40 jaar geleden... en nu?
Geplaatst: 18 aug 2009, 00:09
40 jaar geleden…
Ik kreeg een klein boekje in handen, waar onze oude herder en leraar een indrukwekkend stuk schrijft over
de opkomst van de antichrist.
Deze woorden werden op 17 oktober 1969 uitgesproken in het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente in Amersfoort.
Dit is misschien niet echt een discussiestuk, meer een stuk ter bezinning. Wat is er geworden, nu 40 jaar geleden, nadat deze woorden werden gesproken?
Ik meen dat het wel nuttig is om ons hier eens wat in te verdiepen...
Ik geef kort ter lezing en overdenking een deel van de tekst weer:
Wat drift beheerst het woedend heidendom,
En heeft het hart der volken ingenomen?
De koningen verheffen zich alom,
De vorsten zijn vermetel saâmgekomen,
Om God, den HEER’, zelfs naar de kroon te steken,
En tegen Zijn Gezalfde op te staan.
Zij spreken saâm: Laat ons hun banden breken
En van hun juk en touwen ons ontslaan
Maar d’ Opperheer, Die Zijn geduchten stoel
Op starren sticht, en grondvest op de wolken,
Zal lachen met dat vruchteloos gewoel,
En spotten met den waan der dwaze volken.
God zal Zijn wraak ontdekken voor hun ogen;
Straks gloeit de lucht door ’t vlammend bliksemlicht;
’t Is God, Die spreekt; Hij dondert uit den hoge,
En jaagt den schrik Zijn haat’ren in ’t gezicht.
[Psalm 2 vers 1 en 2]
***
Na een inleidend woord waarin ds. Van Haaren op de noodzaak wijst om tot een reformatorisch dagblad te komen gaat hij verder op het opkomen van de antichrist. Als uitgangspunt behandelt hij
2 Thessalonicensen 2
Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware.
Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs….
Paulus spreekt over de zalige toekomst voor Gods Kerk. Maar dan waarschuwt hij voor een gevaar. Want hij zegt dit: “Dat ge dan toch niet haastiglijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de Dag van Christus aanstaande ware.”
De apostel wil zeggen: “Die dag komt, dat is vast, dat is onloochenbaar”, en hij ziet er verlangend naar uit.
“Maar denkt erom” zegt hij, “het is niet zo dat die Dag van Christus aanstaande is, want daar zal nog heel wat moeten gebeuren”. En dan gaat de apostel zeggen, wat er allemaal nog gebeuren moet, voordat Christus wederkomt.
We gaan er niet diep op in, we trekken zomaar enkele lijnen. Hij zegt: “Dat u niemand verleide op enigerlei wijze, want die komt niet –de dag van Christus- tenzij dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt”.
Dus vóór die heerlijke Dag van Christus aanbreekt, zal er een grote afval komen van de Waarheid, die naar de Godzaligheid is, een verloochenen daarvan, een zich verweren daartegen.
De afval van het Christelijk geloof.
En dan is het niet zo, dar slechts enkelen zullen afvallen, dat er zo hier en daar eentje zal breken met God en Zijn dienst.
Neen, dan wil dat zeggen, dat dat zeer velen zullen doen. Ja, dat dat bijna allen zullen doen.
De afval…
En dan moeten we niet denken aan de wereld, die alsmaar goddelozer wordt in zijn uitleving. Die zich op steeds bruter wijze uitspreekt, met God niet van doen te willen hebben. Maar als wij spreken van de afval, waar Paulus het over heeft in deze brief, dan moeten wij denken aan diegenen die onder de Waarheid zijn geboren, opgevoed, grootgebracht, die bekend zijn met het Evangelie, die héél nauw bij de Waarheid betrokken waren.
Onder hen zal een grote afval komen. Steeds meerderen zullen dus van de Waarheid afwijken, en van de Waarheid zelfs niet meer willen WETEN.
Het is niet zo, dat zij zich zullen wenden tot een valse leer, tot een halve waarheid. Neen, zij zullen helemaal breken met de Waarheid, zij zullen hun eigen weg gaan…
Een afval…
Neen, het is niet een groot VERVAL, waar Paulus van spreekt, maar het de AFVAL, dus een breken met de Waarheid, en dat gaat ook gepaard met de komst van de antichrist.
