De wet

Molenaar
Berichten: 30
Lid geworden op: 30 okt 2008, 22:35

De wet

Bericht door Molenaar »

Ik ben net nieuw op dit forum, dus ik weet niet zeker of ik dit onderwerp in het juiste forum-onderdeel stop.

Ik lees Romeinen 7:6

6 Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter.

Waarom wordt de 'de wet' in onze kerken nog dusdanig belangrijk geacht, dat deze elke zondag wordt voorgelezen ?
Genade door recht
Berichten: 335
Lid geworden op: 25 jun 2007, 22:55

Re: De wet

Bericht door Genade door recht »

Heb je de kanttekeningen al gelezen?
Jongere
Berichten: 7757
Lid geworden op: 14 apr 2004, 15:45

Re: De wet

Bericht door Jongere »

Of de rest van datzelfde hoofdstuk.

Want ik heb een vermaak in de wet Gods.
Molenaar
Berichten: 30
Lid geworden op: 30 okt 2008, 22:35

Re: De wet

Bericht door Molenaar »

Genade door recht schreef:Heb je de kanttekeningen al gelezen?
Ik heb de kanttekeningen gelezen, maar daar werd ik ook geen wijs uit.
Robert
Berichten: 1424
Lid geworden op: 28 nov 2002, 10:29
Locatie: Delft

Re: De wet

Bericht door Robert »

Omdat menselijke religiositeit liever duidelijke regeltjes heeft.

En dat 2e deel van Romeinen 7 gaat niet over Paulus zelf. Anders spreekt hij zichzelf nogal tegen. Die 'ik' is een stijlfiguur.

Ik heb er eens een studie van 23 kantjes over getypt, 's kijken waar die gebleven is.
Carpe Diem tamen Memento Mori
VDB-23
Berichten: 56
Lid geworden op: 30 okt 2008, 16:37
Locatie: Zwolle

Re: De wet

Bericht door VDB-23 »

Nu zijn wij vrijgemaakt, overmits wij dien gestorven. De HC laat zien dat wet gepreekt moet worden, opdat de gelovige Christenen hoe langer hoe meer hun verdorven aard zouden leren kennen, en zo enkel en alleen hun vetrouwen zouden leren stellen op het verzoenend lijden en sterven van Christus.
Voor de ongelovigen moet de wet worden gepreekt tot een eeuwigdurende wet, omdat zij buiten Christus staan. Zijn staan nog onder de wet, en dat betekent dat zij nog onder de eis en vloek van de wet staan. Iemand die Christus door een waar geloof ingelijfd wordt, staat niet meer onder de wet, omdat hij aan de wet der wet gestorven is, en Gode levendgemaakt is in Christus. Hij staat onder de GENADE, dat houdt in dat hij niet meer onder de vloek en de eis van de wet leeft, maar dat hij onder een vervulde wet leeft, namelijk in Christus.

VDB
Gebruikersavatar
MarthaMartha
Berichten: 13043
Lid geworden op: 21 nov 2007, 21:04
Locatie: Linquenda

Re: De wet

Bericht door MarthaMartha »

VDB-23 schreef:Nu zijn wij vrijgemaakt, overmits wij dien gestorven. De HC laat zien dat wet gepreekt moet worden, opdat de gelovige Christenen hoe langer hoe meer hun verdorven aard zouden leren kennen, en zo enkel en alleen hun vetrouwen zouden leren stellen op het verzoenend lijden en sterven van Christus.
Voor de ongelovigen moet de wet worden gepreekt tot een eeuwigdurende wet, omdat zij buiten Christus staan. Zijn staan nog onder de wet, en dat betekent dat zij nog onder de eis en vloek van de wet staan. Iemand die Christus door een waar geloof ingelijfd wordt, staat niet meer onder de wet, omdat hij aan de wet der wet gestorven is, en Gode levendgemaakt is in Christus. Hij staat onder de GENADE, dat houdt in dat hij niet meer onder de vloek en de eis van de wet leeft, maar dat hij onder een vervulde wet leeft, namelijk in Christus.

VDB
mee eens!

( :oO )
Als de moed je in de schoenen zinkt, ga dan eens op je kop staan!
Wilhelm
Berichten: 3240
Lid geworden op: 13 okt 2007, 19:26

Re: De wet

Bericht door Wilhelm »

In al deze rechtvaardigings en wets discussies ben ik benieuwd of we elkaar kunnen vinden in de volgende preek van Kohlbrugge.
Het verbaasd me dat de verschillende meningen zich beide op predikers als Kohlbrugge beroepen, ik ben benieuwd of er zijn die tegen deze prediking wat in kunnen of willen brengen.
Theologisch heeft DJK / VDB-23 (ben je dezelfde ?) , wel een punt, alleen de bevindelijke uitwerking daarvan dat is het punt waarin gedwaald wordt, en dat lees je zo ook niet terug bij bv Kohlbrugge.
Hermann Friedrich Kohlbrugge schreef:
Verkocht onder de zonde

Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.
Romeinen 7:14


Gods wet wordt door de prediking van het Evangelie onwrikbaar bevestigd. Dit zien we door de hele Bijbel heen. In het Nieuwe Verbond is de openbaring van Gods wet echter nog geestelijker. De schaduwen zijn daar immers verdwenen. De betekenis van de schaduwen en het wezen ervan zijn nu zichtbaar zonder het deksel van de wet van Mozes. De wet is heilig, rechtvaardig en goed. Dat wordt nu pas echt duidelijk, omdat Hij Die de wet op Sinaï gegeven had, haar ook zelf vervulde en zo de Zijnen vrijmaakte van de wet (Rom. 7:6).

Hoewel Christus de wet vervuld heeft, laat Hij toch ook nu onder het Nieuwe Verbond de wet nog prediken, en in haar volle geestelijkheid onthullen. Hij doet dat opdat er niemand zal zijn die in de dag des oordeels iets heeft om zichzelf te verontschuldigen. Christus is immers gekomen en Hij wordt nog verkondigd. Met betrekking hierop staat er geschreven: ‘Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?’ (Hebr. 2:3 en Hebr. 12:25). Op een andere plaats lezen we: ‘Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet!’ (Hebr. 3:7,8). En op nog een andere plaats: ‘Jeruzalem! Jeruzalem! gij, die de profeten doodt (…), hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen (…), en gij hebt niet gewild!’ (Matt. 23:37,38).

