Kinderdoop onbijbels?
Geplaatst: 22 aug 2009, 09:55
Matth. 19 vers 13 tot 15,
Markus 10 vers 13, 14 en 16,
Lukas 18 vers 15 en 16:
“En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de Discipelen dat ziende bestraften dezelve.
Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich en zeide: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.”
Deze teksten zal ons niemand ontwringen, noch deze op goede gronden kunnen weerleggen.
Want hier staat het dat Christus niet wil hebben dat het verboden wordt de kinderkens tot Hem te brengen, ja gebiedt ze bij Hem te brengen en zegent ze en schenkt hun het hemelrijk.
Laten wij daar goed op letten.
Dit is ongetwijfeld geschreven van natuurlijke kinderen en het gaat niet op deze woorden van Christus te willen verklaren als zou Hij bedoeld hebben geestelijke kinderen, die door ootmoedigheid klein zijn.
Want het waren lichamelijke kleine kinderen, die Lukas noemt infantes en Zijn zegen betreft hen en van hen zegt Hij dat derzulken is het Koninkrijk der Hemelen.
Wat zullen wij hier zeggen?
Zullen wij zeggen dat ze zonder eigen geloof geweest zijn?
Dan zijn de hiervoor aangehaalde teksten vals: “Wie niet gelooft, die is veroordeeld” enz.
Zo moet dan ook Christus liegen en snoeven als Hij zegt dat hunner is het Koninkrijk en dan moet Hij ook niet in ernst over het ware Koninkrijk spreken.
Verklaar nu deze woorden van Christus, zoals ge wilt.
Wij zeggen dat men de kinderen tot Christus moet brengen en dat men hen niet verhinderen moet.
En wanneer ze tot Hem gebracht zijn, dan dwingt Hij ons hier te geloven dat Hij ze zegent en het Koninkrijk geeft, zoals Hij deze kinderkens doet.
En Hij wil dat wij in geen enkel opzicht anders zullen handelen en geloven, zolang als er dit woord staat: “Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet.”
Niet minder behoren wij te geloven, wanneer ze tot Hem gebracht zijn, dat Hij ze zal kussen, Zijn handen op hen zal leggen, hen zal zegenen en het Koninkrijk zal schenken, zo lang de tekst er staat dat Hij de kinderkens, die tot Hem gebracht werden, zegende en het Koninkrijk gaf.
Wie kan deze tekst buiten beschouwing laten?
Wie wil daar tegenin zo stoutmoedig zijn en de kinderkens niet ten Doop laten komen of niet geloven, dat Hij ze zal zegenen wanneer ze ten Doop komen?
Nu is Hij in de Doop tegenwoordig zoals Hij toentertijd daar aanwezig was. Dat weten wij Christenen zeker.
Daarom durven wij de kinderen de Doop niet te onthouden.
Zo durven en hoeven wij ook niet te twijfelen of Hij zegent allen die ten Doop komen, zoals Hij met de kinderkens deed.
Zo blijft er nu dan niets meer over dan de godsvrucht en het geloof van diegenen die de kinderkens tot Hem brachten.
Die maken en helpen door hun brengen dat de kinderkens gezegend worden en het Koninkrijk der Hemelen verkrijgen. Dat kan alleen als zij een eigen geloof hebben, gelijk gezegd is.
Zo zeggen wij ook hier dat de kinderkens ten Doop gebracht worden, wel door een niet eigen geloof en werk, maar wanneer ze gekomen zijn en de Priester of degene die doopt met hen handelt in de plaats van Christus, zo zegent Hij ze en schenkt hun het geloof en het Koninkrijk.
Want het woord en de daad van de priester zijn het woord en de werken van Christus Zelf.
Hiermede stemt ook overeen wat Johannes zegt in zijn eerste Brief, hoofdstuk 2 vers 24: “Ik schrijf u vaders, ik schrijf u jongelingen, ik schrijf u kinderen.”
Hij laat het niet bij het schrijven aan de jongelingen, hij schrijft ook aan de kinderen en schrijft: “Zij hebben de Vader gekend.”
