DWW schreef:Mijn vraag aan jou nu : kan dan een ziel met twee geestelijke mannen tegelijk getrouwd zijn...?
Zo niet, dan liggen wij in Adam getrouwd/verbonden onder de heerschappij der wet die ons veroordeelt, want de ziel die zondigt zal immers de dood sterven. Dus we liggen dood en verloren in ons bondshoofd Adam, onder de vloek van Gods heilige wet, Gal. 3:12b. Vertel me dan eens, hoe wordt een mens dan verlost uit het diensthuis van deze wet, c.q. verlost uit het diensthuis der zonden. Hoe wordt hij dan de bruid van zijn Tweede Man, en hoe wordt hij dus verlost van de heerschappij van z'n eerste geestelijke man...?
Ach DWW, wat spreekt u toch verwarrend!
Ligt een mens verloren en dient deze daarom bevindelijk verloren te gaan?
Is ontdekking aan die ontzaggelijke realiteit niet voldoende en dient een mens eerst verloren te gaan? U legt hier een stuk noodslotleer tussen die onze vaderen ten ene male vreemd is.
Wat is het troostvolle evangelie voor mensen die zich in hun ellende wenend voor Gods aangezicht wenden? U zegt dat het allemaal wetswerk is en dat de zondaar daaraan moet sterven.
Welk een hindernis werpt u toch op waartegen zovele vaderen gewaarschuwd hebben. Waarom negeert u de vaderen zoals Brakel, Koelman, Smytegelt, Bruinings, Meade enzovoort volkomen? Zij spraken ook over liefelijke nodigingen voor zondaars die zichzelf onwaardig achtten en genade afsmeekten bij de Heere opdat Christus hen geopenbaard mocht worden. Ach, zie toch eens hoe oudvaders als Teelinkc, Koelman en Immens mensen troosten in het opmaken van hun staat. Nooit wordt daar gesproken over wat u in elke exegese inleest.
U verwart zo de ontzaggelijke werkelijkheid van ons doemwaardige bestaan en de onverzoende betrekking van de mens van nature buiten Christus met het ondergaan van de doodstraf zelf waarbij u de Heilige Geest tot een beul maakt in plaats van de Trooster om uitverkorenen tot de Vader te brengen. God werkt het willen en werken. Niet het willen verloren gaan maar het leren om tot Christus te gaan als vijandige zondaar. Te weten doemwaardig te zijn, schuldig, ja een overtreder is wat anders dan bevindelijk daadwerkelijk door de hel te moeten en zo ook de gang naar de hel te gaan maken in het zieleleven. Dáár komt u steeds weer op uit, ondanks dat u het probeert te ontkennen.
Het is niet bevindelijk eerst verloren gaan en dan bevindelijk leven, maar het is dood zijn en dan tot leven gebracht te worden door een nieuwe schepping! U zet de rechtvaardiging als los stuk als zijnde de wedergeboorte in engere zin voor de heiligmaking in plaats van de rechtvaardiging en heiliging als verdiensten van Christus bijeen te houden. U verwart in uw leringen de bevinding van de zaken met de betekenende inhoud der zaken.
Wilt u eens kennis nemen van hoe Thomas Boston dat leert?
4. DE OUDE EN DE NIEUWE MENS IN DE GELOVIGEN
Dit wetende dat onze oude mens met Hem gekruisigd is opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen.
Romeinen 6: 6.
De heiligmaking van zondaars is niet minder een verborgenheid dan hun rechtvaardigmaking. De eerste ontspringt in hen uit het kruis van Christus door middel van het geloof wat de zondaar verenigt met een gekruisigde Christus. Ook vloeit de rechtvaardigmaking van de zondaar voort uit dezelfde bron.
De apostel heeft in het vierde vers van ons teksthoofdstuk verklaard dat de verzekering van de heiligmaking der gelovigen door hen wordt verkregen uit hun wandel "in nieuwigheid des levens," als een gelijkenis van "de opstanding van Christus." Gedurende de veertig dagen na Zijn opstanding leefde Hij op een andere wijze dan vóór Zijn dood, want wij lezen niets anders dan dat Hij na Zijn opstanding "sprak van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan," Handelingen 1: 3.