De wet wordt in het Nieuwe Verbond ook gepredikt om alle praatchristenen en vrome huichelaars tot zwijgen te brengen. Zij zijn trots als de farizeeërs, alsof zij iets meer dan anderen zijn in het Koninkrijk van God. Ze denken dat ze zich met hun deugden verdienstelijk maken bij Christus.

De wet wordt ook gepredikt om alle hoogmoedigen, die op hun werken roemen, te schande te maken. Zij zeggen dat ze niét op hun werken roemen. Maar de wet zegt tegen deze hoogmoedigen: ‘Voorwaar zeg Ik u: voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan’ en ‘dezen zullen gaan in de eeuwige pijn’ (Matt. 25:40 en 46). Voor hen is ook dit woord bestemd: ‘Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen.’ (Luk. 13:24).
Vooral de brief van de apostel Jakobus treft zulke mensen. Hij wil de uiterlijke schijnvroomheid en het masker van godzaligheid van hen afnemen. Zij zeggen immers: ‘De christen is niet meer onder de wet, maar onder de genade, en heeft een eeuwige vrijheid van de wet en een volmaakte gerechtigheid en heiligheid in Christus.’ Ze zijn hooghartig, trots en overmoedig. Ze maken de grond van hun weg en van de leer van de eeuwige verkiezing. Ondertussen zondigen ze erop los. Ze wandelen naar het vlees en geven toe aan hun onreine lusten. De schuld van hun zonde geven ze aan de oude mens, of aan hun onmacht, of aan God, of aan de wet, of aan hun boze hart, of aan hun lichaam, of aan de duivel, of aan hun naaste, of aan hun diep bederf. Zo maken ze van de genade en van de lieve Heere Christus als het ware een pijnstillend middel, waarmee ze hun geweten gerust stellen wanneer dat ontwaakt. Ze zouden moeten belijden: ‘Ik, ik, ik heb tegen U alleen gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw ogen, en veroordeel mijzelf.’

De prediking van de wet treft ook hen die zich beroemen op hun eeuwige verkiezing, terwijl zij de wedergeboorte en de inwoning van de Heilige Geest en de opstanding van het vlees ontkennen. Ook zijn er mensen die het Woord van God verachten. Zij willen er niet onder buigen. Ze verdraaien het zoals ze het zelf graag willen horen. Ze weigeren om voor Gods Woord te beven en de heiligheid van Zijn wet te erkennen. Ze willen niet klagen met een verbroken geest: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?’ en God danken dat deze verlossing door Jezus Christus is.

De prediking van de wet treft ook wettische mensen, die over het kleinste dingetje kunnen vallen (muggenziften), terwijl soms ook weer alles lijkt te kunnen. Ze verloochenen Christus om slechts een handvol genieting van ongeloof. Ze jagen geen heiliging na, terwijl zonder heiligmaking niemand de Heere zal zien. Tegen hen zegt Psalm 50: ‘Maar tot de goddeloze zegt God: wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond, daar gij toch de kastijding haat, en Mijn woorden achter u heen werpt; als gij een dief ziet, zo loopt gij met hem, en uw deel is met de overspelers, uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog. Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder, en tegen de zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent ten enenmale, dat Ik ben gelijk gij. Ik zal u straffen, en zal het u stuk voor stuk voor ogen leggen. Verstaat dit toch, gij vergeters van God, opdat Ik niet verscheure, zo dat niemand redden zal. Wie dankoffert, die eert Mij, en dat is de weg, dat Ik hem het heil van God doe zien.’
Op een andere plaats lezen we: ‘Dwaalt niet, God laat Zich niet bespotten; zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien. Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien.’ en ‘Vermaant elkander te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde.’ (Hebr 3:13). Ook Ezau wilde niet buigen onder het woord. ‘Dat niet iemand zij een hoereerder of een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. (…) Want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht.’ (Hebr. 12:16,17, vgl 2 Kor. 7:1, 2 Petr. 3:11, Tit 1:10-16). Want als mensen door de kennis van onze Heere en Zaligmaker de besmettingen van de wereld ontvlucht zijn en daarna weer door de wereld overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste (2 Petr. 2:20, vgl Hebr 3:12, 1 Kor. 10:9, Hebr. 6:4-7, Hebr. 10:26,27).

De wet wordt in het Nieuwe Verbond ook gepredikt om schijnchristenen te ontdekken. Er zijn immers mensen die denken dat ze christen zijn, omdat zij zijn gedoopt en tot lidmaten zijn aangenomen of omdat zij ten avondmaal gaan. Anderen menen dat ze christen zijn als ze het hunne opofferen, opdat het Koninkrijk van God uitgebreid wordt. Nog weer andere mensen menen dat ze christen zijn als ze op Gods liefde vertrouwen met een bekering van de grove tot de fijne wereld, van de duivel tot zeven duivels, van de wellust tot de kloosterheiligheid, van de dansvloer tot de kerkgang en het lezen van allerlei geschriften. De prediking van de wet getuigt echter tegen hen, dat zij nog steeds naakt zijn. Zij hebben immers Christus niet aangetrokken. Bij al hun christelijke werkzaamheid en liefde zijn ze dood in zonden en vervreemd van het leven van de Geest uit God in Christus Jezus (zie 1 Kor. 13:1-8, 1 Joh. 3:9). Onder hen zijn er die onder het zegel der verkiezing liggen. Zij worden door de prediking van de wet uit hun paradijs van christelijk doen en laten gedreven. Ze worden afgebracht van hun denkbeelden dat ze er goed voor staan. Ze worden afgebracht van de zandgrond van hun eigen lopen en willen, en ze worden daardoor naar de Rotssteen Christus gejaagd (Gal. 3:19,24, Rom 3:20, 2 Kor. 3:6). Daarom lezen we: ‘Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de doden, en Christus zal over u lichten!’ (Ef. 5:14). ‘Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven.’ (2 Kor. 13:5). ‘Zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.’ (Rom. 8:9). En hier is de wet een woord van macht, hetwelk doodt, opdat de Geest de zondaar levend zou maken.