Hij zegt: “Eerst moet ook nog geopenbaard worden de mens der zonde, de zoon des verderfs”
Vanzelf wordt hier niet mee bedoeld de duivel, maar het is wel een instrument van de duivel, een handlanger.
En… Wat doet die antichrist? Wel, zijn naam zegt het: Hij stelt zich tegen Christus en tegen degenen die van Christus zijn. Hij komt in al zijn bruutheid openbaar, als één die van God en Zijn dienst, en van de godsdienst in het algemeen, niet weten wil.
Hij gaat zich verheffen boven al wat God genaamd wordt of als God geëerd wordt.
Dat is erger dan wat in vroeger tijd gebeurde. Want Nebukadnezar heeft zich ook van de Heere weinig aangetrokken, maar toch heeft hij nog altijd erkend, dat er nog een goddelijke macht boven hem was. Maar nu, deze mens der zonde, die opgaat in de zonde, deze zoon des verderfs, die een tegenstelling is van de Zoon des Mensen, van de Heere Jezus Christus, deze antichrist zal ALLE godsdienst ten enenmale verwerpen. Hij zal als devies hebben: Geen God en geen hemel, dus de godsdienst zal dan van de aarde wegvloeien.
Zal daar een lege plaats ontstaan? Neen, in plaats van de godsdienst zal er komen een openlijke en brute zondendienst. Dat wordt de toekomstige godsdienst. De zonde gaan we tot God verheffen, en we gaan de zonde dienen met al onze krachten, met al onze vermogens naar ziel en lichaam. Openlijke zondendienst, de dienst der wellust.
En dan zegt Paulus: De eerste beginselen zie je daar reeds van. Hij zegt in vers 6: “En nu, wat hem weerhoudt weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigen tijd”, want, zegt hij: “de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht. Alleenlijk, die hem nu weerhoudt, die zal hem weerhouden totdat hij uit het midden zal weggedaan worden”.
Dus de opkomst van de antichrist werd in de dagen van Paulus al gezien, als uit de verte. Hij was toen al ondergronds aan het werk, hij was toen al bezig op te komen. Maar hij werd nog weerhouden; de Heere heeft hem nog tegengehouden, opdat hij zich niet zou openbaren vóór zijn tijd. Want ook de tijd van de antichrist is een tijd, in Gods eeuwige Raad bepaald.
De duivel en de goddeloze wereld, die met God en Zijn dienst niet rekent, die lallen: God is dood, en er is geen God, kunnen maar niet doen wat zij willen. Ze zijn toch aan Gods leiding gebonden en afhankelijk van Zijn bestuur. Hij heeft de teugels van het wereldregiment in Zijn handen. Alles wat er ook nu geschiedt staat onder Zijn hoog bestuur.
Hij wordt weerhouden, om straks vrij spel te hebben, want dan wordt hij niet meer weerhouden.
Die weerhouding zal minder worden naar mate de Dag van Christus nadert, en we hoeven eigenlijk niet eens meer een toepassing te maken. Want het is dan zo, dat Paulus aan te Thessalonicenzen schrijven kon dat de Dag van Christus nog niet aanstaande was, dat er nog heel wat zou moeten gebeuren. Als wij nu om ons heen zien, dan mag toch wel gezegd worden dat het einde der eeuwen op ons gekomen is, en dat het einde aller dingen nabij is. Dan mag het woord van Johannes worden overgenomen: “Kinderkens, het is de laatste ure!”
We leven dichter bij de Dag van Christus dan menigeen vermoedt en wij zien dat in de tekenen der tijden. Want hoe kunnen wij nu bemerken dat God die weerhouding gaat terugtrekken, zodat de antichrist en de antichristelijke geest meer en meer vrij spel krijgt? Wel, dat kunnen we aan allerlei dingen merken, en dan stippen we maar iets aan.
Dan verdwijnt de eerbied voor het gezag in het algemeen: Geen koning boven ons, geen meester boven ons. Ik wil mijn eigen baas zijn! En dat zie je in de wereld zich voltrekken. Medezeggenschap, en dat op elk terrein van het leven.