Daaruit volgt immers dat de Apostelen ook de kinderen gedoopt en gemeend hebben dat zij geloven en de Vader kennen, als waren ze tot hun verstand gekomen en konden lezen.
Hoewel hier iemand het woord kinderen zou kunnen verklaren als de ouderen, zoals Christus Zijn discipelen soms noemt.
Toch is het zeker dat Hij hier spreekt van diegenen die jonger zijn dan de jongelingen zodat blijkt dat Hij spreekt van de jongeren die onder de vijftien of zestien jaar zijn en niemand van de jaren tot op het eerste jaar uitzondert.
Want die heten allemaal kinderen.
Maar wij willen eerst eens de reden bezien, waarom zij de kinderkens niet voor gelovig houden.
Zij zeggen, omdat ze nog niet tot hun verstand gekomen zijn, kunnen ze Gods Woord niet horen.
En waar Gods Woord niet gehoord wordt, daar kan geen geloof zijn.
Rom. 10 vers 17: “Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.”
Zeg mij, is dat christelijk geredeneerd, zo over Gods werken te oordelen naar ons goed dunken?
De kinderen zijn niet tot hun verstand gekomen, daarom kunnen ze niet geloven.
Wat zoudt gij ervan zeggen als gij door zulk een verstand reeds van het geloof afgedwaald waart en de kinderen door hun onverstand tot het geloof gekomen zouden zijn?
Lieve, wat goeds doet het verstand voor het geloof en Gods Woord?
Is het verstand het niet, dat zich tegen het geloof en het Woord van God het sterkst verzet, zodat niemand daar door tot het geloof kan komen, noch Gods Woord verdragen wil, tenzij dan dat het verblind en te schande gezet wordt?
Het is toch zo dat de mens moet sterven aan het verstand en worden als een dwaas en immers zo onverstandig als geen jong kind is, zal hij gaan geloven en Gods genade ontvangen zoals Christus zegt in Matth. 18 vers 3: “En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der Hemelen geenszins ingaan.”
Hoe dikwijls houdt Christus ons voor dat wij kinderen en dwazen moeten worden en veroordeelt Hij het verstand.
Zeg mij ook eens wat voor een verstand de kinderkens hadden, die Christus omhelsde en zegende en de hemel toezegde?
Waren zij ook nog niet zonder verstand?
Waarom laat Hij ze dan tot Zich brengen en zegent hen?
Waar hebben ze dat geloof vandaan dat hen tot kinderen van het hemelrijk maakt, ja, juist omdat ze zonder verstand en dwaas zijn, zijn ze beter voor het geloof geschikt dan de ouderen en verstandigen wier het verstand steeds in de weg staat en die hun groot hoofd niet door de nauwe deur willen stoten.
Men moet hier niet kijken naar hun verstand noch naar hun werken, als men over het geloof en Gods werken spreekt.
Hier werkt God alleen en het verstand is dood, blind en tegen deze werker als een onverstandig blok hout.
Opdat de Schrift vervuld worde, Die zegt: “En gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten en prijzende Naam des HEEREN uws Gods, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft.” Joël 2 vers 26. En Jes. 55 vers 9: “Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uwe wegen, en Mijn gedachten dan ulieder gedachten.”
Maar daar zij zo verstandig willen zijn, moeten wij ze met hun eigen verstand bestrijden.
Zegt mij, waarom doopt gij de mens wanneer hij tot zijn verstand gekomen is?
Antwoordt gij, omdat hij het Woord Gods hoort en gelooft, dan vraag ik, hoe weet gij dat?
Zegt gij dan: hij belijdt het met de mond.
Dan zal ik zeggen: en als hij nu eens liegt en bedriegt?
Gij kunt immers niet in zijn hart zien.
Welaan, zo gij hier dan doopt op een andere grond dan dat de mens zich uiterlijk gelovig bewijst en gij van zijn geloof niet verzekerd zijt en denken moet, als hij inwendig niet meer in zijn hart heeft, dan ge aan de buitenkant merkt, zo helpt noch zijn horen, noch zijn belijden, noch zijn geloven want het kan wel louter inbeelding zijn en geen echt geloof.
