Kinderen in de kerkdienst
Geplaatst: 22 jul 2009, 15:22
In TERDEGE las ik het volgende stukje van Ds. van Kooten.
Niet zozeer als discussiestuk, maar meer informatief.
Verschillende keren heb ik her en der in den lande in het kerkportaal stapels kleine boekjes zien liggen met als opschrift “Fijn dat je er bent”. Het betreft een eenvoudig boekje waarin vragen te lezen zijn die de kinderen kunnen invullen tijdens de kerkdienst. Er staan vragen in zoals: Welke psalmen zingen we? Welk bijbelgedeelte lezen we? Waar gaat de preek over? Wat wil je thuis nog vragen? Wat heb je vandaag in de kerk gehoord wat je deze week wilt onthouden? U mag best weten van me dat ik absoluut niet van allerlei moderne fratsen in de kerk houd. Uitgezonderd deze. Dit is namelijk niet een modern maar een gebruik uit de vroege kerk.
Wat is het goed als de kinderen op deze manier geactiveerd worden om aandachtig te luisteren. Dat is veel beter dan dat kinderen tijdens de kerkdienst in een nevendienst bezig worden gehouden. De kans is dan groot dat de kinderen later, als ze naar de middelbare school gaan, de weg naar de kerk en naar catechisatie niet meer weten te vinden.
Aantekeningen maken tijdens een kerkdienst kan een goed middel zijn om beter op te letten. Tevens kun je ze later nog eens nalezen. Als men vroeger een dominee ging ‘horen’, werden er ook vaak aantekeningen gemaakt. Toen waren er nog geen audioserver, kerkomroep en cassette- en bandrecorder voorhanden. Het hoeft natuurlijk niet zo uitgebreid als vroeger Eva Corenwijck op vijftienjarige leeftijd het deed op catechisatie bij ds. J. Fraanje. Zij heeft namelijk datgene wat Fraanje op catechisatie vertelde zodanig nauwkeurig opgetekend, dat zijn catechisatielessen uit het vragenboekje van Hellenbroek in boekvorm zijn uitgegeven. Eva moet wel over een of andere vorm van steno hebben beschikt.
Gijsbertus Voetius prijst in zijn bekende werk “De praktijk der godzaligheid” het aantekeningen maken tijdens een kerkdienst op een lei of een stuk papier zeer aan. Hij schrijft: „Mocht iemand dit geschrijf maar overdreven vinden en typisch iets van die preciezen (zoals die heden ten dage ten tonele gevoerd worden door bepaalde lieden die met die uit de lucht gegrepen kunstterm willen aangeven dat het om een bijzonder mensensoort gaat), dan zou ik hem willen adviseren zijn aandacht eens te richten op de oude kerk. Niets kwam daar zo vaak voor als het opschrijven van teksten (...) en zo is Augustinus’ schitterende onderricht en de liefelijke geur van Christus door geheel Afrika verspreid en bekend geworden.”
Hij noemt verder als voorbeeld Eduard VI, die van zijn tiende tot zijn zestiende koning was van Engeland. Hij droeg wel de toenaam “Josia van Engeland”, vanwege zijn godsvrucht. Hij maakte tijdens de preek altijd aantekeningen. Overigens met Griekse lettertekens, zodat de dienaren die dicht bij hem zaten niet konden lezen wat hij schreef.
Voetius schrijft: „Kinderen raken op deze manier eraan gewend om aandachtig naar preken te luisteren en zich die in te prenten; bovendien worden zij zo ervan weerhouden om te gaan spelen, te kletsen, zinloos rond te kijken en de gedachten af te laten dwalen.”
Overigens geldt dit niet alleen de jeugd. Ook voor ouderen kan het zo goed zijn. Er is toch zo weinig nodig om afgeleid te worden. Ik ken een vrouw die elke dienst aantekeningen maakte, deze vervolgens thuis uitwerkte en ze later aan een bejaard gemeentelid gaf die te doof was om nog naar de kerktelefoon te luisteren. Zodoende bracht ze het met aandacht gehoorde ook nog eens onder de aandacht van een ander.
Na de Schriftlezing pleeg ik altijd te zeggen, wanneer er geen voorlezer is: „Zalig zijn zij die het woord horen maar het ook bewaren in het hart.” Daar zou een eenvoudige notitie op een blocknote of een aantekening in het boekje “Fijn dat je er bent” toe kunnen bijdragen. Als het niet in het hoofd wordt bewaard, kan het ook niet in het hart neerdalen. Smytegelt zou zeggen: „Doe gij het mogelijke, God doet het onmogelijke.”