Laten we er maar niet in den brede over spreken, maar het is een zich losrukken van het gezag, dat God boven ons gesteld heeft in alle verhoudingen, zelfs tot het gezin toe. Want waar zijn er nog kinderen, die in alle ootmoedigheid zich buigen onder het gezag van de ouders? Er is een jeugdprobleem, en dat komt omdat er een ouderprobleem is, omdat ouders de teugels uit handen gegeven hebben. De jonge mensen willen hun eigen weg gaan, alle gezag moet verdwijnen.
In de tweede plaats: Weg met alle religie! En dat zien we toch ook in onze dagen zich voltrekken, waar men aan alles gaat tornen. Men zet niet zomaar meer een vraagteken, neen, men zet er een dikke streep door!
Het Woord van God, voor wie heeft het nog wezenlijke waarde? Waar men zich niet ontziet dat Woord te verlagen tot een gewoon menselijk geschrift, dat dan, nou ja… ook nog goed zou kunnen zijn als het Woord van God, maar waar men niet meer buigt voor de autoriteit van de Schrift. Waar men het niet meer aanvaardt als het Woord van God, van Woord tot Woord; waar men spot met degenen die nog naar dat Woord willen leven. Waar men zich eigenlijk inspant om te breken met alles wat ruikt naar religie.
De schrikkelijke verwording komt allerwegen openbaar. Wat is nog kwaad? Het kwaad wordt beloond en het goede bijna gestraft!
Denk alleen maar eens aan Van het Reve, die goddeloze schrijver, die een boek schrijft en meerdere boeken geschreven heeft, waarin hij godslasterlijke dingen zegt en waarin hij bovendien de homoseksualiteit voorstaat en homoseksuele handelingen verricht met zijn ezelgod. En zo’n schrijver krijgt nu de hoogste literaire prijs van Nederland, de P.C. Hooftprijs! Het is alsof onze overheid hem aangemoedigd: Ga maar door, van het Reve, op de ingeslagen weg! Probeer nog maar meer vergif te spuien, probeer ons volk tot verwording te brengen!
En dan denk ik tegelijk aan Ir. C.N. van Dis (en anderen met hem in de Tweede Kamer), die geprotesteerd heeft tegen deze schrijver. Dan wordt men uitgelachen, bespot: “Wat een dwaas! Die man is niet goed wijs!” Begrijpt u? Het kwaad wordt beloond en het goede wordt in feite gestraft.
Daarbij komt dan nog dit (om niet meer te noemen): De consciëntie spreekt niet meer en dat merkt men in eigen kring.
Waar doet het Woord nog kracht? Als er gepredikt wordt: waar wordt het hart nog eens geraakt? Goed, gelukkig, daar zijn nog mensen onder het gehoor, daar zijn nog mensen die de Waarheid begeren; maar over het algemeen wordt het hart niet meer geraakt. Waar wordt de consciëntie nog bewogen? dn gelooft het wel! Dat is nog minder dan het historiëel geloof. En zo leeft men rustig voort. En zo staat men ook tegenover de verwording die men allerwegen kan aanschouwen.
We leven in de tijd van het einde, en het is te vrezen dat het erger zal worden, en het wordt erger! Zeker, als wij lezen wat de apostel hier schrijft, dan merken we dat er bange dagen voor de deur staan. En dan denk ik ook aan de pers, aan de berichtgeving.
Wat wordt de mens hoog geroemd als hij het kwade voorstaat! Wat wordt de zonde ons beminnelijk voorgesteld. Als men de krant openslaat, dan moet men dat haast doen met een blos op het gelaat: een blos van schaamte, als men ziet op de advertenties, als men let op de inhoud.
En… hoe verachtelijk worden diegenen ons voorgespiegeld, die daartegen waarschuwen, die daartegen protesteren. Wat geeft men Gods kinderen een slechte naam, niet waar? Zo zouden we door kunnen gaan.
Is het dan niet nodig om een dam daartegen op te werpen? Is het niet nodig wakend te zijn? Want zeker, Paulus wijst er nog op: “De overwinning is tòch des Heeren!”