In onze tekst vinden wij:
1. De grond van verzekering van heiligheid des levens in gelovigen die met Christus verenigd zijn: "Onze oude mens is met Hem gekruisigd." Dit verzekert hen van heiligheid des levens, op dezelfde wijze als het uitdrogen van de fontein verzekert van het uitdrogen van de stroom.
(1.) De fontein van zonde is in de gelovige: "Onze oude mens is met Hem gekruisigd." Hier wordt vastgesteld dat Christus gekruisigd was en dat er een tweemens in gelovigen is, een nieuwe en een oude mens. Want de apostel zegt 'onze oude mens', waarmee hij te kennen geeft dat de oude mens niet de gehele mens is, zoals in de onwedergeborenen. De nieuwe mens is het nieuwe schepsel der genade in de gelovige, of zoals hij vernieuwd is. De oude mens is de verdorvenheid der natuur of zoals hij vernieuwd is. Die oude mens is de verdorvenheid der natuur of zoals hij niet vernieuwd is. Die oude mens is de fontein van zonde in zijn hart en leven.
De staat waarin de oude mens in de gelovigen verkeert is een staat van kruisiging. Hij is aan het kruis genageld wat een staat des doods betekent. Zijn kruisiging is een medekruisiging met Christus, zoals Paulus zegt: "Ik ben met Christus gekruist," Gal. 2: 20. In zover de gelovige door geloof met Christus verenigd is, is de oude mens aan het kruis van Christus genageld, om dezelfde weg te gaan als Christus ging en dat was een zeer smartelijke weg.
(2.) De uitkomst van de aanwezigheid van de fontein der zonde is tweevoudig.
a. De uiteindelijke uitkomst is dat "het lichaam der zonde te niet gedaan worde." De oude mens is het lichaam der zonde, wat een samenknoopsel is van de verscheidene zondige begeerlijkheden die zich stellen tegenover de heilige wet, zoals het lichaam bestaat uit ledematen die overeenkomen met de lichaamsgesteldheid. Nu, het einde van de oude mens, het lichaam der zonde, is zijn vernietiging en totale ondergang. Kruisiging betekent nog niet dood te zijn, maar zij is een onvermijdelijke weg tot de dood. Pilatus wilde dat Christus "gekastijd en losgelaten zou worden," maar de joden wilden Hem gekruisigd hebben, want dat zou Hem uit hun midden doen verdwijnen. Zo ook de oude mens moet niet verbeterd maar geheel en al uitgeroeid worden.
b. De dadelijke uitkomst is, dat "wij niet meer de zonde zouden dienen." Dat wil zeggen dat wij vanaf het ogenblik van onze vereniging met Christus niet meer aan de zonde zullen toegeven, om vrijwillig daarin te leven en onszelf als haar dienstknechten aan haar over te geven, opdat wij niet meer als voorheen zullen leven om ze te voldoen. De oude mens kan lang aan het kruis hangen vóór dat hij sterft. Maar zo lang hij aan het kruis leeft, staan zijn handen en voeten hem niet meer ten dienste zoals vroeger, daar zij aan het hout genageld zijn. Hij mag zich nog bewegen, maar dan zal het zijn met pijn en moeite. Zo was het met Christus. Toen Hij aan het kruis hing moest Hij Zijn moeder opdragen aan de zorg van Zijn beminde discipel Johannes, daar Zijn eigen handen en voeten geen vrijheid hadden om haar te dienen zoals voorheen.
2. Wij vinden in onze tekst de zekerheid van de kruisiging van de oude mens, want de apostel zegt: "Dit wetende." Het is niet een zaak van onzekere hoop maar het is een bekende waarheid. Ons verstand kan het niet begrijpen. Geen lichamelijk oog kan onze oude mens met Christus aan het kruis ontdekken. Ook de rede kan het niet afleiden uit natuurlijke beginselen, want de gehele verborgenheid van Christus is bovennatuurlijk. Het kan daarom alleen gekend worden door geloof in het Goddelijk getuigenis. Het is een genade voortvloeiende uit geloof om ons kracht te geven in al onze pogingen tot heiligheid des levens. Daarom moeten wij die waarheid vasthouden en er bij blijven in al onze worstelingen met de oude mens als wij ernstig begeren stand tegen hem te houden.
