uitroepen dat het onrechtvaardig is en het als partijdig of eenzijdig afkeuren.
Ik kom nu, in de tweede plaats, tot de Apostelen: “En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet; opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: “Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard?” Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, in Ik hen geneze” (Joh. 12:37-40) Zonder een zekere voorkennis kon er geen profetie zijn, en zonder predestinatie geen zekere voorkennis. Daarom wordt ons, teneinde de profetie, voorkennis en predestinatie hun vervulling krijgen, uitdrukkelijk gezegd dat deze personen niet konden geloven; ouk èdunanto, zij waren er niet toe in staat, het was buiten hun macht. Kortom, er is nauwelijks een bladzijde in het Evangelie van Johannes dat niet, of uitdrukkelijk, òf stilzwijgend melding maakt van de verkiezing en de verwerping.
De apostel Petrus zegt van Judas: “Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond Davids voorzegd heeft van Judas” (Hand. 1:16), namelijk: “dat hij heenging in zijn eigen plaats” (vers 25), naar de plaats der straf die voor hem bepaald was.
“Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood” (Hand. 2:23)
“Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beiden Herodus en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls; om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou” (Hand. 4:27) pro-oorise genesthai, gepredestineerd wat zou gebeuren.
De grote kerkvader Augustinus weerlegt in zijn waardevolle traktaat De Dono Perseverantiae ( over de gave der volharding) op doeltreffende wijze de tegenwerpingen van hen die het leerstuk der predestinatie begraven en stilzwijgen. Hij toont aan, dat het in het openbaar moet worden geleerd, en hij beschrijft de noodzaak en het nut van de prediking ervan en geeft de wijze te kennen waarop het tot stichting geschieden moet. (…) laten we dan maar luisteren naar wat Luther, het grote licht in de Kerk dacht aangaande het onderwerp dat voor ons ligt (in een reactie op Erasmus). (…) De apostel Paulus verklaart, handelend over God met beslistheid: “Hij verhardt, wien Hij wil” en nog eens: “God willende zijn toorn bewijzen, enz.” En de apostel schreef dit niet om het te doen smoren onder weinige personen en om het in een hoek te verbergen, maar hij schreef het aan de christenen in Rome, wat in werkelijkheid betekende: dit leerstuk voor de gehele wereld ten tonele te voeren, er het zegel van algemene imprimatur op te zetten en het bekend te maken aan gelovigen over de lengte en breedte der aarde. Wat kan er harder klinken in de onbesneden oren van vleselijke mensen dan die woorden van Christus: “Velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren.” En elders: “Ik weet, wie ik uitverkoren heb.” Nu, deze en gelijkluidende stellige verklaringen van Christus en Zijn apostelen zijn u juist de stellingen, die u, o Erasmus, brandmerkt als nutteloos en schadelijk. U werpt tegen: “Als deze dingen alzo zijn, wie zal dan trachten zijn leven te beteren?” Ik antwoord: “Zonder de Heilige Geest kan niemand zijn leven waarlijk beteren.” Reformatie is slechts verniste huichelarij, tenzij het voorkomt uit genade. De uitverkorenen en ware vromen worden verbeterd door de Geest Gods, en die mensen die niet verbeterd worden door Hem zullen verloren gaan.”