Want, wat gebeurt er? Wel, hij zegt in vers 8: “En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, dewelke de Heere verdoen zal door de Geest Zijns monds, en teniet maken door de verschijning Zijner toekomst”.
Dat is de troost voor Gods Kerk, want zij zal bange tijden gaan beleven. Maar toch, de toekomst is voor Gods ware volk een rooskleurige toekomst. Het gaat door diepe wegen, maar het gaat toch naar de eeuwige triomf!
Wanneer de antichrist op gaat bloeien en wanneer hij komt tot volkomen ontplooiing, dan is dat tegelijker tijd profetie van zijn val. Als hij op het toppunt van zijn macht gekomen is, dan zal God ingrijpen. Hem, zoals hier staat, verdoen door de Geest Zijns monds en teniet maken door de verschijning Zijner toekomst.
Maar juist daarom is het zo nodig dat wij ons wapenen; dat wij alles doen wat onze hand vindt om te doen; dat wij alles doen wat onze hand vindt om te doen. Dat wij met allen die nog naar het richtsnoer van Gods Woord wensen te leven de handen ineenslaan en de krachten bundelen, om in deze verworden tijd elkaar tot een hand en tot een voet te zijn.
Wat zal het een voorrecht zijn, als het streven tot de uitgave van een eigen krant gezegend mag worden; wanneer wij die krant niet zouden hoeven te verbergen, maar onze kinderen in de hand zouden mogen geven, omdat in die krant onze kinderen goede voorlichting gegeven wordt, de gebeurtenissen geplaatst worden in het Licht van de Schrift.
Nu, daarom is het, dat we, onder biddend opzien tot de Heere, dat streven moeten steunen, en dat we, ziende op de tekenen der tijden, waken moeten en bidden.
Maar toch tegelijkertijd, als we dan geen vreemdeling van genade zijn, dat we op Hem mogen zien, Die sprak: “Ik ga heen om u plaats te bereiden, en als Ik u plaats zal bereid hebben, dan kom ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook moogt zijn waar Ik ben”.
Ik kreeg een klein boekje in handen, waar onze oude herder en leraar een indrukwekkend stuk schrijft over
de opkomst van de antichrist.
Deze woorden werden op 17 oktober 1969 uitgesproken in het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente in Amersfoort.
Dit is misschien niet echt een discussiestuk, meer een stuk ter bezinning. Wat is er geworden, nu 40 jaar geleden, nadat deze woorden werden gesproken?
Ik meen dat het wel nuttig is om ons hier eens wat in te verdiepen...
Ik geef kort ter lezing en overdenking een deel van de tekst weer:
Wat drift beheerst het woedend heidendom,
En heeft het hart der volken ingenomen?
De koningen verheffen zich alom,
De vorsten zijn vermetel saâmgekomen,
Om God, den HEER’, zelfs naar de kroon te steken,
En tegen Zijn Gezalfde op te staan.
Zij spreken saâm: Laat ons hun banden breken
En van hun juk en touwen ons ontslaan
Maar d’ Opperheer, Die Zijn geduchten stoel
Op starren sticht, en grondvest op de wolken,
Zal lachen met dat vruchteloos gewoel,
En spotten met den waan der dwaze volken.
God zal Zijn wraak ontdekken voor hun ogen;
Straks gloeit de lucht door ’t vlammend bliksemlicht;
’t Is God, Die spreekt; Hij dondert uit den hoge,
En jaagt den schrik Zijn haat’ren in ’t gezicht.
[Psalm 2 vers 1 en 2]
***
Na een inleidend woord waarin ds. Van Haaren op de noodzaak wijst om tot een reformatorisch dagblad te komen gaat hij verder op het opkomen van de antichrist. Als uitgangspunt behandelt hij
2 Thessalonicensen 2
Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware.
Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs….
Paulus spreekt over de zalige toekomst voor Gods Kerk. Maar dan waarschuwt hij voor een gevaar. Want hij zegt dit: “Dat ge dan toch niet haastiglijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de Dag van Christus aanstaande ware.”