Niet zozeer als discussiestuk, maar meer informatief.
Verschillende keren heb ik her en der in den lande in het kerkportaal stapels kleine boekjes zien liggen met als opschrift “Fijn dat je er bent”. Het betreft een eenvoudig boekje waarin vragen te lezen zijn die de kinderen kunnen invullen tijdens de kerkdienst. Er staan vragen in zoals: Welke psalmen zingen we? Welk bijbelgedeelte lezen we? Waar gaat de preek over? Wat wil je thuis nog vragen? Wat heb je vandaag in de kerk gehoord wat je deze week wilt onthouden? U mag best weten van me dat ik absoluut niet van allerlei moderne fratsen in de kerk houd. Uitgezonderd deze. Dit is namelijk niet een modern maar een gebruik uit de vroege kerk.
Wat is het goed als de kinderen op deze manier geactiveerd worden om aandachtig te luisteren. Dat is veel beter dan dat kinderen tijdens de kerkdienst in een nevendienst bezig worden gehouden. De kans is dan groot dat de kinderen later, als ze naar de middelbare school gaan, de weg naar de kerk en naar catechisatie niet meer weten te vinden.
Aantekeningen maken tijdens een kerkdienst kan een goed middel zijn om beter op te letten. Tevens kun je ze later nog eens nalezen. Als men vroeger een dominee ging ‘horen’, werden er ook vaak aantekeningen gemaakt. Toen waren er nog geen audioserver, kerkomroep en cassette- en bandrecorder voorhanden. Het hoeft natuurlijk niet zo uitgebreid als vroeger Eva Corenwijck op vijftienjarige leeftijd het deed op catechisatie bij ds. J. Fraanje. Zij heeft namelijk datgene wat Fraanje op catechisatie vertelde zodanig nauwkeurig opgetekend, dat zijn catechisatielessen uit het vragenboekje van Hellenbroek in boekvorm zijn uitgegeven. Eva moet wel over een of andere vorm van steno hebben beschikt.
Gijsbertus Voetius prijst in zijn bekende werk “De praktijk der godzaligheid” het aantekeningen maken tijdens een kerkdienst op een lei of een stuk papier zeer aan. Hij schrijft: „Mocht iemand dit geschrijf maar overdreven vinden en typisch iets van die preciezen (zoals die heden ten dage ten tonele gevoerd worden door bepaalde lieden die met die uit de lucht gegrepen kunstterm willen aangeven dat het om een bijzonder mensensoort gaat), dan zou ik hem willen adviseren zijn aandacht eens te richten op de oude kerk. Niets kwam daar zo vaak voor als het opschrijven van teksten (...) en zo is Augustinus’ schitterende onderricht en de liefelijke geur van Christus door geheel Afrika verspreid en bekend geworden.”
Hij noemt verder als voorbeeld Eduard VI, die van zijn tiende tot zijn zestiende koning was van Engeland. Hij droeg wel de toenaam “Josia van Engeland”, vanwege zijn godsvrucht. Hij maakte tijdens de preek altijd aantekeningen. Overigens met Griekse lettertekens, zodat de dienaren die dicht bij hem zaten niet konden lezen wat hij schreef.
Voetius schrijft: „Kinderen raken op deze manier eraan gewend om aandachtig naar preken te luisteren en zich die in te prenten; bovendien worden zij zo ervan weerhouden om te gaan spelen, te kletsen, zinloos rond te kijken en de gedachten af te laten dwalen.”
Overigens geldt dit niet alleen de jeugd. Ook voor ouderen kan het zo goed zijn. Er is toch zo weinig nodig om afgeleid te worden. Ik ken een vrouw die elke dienst aantekeningen maakte, deze vervolgens thuis uitwerkte en ze later aan een bejaard gemeentelid gaf die te doof was om nog naar de kerktelefoon te luisteren. Zodoende bracht ze het met aandacht gehoorde ook nog eens onder de aandacht van een ander.
Na de Schriftlezing pleeg ik altijd te zeggen, wanneer er geen voorlezer is: „Zalig zijn zij die het woord horen maar het ook bewaren in het hart.” Daar zou een eenvoudige notitie op een blocknote of een aantekening in het boekje “Fijn dat je er bent” toe kunnen bijdragen. Als het niet in het hoofd wordt bewaard, kan het ook niet in het hart neerdalen. Smytegelt zou zeggen: „Doe gij het mogelijke, God doet het onmogelijke.”