Om de verschillende bedoelingen van onze tekst aan te roeren, zal ik die in verschillende leerstellingen in het kort verklaren.
Leerstelling I.
In gelovigen die met Christus verenigd zijn is een nieuwe mens, een heilig beginsel; en een oude mens, een fontein van zonde.
I. Waarom worden het heilig beginsel en de verdorven natuur in gelovigen de nieuwe en oude mens genoemd?
1. Zij worden mens genoemd omdat elk van hen de gehele mens bezit, hoewel niet volkomen. Iedere gelovige kan zich in twee geheel verschillende opzichten ik noemen. "Want hetgeen ik doe dat ken ik niet; want hetgeen ik wil dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat dat doe ik," Rom. 7: 15. Er is niet één deel van de mens dat in Christus is, maar genade heeft er een deel van en verdorvenheid heeft er een deel van. Het is als met de schemering, er is overal licht, en ook overal duisternis, maar de duisternis is in elk deel vermengd met licht. Zo is mijn vernieuwde deel ik, een mens die een verlicht verstand, een vernieuwde wil, geestelijke genegenheden heeft en ik gebruik mijn lichaam in overeenstemming daarmee. Maar mijn onvernieuwde deel is ook ik, die een verduisterd verstand, een opstandige wil, verdorven genegenheden heeft en zijn lichaam dienovereenkomstig gebruikt.
2. Zij worden om twee redenen de nieuwe en oude mens genoemd.
(1.) Omdat de nieuwe natuur wordt geschonken tegenover het verdorven beginsel wat de eerste bezitter was. De verdorven natuur is van dezelfde aard als wijzelf, vanaf onze ontvangenis en geboorte af, en alleen die verdorvenheid had ons in bezit, totdat wij door geloof met Christus verenigd werden. Eerst toen kwam de nieuwe natuur in en daarom wordt de verdorvenheid de oude mens genoemd.
(2.) Zij worden oud en nieuw genoemd op grond van hun verschillende afkomst. De oude mens die in ons is kwam af van de verdorven eerste Adam; de nieuwe mens komt af van de heilige tweede Adam. Zo kan de gelovige, ziende op de verdorvenheid van zijn natuur, de gevallen Adam zijn vader noemen; en ziet hij op de nieuwe natuur in zich, dan mag hij Christus zijn vader noemen. De tweede Adam die na de eerste kwam maakte de eerste Adam oud. Zo wordt in overeenstemming daarmee, de oude en nieuwe mens in ons voortgebracht.
II. Hoe wordt de gelovige zo gedeeld in twee, in twee mensen?
Dit geschiedt door de kracht van zijn vereniging met Christus, waaruit een gemeenschap van genade met Christus in hem ontstaat. "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing," 1 Kor. 1: 30. Hierbij zijn twee zaken op te merken.
1. Op het ogenblik van iemands vereniging met Christus door geloof, wordt uit de volheid der genade in de mens Christus een bepaalde mate van elke genade aan hem meegedeeld, zoals de stempel een afdruk geeft op het papier. "Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon van God, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus," Ef. 4: 13. "En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade," Joh. 1: 16. Zo wordt het nieuwe schepsel geformeerd, als een nieuwe mens volmaakt in delen, hebbende alle ledematen, daar geen enkele genade geheel ontbreekt.
Vandaar is het dat de nieuwe mens naar Christus beeld wordt geformeerd, zodat hij de volkomen gelijkenis van de man Christus is, zoals Eva van Adam was. Die daad wordt gezegd te zijn, dat "Christus een gestalte krijgt in de gelovige," Gal. 4: 19.
2. Evenwel wordt in de schepping van de nieuwe mens niet een volle mate van elke genade aan de gelovige meegedeeld. "Want wij kennen ten dele," 1 Kor. 13: 9. Dewijl dan alle genaden onvolkomen zijn, hoewel zij alle zonden tegenstaan, zo kunnen zij hart, wil en genegenheden niet volkomen vervullen. Zo is er dan een oude mens overgebleven in de gelovige, wat het beeld is van de eerste Adam, waarin de verdorvenheid blijft woelen.
Th. Boston, De rechtvaardige zal door het geloof leven.