De apostel wil zeggen: “Die dag komt, dat is vast, dat is onloochenbaar”, en hij ziet er verlangend naar uit.
“Maar denkt erom” zegt hij, “het is niet zo dat die Dag van Christus aanstaande is, want daar zal nog heel wat moeten gebeuren”. En dan gaat de apostel zeggen, wat er allemaal nog gebeuren moet, voordat Christus wederkomt.
We gaan er niet diep op in, we trekken zomaar enkele lijnen. Hij zegt: “Dat u niemand verleide op enigerlei wijze, want die komt niet –de dag van Christus- tenzij dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt”.
Dus vóór die heerlijke Dag van Christus aanbreekt, zal er een grote afval komen van de Waarheid, die naar de Godzaligheid is, een verloochenen daarvan, een zich verweren daartegen.
De afval van het Christelijk geloof.
En dan is het niet zo, dar slechts enkelen zullen afvallen, dat er zo hier en daar eentje zal breken met God en Zijn dienst.
Neen, dan wil dat zeggen, dat dat zeer velen zullen doen. Ja, dat dat bijna allen zullen doen.
De afval…
En dan moeten we niet denken aan de wereld, die alsmaar goddelozer wordt in zijn uitleving. Die zich op steeds bruter wijze uitspreekt, met God niet van doen te willen hebben. Maar als wij spreken van de afval, waar Paulus het over heeft in deze brief, dan moeten wij denken aan diegenen die onder de Waarheid zijn geboren, opgevoed, grootgebracht, die bekend zijn met het Evangelie, die héél nauw bij de Waarheid betrokken waren.
Onder hen zal een grote afval komen. Steeds meerderen zullen dus van de Waarheid afwijken, en van de Waarheid zelfs niet meer willen WETEN.
Het is niet zo, dat zij zich zullen wenden tot een valse leer, tot een halve waarheid. Neen, zij zullen helemaal breken met de Waarheid, zij zullen hun eigen weg gaan…
Een afval…
Neen, het is niet een groot VERVAL, waar Paulus van spreekt, maar het de AFVAL, dus een breken met de Waarheid, en dat gaat ook gepaard met de komst van de antichrist.
Hij zegt: “Eerst moet ook nog geopenbaard worden de mens der zonde, de zoon des verderfs”
Vanzelf wordt hier niet mee bedoeld de duivel, maar het is wel een instrument van de duivel, een handlanger.
En… Wat doet die antichrist? Wel, zijn naam zegt het: Hij stelt zich tegen Christus en tegen degenen die van Christus zijn. Hij komt in al zijn bruutheid openbaar, als één die van God en Zijn dienst, en van de godsdienst in het algemeen, niet weten wil.
Hij gaat zich verheffen boven al wat God genaamd wordt of als God geëerd wordt.
Dat is erger dan wat in vroeger tijd gebeurde. Want Nebukadnezar heeft zich ook van de Heere weinig aangetrokken, maar toch heeft hij nog altijd erkend, dat er nog een goddelijke macht boven hem was. Maar nu, deze mens der zonde, die opgaat in de zonde, deze zoon des verderfs, die een tegenstelling is van de Zoon des Mensen, van de Heere Jezus Christus, deze antichrist zal ALLE godsdienst ten enenmale verwerpen. Hij zal als devies hebben: Geen God en geen hemel, dus de godsdienst zal dan van de aarde wegvloeien.
Zal daar een lege plaats ontstaan? Neen, in plaats van de godsdienst zal er komen een openlijke en brute zondendienst. Dat wordt de toekomstige godsdienst. De zonde gaan we tot God verheffen, en we gaan de zonde dienen met al onze krachten, met al onze vermogens naar ziel en lichaam. Openlijke zondendienst, de dienst der wellust.
En dan zegt Paulus: De eerste beginselen zie je daar reeds van. Hij zegt in vers 6: “En nu, wat hem weerhoudt weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigen tijd”, want, zegt hij: “de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht. Alleenlijk, die hem nu weerhoudt, die zal hem weerhouden totdat hij uit het midden zal weggedaan worden”.