Gods wet moet ook worden gepredikt opdat een arme zondaar, die zijn zonden met een treurend gemoed erkent, tot een levend besef van zijn onmacht wordt gebracht. De wet zegt tot hem: ‘Bekeert u, en gelooft het Evangelie, laat u met God verzoenen’. Daarop gaat de zondaar bidden: ‘Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn! Leert U mij wat geloven is. Wees mij genadig en ontferm U over mij. Geef mij handen, dat ik het aanneem. Komt U in mij, dan heb ik U. Hier hebt U mij, leer mij Uw welbehagen, o God!’ Hier dient de wetsprediking om hoogmoedigen te vernederen en Gods genade te verheffen.

Gods wet moet ook worden gepredikt opdat de verootmoedigde ziel haar zaligheid helemaal in de handen van de barmhartige God en Zaligmaker overgeeft. Als zo’n ziel hoort: ‘Werkt uws zelfs zaligheid met vrezen en beven’, dan wordt ze zo teer en liefelijk getroost door wat daar op volgt: ‘want het is God, die in u werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen’. Zo’n ziel die aangevochten en veel geplaagd wordt, mag zich in Christus verbergen, om door Hem en in Zijn macht bewaard te worden door het geloof tot de zaligheid. Gods Woord zegt tegen zo’n ziel: ‘Volhardt in het goede. Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.’

Tenslotte moet de wet worden gepredikt, opdat Gods kinderen vervuld zouden worden met dankzegging en aanbidding. Dat gebeurt als ze inzien en ondervinden hoe Christus, Die het einde der wet is (tot rechtvaardigheid een ieder, die gelooft), de wet Zelf heeft vervuld, en zo ook het recht der wet in ons vervult (Rom 8:4). Terwijl wij in onszelf hoe langer hoe meer zonde en ellende ervaren, en onszelf aanklagen als verdervers van onze jeugd af aan, houdt de Vader ons in Christus Jezus, Zijn Zoon, voor Zijn lieve dierbare kinderen. Hij ziet ons in Hem aan als geheel rechtvaardig, heilig, rein en volkomen, zonder vlek of rimpel. Hij ziet ons zó aan, als hadden wij nooit enige zonden gedaan of gehad, voorzover wij deze weldaad met een gelovig hart aannemen. Zo mag dan ieder van ons vrijmoedig zeggen, uit kracht van de waarheid van God en het getuigenis van de Heilige Geest in ons: ‘Ik ben heilig en rechtvaardig’, hoewel ons geweten ons aanklaagt, dat wij onophoudelijk tot alle boosheid geneigd zijn.

Dit laatste klinkt menigeen vreemd in de oren. Een kind van God wil immers graag heilig en vroom zijn en iets van die heiligheid in zich gewaarworden. Hij meent dat hij zo kan weten of hij deel aan Christus heeft. Maar omdat hij zoveel zonden in zijn leven blijft zien, gelooft hij dat hij voor de Heiland van arme zondaren te onrein en te onwaardig en te vleselijk en te veel onder de zonde verkocht is. Hij denkt dat de heilige en rechtvaardige God met Zijn grote genade Zich niet met zo iemand wil inlaten. En hij vreest, dat hij weer in de kaken van de hel zal vallen.

Er zijn zulke mensen, die dag aan dag in de waan verkeren, dat zij toch hun zandkorrels bij elkaar moeten dragen, om de berg van hun heiligheid hoog op te bouwen. Maar dag na dag blaast de stormvlaag van de zonden deze zandkorrels weer weg. En dan zitten zij in een hoek, en wenen. Vervolgens beginnen ze weer van voren af aan. Ze geven het niet op en denken dat het hun ooit zal lukken. Zo zijn de meesten van ons. Want de eigengerechtigheid zit diep, zeer diep. En de oude monnik weet van geen sterven, zolang als wij leven.

Daarom willen we in deze preek onder de leiding van Gods Geest, Die de harten en nieren beproeft, in alle oprechtheid spreken over het bestaan van een christen die door het bloed van Christus gerechtvaardigd en geheiligd is, van wie alle zonden afgewassen zijn.
De tekst voor deze leerrede is Romeinen 7:14. ‘Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.’

Wanneer wij letten op het verband van dit vers met de voorafgaande verzen, dan wordt het volgende daaruit duidelijk. Wij moeten voorgoed óf door verdienste óf door genade leven. Wij leven óf geheel door de wet óf geheel door Christus. Wij moeten het geheel met onze vroomheid en werken wagen óf wij moeten het geheel met Christus houden. Wij zijn immers het eigendom van degene onder wie wij staan. Wij moeten de ene of de andere toebehoren, anders zijn wij ontrouw. Wanneer een echtgenote een relatie met een andere man onderhoudt terwijl haar eigen man leeft, dan pleegt zij overspel. Wanneer echter haar man is gestorven en zij trouwt een tweede man, dan is er geen sprake van overspel. Zo zijn dan ook wij overspelers, als wij menen dat wij voor een deel door onze vroomheid en een deel door Christus zouden kunnen leven.
Daarom dienen wij de wet te beschouwen als een dode, die wij rechtmatig hebben begraven. En omgekeerd zijn wij ook zelf voor de wet een dode geworden, waarbij de wet zelf de oorzaak van onze dood is. Wij hebben niet meer met de wet te doen nadat wij van Christus geworden zijn. Hij is immers opgewekt van de doden. Hij heeft ons met Zichzelf in de hemel in het eeuwige leven in triomf binnengebracht. Zo heeft hij ons voor altijd van de wet vrijgemaakt en verlost.