Wie zijt gij dan dat gij zegt, uitwendig horen en belijden zijn nodig voor de Doop, wanneer dat ontbreekt, moet men niet dopen, waar het wel is moet men dopen.
En ge moet zelf hier bekennen dat zo’n horen en belijden geen vastigheid biedt, ook niet voldoende om hem te dopen.
Waarop doopt ge dan?
Hoe durft ge de Doop zo schandelijk in twijfel te trekken?
Moet ge hier nu niet voor de draad komen en zeggen: ge behoeft niet meer te doen of te weten, dan dat men degene brengt die door u gedoopt zal worden en de Doop van u eist en gij moet geloven of het in ieder geval aan God overlaten, of het inwendig echt gelovig is of niet.
Daarmede treft u geen schuld en doopt gij juist. Waarom wilt gij dan dat hier niet met de kinderen doen, die Christus beval tot Hem te brengen en Die hen zegenen wil.
Maar gij wilt vooraf het uiterlijke horen en beleden hebben, waarvan gij zelf bekent dat het geen zekerheid biedt en voor de gedoopte niet voldoende voor de Doop is?
En gij veronachtzaamt het vaste en zekere Woord van Christus (wanneer Hij beveelt de kinderkens tot Hem te brengen) voor uw onzeker uitwendig horen.
Bovendien zegt mij eens waar blijft het verstand van een gelovig christen als hij slaapt, daar toch zijn geloof en Gods genade hem nooit verlaat?
Als hier het geloof zonder dat het iets merkt van het verstand kan blijven bestaan, waarom zou het dan ook niet beginnen in de kinderen eer het verstand daar iets van weet?
Zo zou ik ook van alle staten, waarin een christen leeft en iets doet of moet werken zonder dat er iets van het geloof en verstand bemerkt, kunnen zeggen dat het geloof daarom niet ophoudt.
Gods werken zijn verborgen en wonderlijk, waar en wanneer Hij wil.
Ook openbaar genoeg, waar en wanneer Hij wil, zodat het voor ons te hoog en te diepzinnig is om daarover te oordelen.
Aangezien Hij hier dan beveelt de kinderkens niet te verhinderen tot Hem te komen, opdat Hij ze zegene en van ons niet geëist wordt dat wij er zeker van moeten zijn hoe het met het geloof gesteld is en het uitwendig horen en belijden voor de gedoopte niet genoeg is, zo moeten wij het daarbij laten dat het voor ons, namelijk die doopt, voldoende is de belijdenis van de dopeling, die uit zichzelf daartoe komt, te horen.
En wel opdat wij het Sacrament niet tegen ons geweten geven aan zulken, van wie geen vrucht te verwachten is.
Wanneer zij echter door hun zoeken en belijden ons geweten verzekeren dat wij het mogen geven als een Sacrament, dat genade geeft, zo kan ons geen schuld treffen.
Is zijn geloof niet goed, daar zal God voor zorgen.
Wij hebben het toch niet gegeven als iets nutteloos, maar in het besef dat het nuttig is.
Dit alles zeg ik hierom, opdat men maar niet op losse gronden zal dopen.
Zoals diegenen doen die het Sacrament ook geven als ze weten dat het geen kracht heeft, noch tot nut zal strekken.
Want degenen die dopen, bezondigen zich als zij weten dat ze Gods Sacrament en Woord onnut gebruiken.
Of als ze weten dat het niet helpen zal, noch kan.
Dat is het Sacrament zeer onwaardig behandelen en God verzoeken en lasteren.
Want dat is niet het Sacrament uitdelen maar er de spot mee drijven.
Maar wanneer de gedoopte loochent en niet gelooft, welaan, zo hebt gij toch goed gehandeld en een goed Sacrament gegeven met een goed geweten, alsof het nut zou aanbrengen.