Dus de opkomst van de antichrist werd in de dagen van Paulus al gezien, als uit de verte. Hij was toen al ondergronds aan het werk, hij was toen al bezig op te komen. Maar hij werd nog weerhouden; de Heere heeft hem nog tegengehouden, opdat hij zich niet zou openbaren vóór zijn tijd. Want ook de tijd van de antichrist is een tijd, in Gods eeuwige Raad bepaald.
De duivel en de goddeloze wereld, die met God en Zijn dienst niet rekent, die lallen: God is dood, en er is geen God, kunnen maar niet doen wat zij willen. Ze zijn toch aan Gods leiding gebonden en afhankelijk van Zijn bestuur. Hij heeft de teugels van het wereldregiment in Zijn handen. Alles wat er ook nu geschiedt staat onder Zijn hoog bestuur.
Hij wordt weerhouden, om straks vrij spel te hebben, want dan wordt hij niet meer weerhouden.
Die weerhouding zal minder worden naar mate de Dag van Christus nadert, en we hoeven eigenlijk niet eens meer een toepassing te maken. Want het is dan zo, dat Paulus aan te Thessalonicenzen schrijven kon dat de Dag van Christus nog niet aanstaande was, dat er nog heel wat zou moeten gebeuren. Als wij nu om ons heen zien, dan mag toch wel gezegd worden dat het einde der eeuwen op ons gekomen is, en dat het einde aller dingen nabij is. Dan mag het woord van Johannes worden overgenomen: “Kinderkens, het is de laatste ure!”
We leven dichter bij de Dag van Christus dan menigeen vermoedt en wij zien dat in de tekenen der tijden. Want hoe kunnen wij nu bemerken dat God die weerhouding gaat terugtrekken, zodat de antichrist en de antichristelijke geest meer en meer vrij spel krijgt? Wel, dat kunnen we aan allerlei dingen merken, en dan stippen we maar iets aan.
Dan verdwijnt de eerbied voor het gezag in het algemeen: Geen koning boven ons, geen meester boven ons. Ik wil mijn eigen baas zijn! En dat zie je in de wereld zich voltrekken. Medezeggenschap, en dat op elk terrein van het leven.
Laten we er maar niet in den brede over spreken, maar het is een zich losrukken van het gezag, dat God boven ons gesteld heeft in alle verhoudingen, zelfs tot het gezin toe. Want waar zijn er nog kinderen, die in alle ootmoedigheid zich buigen onder het gezag van de ouders? Er is een jeugdprobleem, en dat komt omdat er een ouderprobleem is, omdat ouders de teugels uit handen gegeven hebben. De jonge mensen willen hun eigen weg gaan, alle gezag moet verdwijnen.
In de tweede plaats: Weg met alle religie! En dat zien we toch ook in onze dagen zich voltrekken, waar men aan alles gaat tornen. Men zet niet zomaar meer een vraagteken, neen, men zet er een dikke streep door!
Het Woord van God, voor wie heeft het nog wezenlijke waarde? Waar men zich niet ontziet dat Woord te verlagen tot een gewoon menselijk geschrift, dat dan, nou ja… ook nog goed zou kunnen zijn als het Woord van God, maar waar men niet meer buigt voor de autoriteit van de Schrift. Waar men het niet meer aanvaardt als het Woord van God, van Woord tot Woord; waar men spot met degenen die nog naar dat Woord willen leven. Waar men zich eigenlijk inspant om te breken met alles wat ruikt naar religie.
De schrikkelijke verwording komt allerwegen openbaar. Wat is nog kwaad? Het kwaad wordt beloond en het goede bijna gestraft!
Denk alleen maar eens aan Van het Reve, die goddeloze schrijver, die een boek schrijft en meerdere boeken geschreven heeft, waarin hij godslasterlijke dingen zegt en waarin hij bovendien de homoseksualiteit voorstaat en homoseksuele handelingen verricht met zijn ezelgod. En zo’n schrijver krijgt nu de hoogste literaire prijs van Nederland, de P.C. Hooftprijs! Het is alsof onze overheid hem aangemoedigd: Ga maar door, van het Reve, op de ingeslagen weg! Probeer nog maar meer vergif te spuien, probeer ons volk tot verwording te brengen!