Onze eerste man (de wet) was wel goed, maar wij konden niet lang bij hem wonen. Toen wij hem nog maar nauwelijks hadden leren kennen, verbood hij ons alles. Hij kondigde ons vloek en dood aan, wanneer wij niet een volkomen gehoorzaamheid betoonden. Toen gingen wij allerlei dingen begeren die ons door de wet verboden werden. De wet strafte dit als zonde. De zonde, die de straf niet duldde en er zich tegen verzette, bracht ons van kwaad tot erger. De wet (waarbij wij hadden kunnen leven, als wij niet begeerd hadden) hield woord. De wet vervloekte en verdoemde ons. Daarop begon ook de zonde tegen ons te razen. Zij woedde hevig in ons. Zij liet ons doodslaan door onze eerste man, de wet, die op zichzelf goed was. Daar lagen wij dan dood voor de huisdeur van de wet. En zie, toen kwam er een Ander voorbij. Die maakte ons levend, reinigde ons van ons bloed, en nam ons met Zich mee in Zijn Huis, om daarin eeuwig te wonen. Zo zijn wij nu met een andere Man getrouwd, die ons niets weigert, maar alles aan ons geeft. En wat nu bij de vorige man hoorde, of het nu vroomheid is, of heiligheid, of wat er ook tot de wet behoort, dit alles hoort niet meer bij het leven met de nieuwe Man. Net zo min als kinderschoenen nog bruikbaar zouden zijn in het leven van een volwassene.

Toch blijft de vorige man op zichzelf goed. Hij had er recht toe, dat hij ons alle begeerte ontzegde, omdat onze eerste voorouders ons onder die voorwaarde hadden uitgehuwelijkt. Zowel onze voorouders als wijzelf hebben getoond daarmee in te stemmen. Maar noch wij, noch onze eerste ouders zijn deze voorwaarde nagekomen. De zonde van begeren kwam ertussen. En Paulus zegt nu verder: ‘de zonde, opdat zij openbaar zou worden zonde te zijn, heeft mij door het goede de dood gewerkt, opdat de zonde bovenmate werd zondigende door het gebod’. En hierop volgt onze tekst: ’Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde‘.

We staan bij deze drie uitdrukkingen stil:
I. Want wij weten, dat de wet geestelijk is
II. Maar ik ben vleselijk
III. Verkocht onder de zonde


I. Want wij weten, dat de wet geestelijk is
Zo spreekt de apostel, en hiermee laat hij nog beter zien hoe de zonde bovenmate zondigende wordt door het gebod. Want de wet handhaaft niet alleen de uiterlijke letter, maar staat ook op elke tittel en jota, zonder ook maar iets toe te geven. De wet wil geestelijk begrepen en toegepast worden. Zij wil niet alleen uiterlijke werken, uiterlijke gerechtigheid en heiligheid. Dit spreekt immers in de burgerlijke handel en wandel vanzelf.

De wet verbiedt niet alleen dat wij echtbreken, moorden en stelen. De wet eist niet alleen, dat wij dit of dat niet doen of vermijden. De wet vraagt niet alleen heiligheid van handen en voeten en ogen, ja van de gehele mens. De wet verbiedt niet alleen de begeerte. Maar de wet beveelt en voert het opperbevel met een ijzeren staf, en dreigt verschrikkelijk: gij zult, gij zult niet. De wet wil boven alles, dat wij uit eigen vrije wil en met eigen krachten snel en bereidwillig alles zo volvoeren, als zij het ons oplegt. Zij wil, dat wij haar gedurig naar de ogen en op de handen zien, en zo snel mogelijk doen, wat zij ons gebiedt. De wet wil dat wij alles wat zij begeert uit de grond van ons hart uitvoeren, met lust, volkomenheid, vriendelijkheid en liefde. Zij wil, dat wij God hartelijk vertrouwen als de levende God. Zij wil dat wij in Hem geloven, Hem liefhebben, Hem boven alles eren en vrezen, en dat wij met alles wat in ons is Hem gehoorzamen uit enkel eerbied en dankbaarheid. Zij wil dat wij geheel heilig en rechtvaardig met ons verstand en met onze wil voor Zijn aangezicht wandelen.

Dit moeten we doen zonder morren en zonder tegenspraak. De wet wil dat wij al het boze schuwen met ons hele hart. En dat we onze naaste, zelfs onze vijand, innig liefhebben, en kuis, eerlijk en vroom met hem leven. In één woord: de wet wil, dat wij zó heilig zijn als onze eerste voorouders vóór de val waren. We moeten zó volkomen zijn als onze Vader in de hemel volkomen is (Matt. 5:48)! Zo past het ons de wet aan te zien, en haar volkomen te houden, tot haar laatste tittel en jota toe. Dit moeten we in heel ons leven doen, dag en nacht, zonder ophouden. Wij mogen er niet van afwijken, ter rechter- noch ter linkerhand. Wij moeten met de wet in- en uitwendig zó overeenkomen, dat zij niet de minste vlek of de geringste onvolkomenheid met haar blanke reinheid en geestelijkheid in ons leven kan aanwijzen. Zó geestelijk is de wet van de heilige, rechtvaardige en eeuwige God. Hij is een Geest en wil alles geestelijk gedaan hebben. Hij vraagt een blijvend werk van ons. Hij heeft Zelf de wet gegeven en in stenen tafels gegraveerd. Hij heeft die wet geschreven in onze harten en in ons geweten.
De mens die de wet niet geestelijk doet, en in alles blijft wat de wet juist geestelijk van ons vraagt, die ligt onder de geestelijke dood. De apostel zegt het zo: ‘Dat weten allen, die de wet kennen, en wij moeten daarin leven of daaraan sterven’.

Wat is de bedoeling van Paulus wanneer hij dit zo duidelijk zegt? Hij had toch eerder al gezegd dat de gelovigen dood zijn voor de wet? Wel, hij wil dat het voor ons heel duidelijk wordt, dat wij niet deugen voor de wet en voor haar werken en heiligheid en vroomheid. We moeten er onze handen van afhouden. Als we daarvan overtuigd zijn, zullen we gedrongen worden om onze hoop alleen op Christus te stellen. Maar als we met de wet en haar werken omgaan, zullen wij onvermijdelijk tot vertwijfeling komen (Gal. 3:10,1 Kor. 16:22). Hoe meer wij geloven dat we de zonde door het gebod kunnen doden, hoe meer de zonde ons onder de voet zal lopen en tot nog meer zonde leidt. Ja, de zonde zal ons tot roekeloosheid, ongeloof, wanhoop en zelfs tot zelfmoord leiden, wanneer we geen afstand doen van onze heiligheidsstelsels. Het schip van het geloof moet alleen op vrije genade drijven!