Die echter niet uit zichzelf komen maar gebracht worden zoals Christus beval de kinderkens tot Hem te brengen, beveel hun geloof aan Degene Die ze liet brengen en doop ze op het bevel van Hem en zeg: -- Heere, Gij brengt ze hier en beveelt ze te dopen, zo zult Gij wel voor hen antwoorden. Daar vertrouw ik op. --
Ik durf ze niet wegsturen, noch hen weren.
Hebben ze het Woord niet gehoord, waardoor het geloof ontstaat, zoals de ouderen het horen, zo horen zij het echter als de jonge kinderkens.
De ouderen vatten het met de oren en met het verstand, vaak zonder geloof.
Maar zij horen het met de oren, zonder verstand en met geloof.
En het geloof is zoveel sterker, hoe minder het verstand is en hoe sterker die is die ze hierheen brengt.
Want de wil is bij de ouderen die uit zichzelf komen.
De fout bij deze verzinners ligt in het feit dat bij de ouderen het verstand doet alsof het in het woord gelooft dat het hoort.
Dat noemen zij dan geloven.
Aan de andere kant zien zij dat er bij de kinderen geen verstand is, want die doen alsof zij niet geloven.
Maar ze letten er niet op dat het geloof in Gods Woord iets heel anders en diepers is dan wat het verstand met Gods Woord doet.
Want voor allen is Gods werk boven alle verstand, wat voor het kind even na is als voor de ouderen, ja veel nader en van de ouderen zo ver, als van het kind af ligt, ja, veel verder.
Het volgende is echter een menselijke redenatie uit het verstand dat mij dunkt dat als de Doop zeker is, zo is de Doop van kinderen het allerzekerst juist wegens het woord van Christus, dat Hij gebiedt de kinderen tot Hem te brengen daar de ouderen uit zichzelf komen.
En wat bij de ouderen bedriegerij kan zijn, omdat het verstand gerijpt is, kan bij de kinderen geen bedriegerij zijn, omdat die een verborgen verstand hebben, waar in Christus Zijn zegen legt, zoals Hij heeft ze bevolen tot Hem te brengen.
Het is een zeer voortreflijk woord, dat niet in de wind geslagen mag worden, dat Hij beveelt de kinderen tot Hem te brengen en diegenen bestraft die dit verhinderen.
Daarmede willen we echter het predikambt niet verzwakken of veroordeeld hebben.
Want God laat waarlijk ook niet prediken terwille van het verstandelijk horen, aangezien daaruit geen vrucht ontstaat, maar terwille van het geestelijk horen, wat gelijk gezegd is, ook de kinderen kunnen, net zo goed en beter dan de ouderen.
Zij horen immers ook Gods Woord.
Want wat is de Doop nu anders dan het Evangelie, waarheen ze gebracht worden?
Hoewel zij dat maar eenmaal horen, horen ze het echter des te krachtiger omdat Christus Die ze heeft geboden te brengen, hen aanneemt.
Want de ouderen hebben hier een voordeel dat zij dikwijls horen en weer daaraan denken kunnen, maar het gaat zo ook met de ouderen bij het geestelijk horen, dat het geen ingang vindt door veel prediken.
Maar als het eenmaal inslaat in een prediking, dan is het voor altijd genoeg.
Wat hij daarna hoort dat hoort hij of om dat eerste te verbeteren of weer teniet te doen.
Kortom, de Doop en de troost der kinderen staat in dit woord:
“Laat de kinderkens tot Mij komen en verhinder ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.”
Dat heeft Hij gesproken en Hij liegt niet.
Dus moet het goed en christelijk zijn de kinderkens tot Hem te brengen.
Dat kan alleen in de Doop gebeuren.
Zo moet het ook zeker zijn dat Hij ze zegent en het Koninkrijk schenkt aan allen die zo tot Hem komen, zoals de woorden luiden: “derzulken is het Koninkrijk der hemelen.”
Voor ditmaal hier over genoeg.
Bron: Stemmen uit Wittenberg.