En dan denk ik tegelijk aan Ir. C.N. van Dis (en anderen met hem in de Tweede Kamer), die geprotesteerd heeft tegen deze schrijver. Dan wordt men uitgelachen, bespot: “Wat een dwaas! Die man is niet goed wijs!” Begrijpt u? Het kwaad wordt beloond en het goede wordt in feite gestraft.
Daarbij komt dan nog dit (om niet meer te noemen): De consciëntie spreekt niet meer en dat merkt men in eigen kring.
Waar doet het Woord nog kracht? Als er gepredikt wordt: waar wordt het hart nog eens geraakt? Goed, gelukkig, daar zijn nog mensen onder het gehoor, daar zijn nog mensen die de Waarheid begeren; maar over het algemeen wordt het hart niet meer geraakt. Waar wordt de consciëntie nog bewogen? dn gelooft het wel! Dat is nog minder dan het historiëel geloof. En zo leeft men rustig voort. En zo staat men ook tegenover de verwording die men allerwegen kan aanschouwen.
We leven in de tijd van het einde, en het is te vrezen dat het erger zal worden, en het wordt erger! Zeker, als wij lezen wat de apostel hier schrijft, dan merken we dat er bange dagen voor de deur staan. En dan denk ik ook aan de pers, aan de berichtgeving.
Wat wordt de mens hoog geroemd als hij het kwade voorstaat! Wat wordt de zonde ons beminnelijk voorgesteld. Als men de krant openslaat, dan moet men dat haast doen met een blos op het gelaat: een blos van schaamte, als men ziet op de advertenties, als men let op de inhoud.
En… hoe verachtelijk worden diegenen ons voorgespiegeld, die daartegen waarschuwen, die daartegen protesteren. Wat geeft men Gods kinderen een slechte naam, niet waar? Zo zouden we door kunnen gaan.
Is het dan niet nodig om een dam daartegen op te werpen? Is het niet nodig wakend te zijn? Want zeker, Paulus wijst er nog op: “De overwinning is tòch des Heeren!”
Want, wat gebeurt er? Wel, hij zegt in vers 8: “En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, dewelke de Heere verdoen zal door de Geest Zijns monds, en teniet maken door de verschijning Zijner toekomst”.
Dat is de troost voor Gods Kerk, want zij zal bange tijden gaan beleven. Maar toch, de toekomst is voor Gods ware volk een rooskleurige toekomst. Het gaat door diepe wegen, maar het gaat toch naar de eeuwige triomf!
Wanneer de antichrist op gaat bloeien en wanneer hij komt tot volkomen ontplooiing, dan is dat tegelijker tijd profetie van zijn val. Als hij op het toppunt van zijn macht gekomen is, dan zal God ingrijpen. Hem, zoals hier staat, verdoen door de Geest Zijns monds en teniet maken door de verschijning Zijner toekomst.
Maar juist daarom is het zo nodig dat wij ons wapenen; dat wij alles doen wat onze hand vindt om te doen; dat wij alles doen wat onze hand vindt om te doen. Dat wij met allen die nog naar het richtsnoer van Gods Woord wensen te leven de handen ineenslaan en de krachten bundelen, om in deze verworden tijd elkaar tot een hand en tot een voet te zijn.
Wat zal het een voorrecht zijn, als het streven tot de uitgave van een eigen krant gezegend mag worden; wanneer wij die krant niet zouden hoeven te verbergen, maar onze kinderen in de hand zouden mogen geven, omdat in die krant onze kinderen goede voorlichting gegeven wordt, de gebeurtenissen geplaatst worden in het Licht van de Schrift.
Nu, daarom is het, dat we, onder biddend opzien tot de Heere, dat streven moeten steunen, en dat we, ziende op de tekenen der tijden, waken moeten en bidden.
Maar toch tegelijkertijd, als we dan geen vreemdeling van genade zijn, dat we op Hem mogen zien, Die sprak: “Ik ga heen om u plaats te bereiden, en als Ik u plaats zal bereid hebben, dan kom ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook moogt zijn waar Ik ben”.