U vraagt: ‘Zullen wij dan niets overhouden?’ Hebt u dan iets om over te houden? U hebt niets, en wat u hebt is zonde, die door de wet steeds erger wordt. U vraagt: ‘Zullen wij dan niets doen?’ U kúnt niets anders dan zondigen (Rom 7:18, Rom 3:12). Hoe meer u doet, al was het maar iets heel kleins, hoe erger u het maakt. U vraagt: ‘Wij moeten er toch naar streven, dat wij niet zo onrein voor God verschijnen? De zonde moet toch gedood worden? Wij willen op zijn minst enkele zonden vermijden!’ U kúnt niets willen. De zonde wordt u gedurig te machtig. U komt om in uw krachteloosheid. U bent vandaag niet bereid en u bent morgen nog minder bereid. De zonde zal u bedriegen! U bent vandaag niet heilig, maar u bent na een jaar nog onheiliger. U bent vandaag onwaardig, maar na tien jaar of na dertig jaar bent u nóg onwaardiger.

U vraagt: ‘Wat moet ik dan doen?’ Werp uw heiligingskrukken weg, ver van u weg! U komt er de berg Sion niet mee op. Ruk die vodden af, waarmee u uw wonden bedekt houdt! En toon u, zoals u bent, aan Hem, Die heilig en rechtvaardig is! Laat alles los wat van u is. Als u hier aan uzelf wanhoopt, is dat zaligheid. Geef God alle recht en veroordeel uzelf voor God! Dan doet u, wat God wil. Wacht dan reikhalzend op Zijn genade, die u aangebracht is in Christus, Zijn Zoon. Het geloof wordt immers tot rechtvaardigheid gerekend aan degene die niet werkt, maar in Hem gelooft, Die de goddeloze rechtvaardigt (Rom. 4:5). Hoort u wat de Schrift hier zegt? Het zijn geen mensen die in de liefde staan, geen heiligen, rechtvaardigen en vromen. Nee, nee! Goddelozen worden gerechtvaardigd! O, bid, dat de Vader van onze Heere Jezus Christus u de hand van het geloof zal geven. Dan zult u de schat deelachtig zijn, die voor eeuwig rijk maakt. Dan zult u de Zon der gerechtigheid zien doorbreken in uw harten, en in Haar stralen zult u zich verheugen en vrolijk zingen.

Uw bloed en Uw gerechtigheên,
die zijn mijn bruidskleed, anders geen.
Daarin zal 'k voor Gods troon bestaan,
als aard’ en heem'len mij ontgaan.

‘Wij weten, dat de wet geestelijk is’, zegt Paulus. Daarmee dringt en drijft hij wel hard. Maar hij lokt toch ook zo liefelijk. Hij drijft de ziel uit de wet, uit haar werken, uit alle middelen om heilig en vroom te worden. Hij snijdt alle pogingen af waarmee de ziel de zonde uit zichzelf tracht te doden en kwijt te raken. Zo wordt de ziel op de tederste wijze tot Christus getrokken. Ze wordt dan alleen in Hem gevonden. Hij is voor de ziel als een andere Man, Die er alleen verstand van heeft om met wet, zonde, duivel en dood om te gaan. In Christus’ huis is een volkomen vrijheid van wet, zonde en dood. Daar heersen alleen genade, vrede, blijdschap, gerechtigheid op een heerlijke manier. En opdat wij niet twijfelen, spreekt Paulus van zichzelf. Hij zegt: ‘Ik, Paulus, ben tot in de derde hemel opgetrokken geweest, en heb daar onuitsprekelijke woorden gehoord. Ik mag mij beroemen en juichen in de gerechtigheid van Christus. Ik mag tegen de hel inroepen: “Wie zal mij verdoemen?” Ik mag tegen alle duivelen en alle zonden en de wet en het oordeel in uitschallen, dat ik er zeker van ben dat niets ons kan scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere. Ik ben aan de zonde, de wet, de wereld en aan mijzelf gestorven. En nu deel ik het u mee. Niet hoe ik vroeger was, neen, maar hoe ik nu ben: ik ben vleselijk!’

II. Maar ik ben vleselijk
‘Ik ben vleselijk!’ Dat is juist de oorzaak, waarom ik niet bij de wet in huis kan blijven, waarom ik bij de wet niet kan leven. Want de wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk. Wanneer ik half vleselijk en half geestelijk was, dan zouden wij toch niet in vrede met elkaar kunnen leven. Ik zou immers het werk der wet niet verder dan tot de helft brengen. Hiermee zou ik niet geholpen zijn. Het zou vergeefse arbeid zijn en ik zou er toch geen dank voor ontvangen. De wet velt een geestelijk oordeel en vraagt in alle opzichten naar volmaaktheid. Want de wet is geheel geestelijk. De wet wil bemind worden door een geheel geestelijk hart. De wet wil gehoorzaamd worden met lust en met de daad. Zij wil dat we onze goede werken doen uit vrije wil en met een toegenegen hart. De wet is immers geestelijk en doet op een geestelijke wijze uitspraak over onze daden.

Maar ik ben geheel vleselijk, met mijn gehele mens, met lichaam en ziel, met verstand en wil, met al mijn zinnen en mijn leden. Zo leef ik inwendig en uitwendig. Zo ben ik geboren, uit zondig zaad voortgebracht en in zonden ontvangen. Daarom is het gedichtsel van mijn hart boos van mijn jeugd aan, en het houdt niet op. Daarom ben ik een onreine uit onreinen, en is er op de bodem van mijn hart enkel zonde. Alles is zonde wat in en aan mij zich roert en beweegt. Al mijn krachten, begeerten, lusten en neigingen zijn zonde. Mijn hele bestaan is zonde. Alle indrukken, die ik van buitenaf in mij ontvang, worden tot zonde, of de zonde kleeft er zich aan vast. Zo zijn ook al mijn vermeende gerechtigheden een met bloed bezoedeld, wegwerpelijk kleed. Er woont in mij niets goeds. Alle werken van het vlees doorkruisen zich in mij. Wat ik ook doe of wat ik ook laat, ik zondig en ben vleselijk. Ook al wil ik het niet, ik zondig toch. En hoe ik het ook haat, ik zondig toch. Zó leeft en woont en beweegt en werkt in mij de zonde en kleeft het boze mij overal aan. ‘Ik ben vleselijk.’