Maarten Luther - Kerkpostillen.
No. 37, december 1978.
Markus 10 vers 13, 14 en 16,
Lukas 18 vers 15 en 16:
“En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de Discipelen dat ziende bestraften dezelve.
Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich en zeide: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.”
Deze teksten zal ons niemand ontwringen, noch deze op goede gronden kunnen weerleggen.
Want hier staat het dat Christus niet wil hebben dat het verboden wordt de kinderkens tot Hem te brengen, ja gebiedt ze bij Hem te brengen en zegent ze en schenkt hun het hemelrijk.
Laten wij daar goed op letten.
Dit is ongetwijfeld geschreven van natuurlijke kinderen en het gaat niet op deze woorden van Christus te willen verklaren als zou Hij bedoeld hebben geestelijke kinderen, die door ootmoedigheid klein zijn.
Want het waren lichamelijke kleine kinderen, die Lukas noemt infantes en Zijn zegen betreft hen en van hen zegt Hij dat derzulken is het Koninkrijk der Hemelen.
Wat zullen wij hier zeggen?
Zullen wij zeggen dat ze zonder eigen geloof geweest zijn?
Dan zijn de hiervoor aangehaalde teksten vals: “Wie niet gelooft, die is veroordeeld” enz.
Zo moet dan ook Christus liegen en snoeven als Hij zegt dat hunner is het Koninkrijk en dan moet Hij ook niet in ernst over het ware Koninkrijk spreken.
Verklaar nu deze woorden van Christus, zoals ge wilt.
Wij zeggen dat men de kinderen tot Christus moet brengen en dat men hen niet verhinderen moet.
En wanneer ze tot Hem gebracht zijn, dan dwingt Hij ons hier te geloven dat Hij ze zegent en het Koninkrijk geeft, zoals Hij deze kinderkens doet.
En Hij wil dat wij in geen enkel opzicht anders zullen handelen en geloven, zolang als er dit woord staat: “Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet.”
Niet minder behoren wij te geloven, wanneer ze tot Hem gebracht zijn, dat Hij ze zal kussen, Zijn handen op hen zal leggen, hen zal zegenen en het Koninkrijk zal schenken, zo lang de tekst er staat dat Hij de kinderkens, die tot Hem gebracht werden, zegende en het Koninkrijk gaf.
Wie kan deze tekst buiten beschouwing laten?
Wie wil daar tegenin zo stoutmoedig zijn en de kinderkens niet ten Doop laten komen of niet geloven, dat Hij ze zal zegenen wanneer ze ten Doop komen?
Nu is Hij in de Doop tegenwoordig zoals Hij toentertijd daar aanwezig was. Dat weten wij Christenen zeker.
Daarom durven wij de kinderen de Doop niet te onthouden.
Zo durven en hoeven wij ook niet te twijfelen of Hij zegent allen die ten Doop komen, zoals Hij met de kinderkens deed.
Zo blijft er nu dan niets meer over dan de godsvrucht en het geloof van diegenen die de kinderkens tot Hem brachten.
Die maken en helpen door hun brengen dat de kinderkens gezegend worden en het Koninkrijk der Hemelen verkrijgen. Dat kan alleen als zij een eigen geloof hebben, gelijk gezegd is.
Zo zeggen wij ook hier dat de kinderkens ten Doop gebracht worden, wel door een niet eigen geloof en werk, maar wanneer ze gekomen zijn en de Priester of degene die doopt met hen handelt in de plaats van Christus, zo zegent Hij ze en schenkt hun het geloof en het Koninkrijk.
Want het woord en de daad van de priester zijn het woord en de werken van Christus Zelf.
Hiermede stemt ook overeen wat Johannes zegt in zijn eerste Brief, hoofdstuk 2 vers 24: “Ik schrijf u vaders, ik schrijf u jongelingen, ik schrijf u kinderen.”
Hij laat het niet bij het schrijven aan de jongelingen, hij schrijft ook aan de kinderen en schrijft: “Zij hebben de Vader gekend.”
Daaruit volgt immers dat de Apostelen ook de kinderen gedoopt en gemeend hebben dat zij geloven en de Vader kennen, als waren ze tot hun verstand gekomen en konden lezen.
Hoewel hier iemand het woord kinderen zou kunnen verklaren als de ouderen, zoals Christus Zijn discipelen soms noemt.
Toch is het zeker dat Hij hier spreekt van diegenen die jonger zijn dan de jongelingen zodat blijkt dat Hij spreekt van de jongeren die onder de vijftien of zestien jaar zijn en niemand van de jaren tot op het eerste jaar uitzondert.
Want die heten allemaal kinderen.
Maar wij willen eerst eens de reden bezien, waarom zij de kinderkens niet voor gelovig houden.
Zij zeggen, omdat ze nog niet tot hun verstand gekomen zijn, kunnen ze Gods Woord niet horen.
En waar Gods Woord niet gehoord wordt, daar kan geen geloof zijn.
Rom. 10 vers 17: “Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.”
Zeg mij, is dat christelijk geredeneerd, zo over Gods werken te oordelen naar ons goed dunken?
De kinderen zijn niet tot hun verstand gekomen, daarom kunnen ze niet geloven.
Wat zoudt gij ervan zeggen als gij door zulk een verstand reeds van het geloof afgedwaald waart en de kinderen door hun onverstand tot het geloof gekomen zouden zijn?
Lieve, wat goeds doet het verstand voor het geloof en Gods Woord?
Is het verstand het niet, dat zich tegen het geloof en het Woord van God het sterkst verzet, zodat niemand daar door tot het geloof kan komen, noch Gods Woord verdragen wil, tenzij dan dat het verblind en te schande gezet wordt?
Het is toch zo dat de mens moet sterven aan het verstand en worden als een dwaas en immers zo onverstandig als geen jong kind is, zal hij gaan geloven en Gods genade ontvangen zoals Christus zegt in Matth. 18 vers 3: “En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der Hemelen geenszins ingaan.”
Hoe dikwijls houdt Christus ons voor dat wij kinderen en dwazen moeten worden en veroordeelt Hij het verstand.
Zeg mij ook eens wat voor een verstand de kinderkens hadden, die Christus omhelsde en zegende en de hemel toezegde?
Waren zij ook nog niet zonder verstand?
Waarom laat Hij ze dan tot Zich brengen en zegent hen?
Waar hebben ze dat geloof vandaan dat hen tot kinderen van het hemelrijk maakt, ja, juist omdat ze zonder verstand en dwaas zijn, zijn ze beter voor het geloof geschikt dan de ouderen en verstandigen wier het verstand steeds in de weg staat en die hun groot hoofd niet door de nauwe deur willen stoten.
Men moet hier niet kijken naar hun verstand noch naar hun werken, als men over het geloof en Gods werken spreekt.
Hier werkt God alleen en het verstand is dood, blind en tegen deze werker als een onverstandig blok hout.
Opdat de Schrift vervuld worde, Die zegt: “En gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten en prijzende Naam des HEEREN uws Gods, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft.” Joël 2 vers 26. En Jes. 55 vers 9: “Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uwe wegen, en Mijn gedachten dan ulieder gedachten.”
Maar daar zij zo verstandig willen zijn, moeten wij ze met hun eigen verstand bestrijden.
Zegt mij, waarom doopt gij de mens wanneer hij tot zijn verstand gekomen is?
Antwoordt gij, omdat hij het Woord Gods hoort en gelooft, dan vraag ik, hoe weet gij dat?
Zegt gij dan: hij belijdt het met de mond.
Dan zal ik zeggen: en als hij nu eens liegt en bedriegt?
Gij kunt immers niet in zijn hart zien.
Welaan, zo gij hier dan doopt op een andere grond dan dat de mens zich uiterlijk gelovig bewijst en gij van zijn geloof niet verzekerd zijt en denken moet, als hij inwendig niet meer in zijn hart heeft, dan ge aan de buitenkant merkt, zo helpt noch zijn horen, noch zijn belijden, noch zijn geloven want het kan wel louter inbeelding zijn en geen echt geloof.