Let er op wat wij lezen. Paulus zegt niet, als hij deze brief schrijft: ‘Vróeger was ik vleselijk’. Nee, hij zegt: ‘Ik bén vleselijk.’ Het is zeker de waarheid dat die ene zonde die we van onze eerste ouders hebben geërfd, niet alleen bij ongelovigen maar ook bij de kinderen van het Licht, een bron is van alle gruwel. Dat zien wij ook veelvuldig bij andere heiligen en gelovigen. We zien moord en echtbreuk bij David, hoererij bij Juda en Thamar, onreinheid en ontucht bij Simson en bij Lot nadat hij uit Sodom gered was. We zien afgoderij bij Salomo, hoogmoed bij Hizkia, dronkenschap bij Noach, verbittering en tweedracht tussen Paulus en Barnabas, huichelarij bij Petrus. We zien onder de eerste christenen hoererij, onreinheid, schandelijke bewegingen, boze begeerte, gierigheid, leugen en diefstal. Bij de apostelen zien we ontrouw aan hun Heiland. Bij Mozes en bij al de apostelen zien we ongeloof, en ongeloof is uiteindelijk de bron van alle vleselijke werken, de hoofdzonde van alle zonden. Bij Elia en Job en Jeremia en Jona zien we mismoedigheid over de leidingen van God. Waar zouden wij beginnen, waar zouden we eindigen? Ik ben vleselijk. Dat hebben alle heiligen moeten voelen. Dat zegt ook de apostel Paulus: ´Wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk!´

Door zo’n tegenstelling brengt de apostel zichzelf in het nauw. Hoe zal hij uitkomst vinden? Wat denkt u? In het volgende hoofdstuk zegt hij in vers 8: ‘En die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen’. Paulus zegt, dat hij vleselijk is, daarom kan Paulus God niet behagen. Het is zonder twijfel dat deze conclusie juist is. Zo heeft Paulus het bedoeld. Paulus kon als Paulus God niet behagen. Want hij was vleselijk. En wat uit vlees geboren is, dat is vlees. Dat is zondig en verdoemelijk voor God. Maar hoe kon Paulus dan God wel behagen? Niet anders, dan als een arme en ellendige die genade had ontvangen, net als de moordenaar aan het kruis die ontving. Niet anders, dan zoals hij in God geloofde. God heeft immers Dien, die van geen zonde wist, voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij werden gerechtigheid Gods in Hem.

Zo werpt Paulus met dit woord alle heiligen op één hoop. Hij verklaart hun allen, dat zij arme zondaars zijn. Maar bovenal vertroost hij daarmee met zijn hele hart alle mensen die belast en aangevochten worden. Hij onderwijst ons, dat wij voor altijd de wet vaarwel moeten zeggen en haar ons afscheid moeten geven. Het kan toch immers nooit meer goed komen tussen ons en de wet. Wij kunnen niet met de wet samenleven. Want de wet is geestelijk, uiterlijk en innerlijk. Wij zijn daarentegen inwendig en uitwendig vleselijk. Ons hart is zo boos, dat we zelfs niet voor één ogenblik vrede met de wet kunnen hebben. Want wij willen de wet altijd vleselijk opvatten en vleselijk invullen. De wet wil echter geheel geestelijk opgevat worden. De wet wil nagevolgd worden uit de grond van ons hart, metterdaad en in waarheid. En daartoe zijn wij niet in staat. Dit hebben alle kinderen van God ondervonden en wij ondervinden het nog steeds. En deze waarheid blijft onomstotelijk vast staan, dat de mens gerechtvaardigd wordt uit het geloof van Christus, en niet uit de werken van de wet. En dat wij, voor zoveel wij geloven, uit God in Christus Jezus zijn, die ons van God geworden is tot wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en verlossing (vgl. 1 Kor. 1:30).

De wet is dus geestelijk, maar wij zijn vleselijk. Daarom behoren wij, wanneer wij enigszins Gods genade deelachtig zijn, het op te geven om met alle middelen onszelf te rechtvaardigen en te heiligen. We moeten daarentegen – wat er ook tegenop komt – vrijmoedig besluiten:
De Zoon is net zo heilig als de Vader;
de Zoon is net zo rechtvaardig als de Vader;
de Vader is net zo vol van liefde als de Zoon;
de Vader is net zo barmhartig en genadig als Jezus Christus, de Heiland van zondaren;
God de Vader heeft immers de wereld zo liefgehad, dat Hij Zijn Zoon gaf.

En ik kan niet ontkennen, dat mijn Heere en Heiland Jezus Christus mijn ziel nu en dan getroost heeft. Dat had Hij niet kunnen doen, indien de Vader mij niet tevoren aan Hem gegeven had. En de Zoon kan mij niet liefhebben, tenzij dat de Vader mij tevoren heeft liefgehad en mij aan Zijn Zoon heeft gegeven. Ik ben met de rechtvaardige en heilige God verzoend, of niet. Als ik het niet ben, dan heeft Hij mij niet in genade kunnen gedenken. Als Hij wel aan mij heeft gedacht, dan is Hij met mij verzoend. Zijn gerechtigheid en heiligheid kunnen alleen bevredigd zijn, als er volkomen aan voldaan is. Maar Christus heeft aan beiden volkomen voldaan. Daarom is nergens anders mijn rust en vrede, dan alleen door en in de gerechtigheid en heiligheid van Christus, ‘Die met één offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen, die geheiligd worden.’