Wie zijt gij dan dat gij zegt, uitwendig horen en belijden zijn nodig voor de Doop, wanneer dat ontbreekt, moet men niet dopen, waar het wel is moet men dopen.
En ge moet zelf hier bekennen dat zo’n horen en belijden geen vastigheid biedt, ook niet voldoende om hem te dopen.
Waarop doopt ge dan?
Hoe durft ge de Doop zo schandelijk in twijfel te trekken?
Moet ge hier nu niet voor de draad komen en zeggen: ge behoeft niet meer te doen of te weten, dan dat men degene brengt die door u gedoopt zal worden en de Doop van u eist en gij moet geloven of het in ieder geval aan God overlaten, of het inwendig echt gelovig is of niet.
Daarmede treft u geen schuld en doopt gij juist. Waarom wilt gij dan dat hier niet met de kinderen doen, die Christus beval tot Hem te brengen en Die hen zegenen wil.
Maar gij wilt vooraf het uiterlijke horen en beleden hebben, waarvan gij zelf bekent dat het geen zekerheid biedt en voor de gedoopte niet voldoende voor de Doop is?
En gij veronachtzaamt het vaste en zekere Woord van Christus (wanneer Hij beveelt de kinderkens tot Hem te brengen) voor uw onzeker uitwendig horen.
Bovendien zegt mij eens waar blijft het verstand van een gelovig christen als hij slaapt, daar toch zijn geloof en Gods genade hem nooit verlaat?
Als hier het geloof zonder dat het iets merkt van het verstand kan blijven bestaan, waarom zou het dan ook niet beginnen in de kinderen eer het verstand daar iets van weet?
Zo zou ik ook van alle staten, waarin een christen leeft en iets doet of moet werken zonder dat er iets van het geloof en verstand bemerkt, kunnen zeggen dat het geloof daarom niet ophoudt.
Gods werken zijn verborgen en wonderlijk, waar en wanneer Hij wil.
Ook openbaar genoeg, waar en wanneer Hij wil, zodat het voor ons te hoog en te diepzinnig is om daarover te oordelen.
Aangezien Hij hier dan beveelt de kinderkens niet te verhinderen tot Hem te komen, opdat Hij ze zegene en van ons niet geëist wordt dat wij er zeker van moeten zijn hoe het met het geloof gesteld is en het uitwendig horen en belijden voor de gedoopte niet genoeg is, zo moeten wij het daarbij laten dat het voor ons, namelijk die doopt, voldoende is de belijdenis van de dopeling, die uit zichzelf daartoe komt, te horen.
En wel opdat wij het Sacrament niet tegen ons geweten geven aan zulken, van wie geen vrucht te verwachten is.
Wanneer zij echter door hun zoeken en belijden ons geweten verzekeren dat wij het mogen geven als een Sacrament, dat genade geeft, zo kan ons geen schuld treffen.
Is zijn geloof niet goed, daar zal God voor zorgen.
Wij hebben het toch niet gegeven als iets nutteloos, maar in het besef dat het nuttig is.
Dit alles zeg ik hierom, opdat men maar niet op losse gronden zal dopen.
Zoals diegenen doen die het Sacrament ook geven als ze weten dat het geen kracht heeft, noch tot nut zal strekken.
Want degenen die dopen, bezondigen zich als zij weten dat ze Gods Sacrament en Woord onnut gebruiken.
Of als ze weten dat het niet helpen zal, noch kan.
Dat is het Sacrament zeer onwaardig behandelen en God verzoeken en lasteren.
Want dat is niet het Sacrament uitdelen maar er de spot mee drijven.
Maar wanneer de gedoopte loochent en niet gelooft, welaan, zo hebt gij toch goed gehandeld en een goed Sacrament gegeven met een goed geweten, alsof het nut zou aanbrengen.
Die echter niet uit zichzelf komen maar gebracht worden zoals Christus beval de kinderkens tot Hem te brengen, beveel hun geloof aan Degene Die ze liet brengen en doop ze op het bevel van Hem en zeg: -- Heere, Gij brengt ze hier en beveelt ze te dopen, zo zult Gij wel voor hen antwoorden. Daar vertrouw ik op. --
Ik durf ze niet wegsturen, noch hen weren.
Hebben ze het Woord niet gehoord, waardoor het geloof ontstaat, zoals de ouderen het horen, zo horen zij het echter als de jonge kinderkens.
De ouderen vatten het met de oren en met het verstand, vaak zonder geloof.
Maar zij horen het met de oren, zonder verstand en met geloof.
En het geloof is zoveel sterker, hoe minder het verstand is en hoe sterker die is die ze hierheen brengt.
Want de wil is bij de ouderen die uit zichzelf komen.
De fout bij deze verzinners ligt in het feit dat bij de ouderen het verstand doet alsof het in het woord gelooft dat het hoort.
Dat noemen zij dan geloven.
Aan de andere kant zien zij dat er bij de kinderen geen verstand is, want die doen alsof zij niet geloven.
Maar ze letten er niet op dat het geloof in Gods Woord iets heel anders en diepers is dan wat het verstand met Gods Woord doet.
Want voor allen is Gods werk boven alle verstand, wat voor het kind even na is als voor de ouderen, ja veel nader en van de ouderen zo ver, als van het kind af ligt, ja, veel verder.
Het volgende is echter een menselijke redenatie uit het verstand dat mij dunkt dat als de Doop zeker is, zo is de Doop van kinderen het allerzekerst juist wegens het woord van Christus, dat Hij gebiedt de kinderen tot Hem te brengen daar de ouderen uit zichzelf komen.
En wat bij de ouderen bedriegerij kan zijn, omdat het verstand gerijpt is, kan bij de kinderen geen bedriegerij zijn, omdat die een verborgen verstand hebben, waar in Christus Zijn zegen legt, zoals Hij heeft ze bevolen tot Hem te brengen.
Het is een zeer voortreflijk woord, dat niet in de wind geslagen mag worden, dat Hij beveelt de kinderen tot Hem te brengen en diegenen bestraft die dit verhinderen.
Daarmede willen we echter het predikambt niet verzwakken of veroordeeld hebben.
Want God laat waarlijk ook niet prediken terwille van het verstandelijk horen, aangezien daaruit geen vrucht ontstaat, maar terwille van het geestelijk horen, wat gelijk gezegd is, ook de kinderen kunnen, net zo goed en beter dan de ouderen.
Zij horen immers ook Gods Woord.
Want wat is de Doop nu anders dan het Evangelie, waarheen ze gebracht worden?
Hoewel zij dat maar eenmaal horen, horen ze het echter des te krachtiger omdat Christus Die ze heeft geboden te brengen, hen aanneemt.
Want de ouderen hebben hier een voordeel dat zij dikwijls horen en weer daaraan denken kunnen, maar het gaat zo ook met de ouderen bij het geestelijk horen, dat het geen ingang vindt door veel prediken.
Maar als het eenmaal inslaat in een prediking, dan is het voor altijd genoeg.
Wat hij daarna hoort dat hoort hij of om dat eerste te verbeteren of weer teniet te doen.
Kortom, de Doop en de troost der kinderen staat in dit woord:
“Laat de kinderkens tot Mij komen en verhinder ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.”
Dat heeft Hij gesproken en Hij liegt niet.
Dus moet het goed en christelijk zijn de kinderkens tot Hem te brengen.
Dat kan alleen in de Doop gebeuren.
Zo moet het ook zeker zijn dat Hij ze zegent en het Koninkrijk schenkt aan allen die zo tot Hem komen, zoals de woorden luiden: “derzulken is het Koninkrijk der hemelen.”
Voor ditmaal hier over genoeg.
Bron: Stemmen uit Wittenberg.
Maarten Luther - Kerkpostillen.
No. 37, december 1978.