Durf ik het echter nog niet, om zo vrijmoedig in het geloof - ondanks alle twijfel, zonde, wet en oordeel - te zeggen: ‘Ja, Heere! ik erken het, dat ik de verdoemenis verdiend heb. Maar tussen U en mij staat daar Jezus Christus, Uw lieve Zoon, die mijn gerechtigheid is. In Zijn overgave openbaart U de diepste gevoelens van Uw barmhartigheid jegens armen en ellendigen. Een andere grond heb ik niet. Christus is mijn, en ik ben Zijn’?
Als ik dit echter niet durf te zeggen, dan moet ik me nog maar met één ding bezig houden: dat ik Christus zoek, dat Christus mijn eigendom wordt en dat ik geheel in Zijn gerechtigheid verborgen moet worden. En ik zal niet ophouden en Hem ook niet laten gaan, voordat Hij mij zegent.

Maar als ik Hem heb, dan bekommer ik mij niet om mijn heiliging . Nee, maar ik jaag Hém na, en ik acht alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere. Daarin zal mijn volmaaktheid zijn, dat ik dagelijks meer in Hem gevonden word. Ik ben niet rechtvaardig uit de wet, maar door het geloof in Christus. Dat is de rechtvaardigheid uit God door het geloof. Ja, ik jaag ernaar, dat ik meer en meer met al de heiligen mag begrijpen, welke de breedte, de lengte, de diepte en de hoogte is van Gods genade en liefde en van Zijn rechtvaardigheid, die geopenbaard is in het offer van Zijn Zoon. Zo zal ik vervuld worden tot al de volheid van God (Efeze 3:18,19). En hoe meer ik zo in het licht van Zijn heiligheid en in de nabijheid van Zijn rechtvaardigheid geplaatst word, hoe meer ik zie hoe gruwelijk en walgelijk ikzelf ben. Hoe meer inzicht ik krijg in de algenoegzaamheid van de gerechtigheid van mijn Borg - en hoe meer ik mij bevind in de gemeenschap met Hem, ja ook in Zijn lijden en dood - zovéél te afschuwelijker wordt voor mij de zonde. Dan huil ik van stille blijdschap, dat de Vader van barmhartigheid mij heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Want door de opstanding heeft de Vader immers plechtig verklaard, dat de bezoldiging van alle zonden volkomen voldaan is. Anders had de dood mijn Borg in het graf gehouden! En nu reinigt de Vader Zelf Zijn planten, die Hij geplant heeft.

Wel, laten wij dit woord van Paulus tot onze troost en onze versterking diep in onze harten graveren. Laten we het als een zoete heildrank innemen. De apostel die zich in Christus verblijdt, zegt niet: ‘Ik heb in de heiliging en in het goede nu reeds redelijke vorderingen gemaakt’. Ondanks zijn farizeïstische neigingen schrijft hij, tot troost van zijn bekommerd hart: ‘Wij weten, dat de wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk’. Laten we elkaar toch die waarheid voorhouden, zelfs al zou het onverdraaglijk voor ons zijn. Daarmee stoten we alle eigengerechtigheid, alle zelfwerkzaamheid, en alle farizeïstische, pelagiaanse en mystieke heiligheid van de troon.

‘Maar ik ben vleselijk’, zegt Paulus. Er zijn veel christenen die denken dat de heiliging hun werk is, nadat zij gerechtvaardigd zijn. Daarop leggen zij zich nu met alle vlijt toe. Maar in plaats van vooruit te komen, ervaren zij meer en meer dat zij teruggaan. Zij worden geesteloos, ze worden als een dorre boom. Het ongeloof krijgt er vat op, de satan krijgt hier alle ruimte. En dan, voordat zij het nog vermoeden, wordt alles donker voor hen. Het verderf dat in het hart zit, laat zich meer en meer zien. En nu vragen ze zich af of zij wel ooit ware genade ontvangen hebben. Ze zijn bezig om het hele werk van God in hen in twijfel te trekken en te verloochenen. Misschien doen ze dat niet met hun hele hart, maar dan toch met hun woorden. Daarom, hef uw hoofd op uit het stof! Wat twijfelt u! ‘Ik ben vleselijk’, zegt de apostel. Maak er de belangrijkste zaak van dat u Christus terugvindt. Hij kan het met onze heiligheid zo anders maken. Als wij belijden: ‘Ik ben vleselijk en zwart’, dan geldt Zijn woord boven alles: ‘Ik zie aan u geen vlek, zo liefelijk en heilig bent u voor Mij’.

Begrijp het toch eens! Wat kunnen wij aanbrengen? Wij bidden, wij zingen, wij lezen de bijbel en stichtelijke boeken. Wij zoeken de eenzaamheid op, wij gaan naar de kerk en nemen deel aan het avondmaal, wij zoeken dagelijks twee- of driemaal de stilte voor God, wij onthouden ons van dit of dat, wij zoeken het volk des Heeren op. Wij streven er naar, dat wij God uit de grond van ons hart liefhebben en vrezen, dat wij in Hem geloven, dat wij op Hem vertrouwen, dat wij de zonde doden, dat wij tegen wereld en zonde strijden en allerlei heilige verrichtingen uitvoeren. Wij betonen liefde tot onze naasten, wij vermijden het om nijdig of boos te zijn op hen die ons lief zijn. Wij leven kuis, eerlijk, braaf en heilig in het verborgen en in het openbaar bij God en de mensen. Wij laten niet de minste lust in ons hart opkomen, en geven alles gelovig over aan God. Al deze dingen zijn op zichzelf werken van de wet! (Jes. 55:2,3). Al deze dingen moeten geestelijk bedreven en volkomen gedaan worden. Dit moet gebeuren vanaf onze jeugd tot het einde van ons leven. We mogen nooit tekort schieten, maar moeten dit doen met lust, met ijver en blijmoedig. Want de wet is geestelijk.

En nu, probeer het eens. U bent vleselijk! Ja, wij zijn vleselijk. En dat ‘maar’, dat er aan voorafgaat, snijdt hier diep door hart en nieren heen. Ja, wat zijn wij? O, mijn geliefden! Dat weet God, voor Wie niets verborgen is, Wilt u, dat wij het openleggen, en het hart ontleden, waarin alle gruwelen wonen? Zullen wij openbaar maken wat zich in de diepte van ons hart heeft vastgezet? Nog eerder verbreekt men ijzer of diamanten dan ons harde hart.

Misschien is er iemand die het voornemen heeft, om vanaf nu geheel voor God te leven, en dagelijks tot Hem te bidden, en dan zal hij tot een bepaald werk in staat zijn. En zie, er gaan dagen, ja weken voorbij, zonder dat hij tot God schreeuwt uit de diepte.
Hier is iemand - en hij meent het! - die God boven alles hartelijk wil liefhebben. Maar daar komt de minste begeerte op in zijn hart. Tegelijk heeft hij God uit het oog verloren. De kleinste verzoeking komt, en zijn vijandschap tegen God en Zijn volk komt er op af.
Daar is iemand anders die alles wat hij heeft en verwacht, helemaal aan God wil overlaten. Maar de hulp van God blijft uit, en hij begint zichzelf te helpen. Zo werkt hij zich er nog dieper onder.
‘Maar’, denkt iemand anders, ‘God heeft mij zo dikwijls uitkomst gegeven. Nu zal mijn ziel, wat er ook gebeurt, op Hem vertrouwen!’ Maar dan komt er een nieuwe nood. En er komt opnieuw ongeloof en twijfel of God het wel doen zal.

Misschien was u een keer in grote nood. U dacht: ‘Als de Heere mij hier uit gered zal hebben, dan zal ik niet weten, hoe dankbaar ik Hem zal zijn’. Hij hielp, en waar is uw dankbaarheid? U neemt zich voor God alleen te dienen en te vrezen. Dan gebeurt er iets met juist datgene waarvan u meent afhankelijk te zijn en als gevolg daarvan voelt u zich in uw bestaan bedreigt. En in plaats van God te vrezen, gaat u nu mensen vrezen. U wilt in de Bijbel gaan lezen. Maar nee, eerst neemt u toch de krant in uw handen. U wilt ergens krachtig getuigenis afleggen van het geloof. U bent op die plaats, en de moed zinkt u in de schoenen.
Iemand wil aan God denken. Maar dan valt er iets voor, en de dingen die gebeuren trekken zijn aandacht af van de levende God. Of hij wil in waarachtige ootmoed voor Gods aangezicht verkeren. Maar juist bij de heiligste verrichtingen groeit zijn hoogmoed. Hij wil zijn ogen voor de ijdelheid dicht doen. Maar een spiegel in de kamer roept hem toe: ‘O ijdel mens!’ Hij wil zich voorbereiden tot het gebed of tot het Heilig Avondmaal. Maar zijn eigenliefde wordt gekwetst door iets kleins en werpt vervolgens al zijn plannen van toewijding omver. Hij wil kuis zijn, maar juist nu komt de begeerte het meest bij hem op. Hij wil niet twisten, maar vreedzaam zijn. Daar wordt een strohalm voor zijn voeten geworpen, of een enkel woord tegen hem gesproken, en hij vliegt op. Iemand is gegroeid in heiligheid tot de hoogte van een berg. En opeens stoot hij die berg zelf omver.

Moeten wij nog andere dingen noemen? Satan en zonde, de begeerlijkheid van de ogen, de begeerte van het vlees en de trotsheid van het leven hebben geen einde. Zelfs in de beste en heiligste verrichtingen zal deze waarheid altijd openbaar worden: de wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk!
Daarom: houd op met alle werken en met uw best doen! Hebt u Christus niet helemaal? Dan zijn het allemaal werken, waardoor u aan de wet schuldig bent. Hebt u Hem? Dan blijft het nog alles vleselijk, wat uit uzelf voortkomt. Zoek Christus en Zijn gerechtigheid. Leer het om zonder iets, u alleen op Gods genade en Zijn barmhartigheid te verlaten. Sta ernaar, dat u gedurig meer en meer in Christus wordt gevonden. Hebt u Hem, de Hogepriester, dan hebt u alles. Van Hem, die het Hoofd is, daalt dan op u, die Zijn leden bent, genade voor genade neer. Het ontbreekt u dan aan geen deugd, die God in u wil aanschouwen. Wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij er in zullen wandelen. En alles wat meer of minder is, is niet anders dan een werk der wet. Wat wij uit onszelf doen, gedaan hebben of zullen doen, is en blijft vleselijk. Wij zijn immers vleselijk, en als zodanig kunnen wij God niet behagen. Want dat is Gods welbehagen geweest, dat in Christus alle volheid wonen zou (Kol. 1:19). De nu volgende woorden van onze tekst maken dit nog duidelijker.

III. Verkocht onder de zonde
In dezelfde zin zegt ook de apostel in vers 23: ‘Ik zie echter een andere wet in mijn leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is.’ Spreekt Paulus dan hier zichzelf niet tegen? Hij zegt immers in het volgende hoofdstuk: ‘Gij hebt niet ontvangen de geest der dienstbaarheid, wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader.’ Nee, de apostel spreekt zichzelf niet tegen. Als wij maar goed begrijpen dat wij vleselijk en onder de zonde verkocht zijn, dan laten wij het wel na om ons best te doen in de heiligmaking. Dan is er geen rust, voordat wij in de gerechtigheid van Christus onze rust gevonden hebben. Daar leren wij in God Zijn genade prijzen, zoals Hij de goddeloze en de onheilige rechtvaardigt. Daar begrijpen wij ook pas goed de zojuist aangehaalde woorden. Daar juichen wij en loven de Heere vanwege de vrijheid, waarmee Hij ons vrijmaakte. Daar zijn wij vervuld met verheuging, omdat wij de Geest der aanneming tot kinderen ontvangen hebben.

Om ons daarheen te leiden, stelt de apostel zijn hart helemaal open. Hij wil dat wij het goed inzien dat wij bij de wet geen leven kunnen hebben. Wij zijn aan de wet gedood door het lichaam van Christus. We behoren nu toe aan een Ander, Die uit de doden is opgewekt, opdat wij voor God vruchten kunnen dragen. Daarom zegt hij: ‘Ik ben verkocht onder de zonde’. Denk hierbij aan een slaaf, die verkocht is aan zijn heer. Hoewel niet vrijwillig, dient hij dagelijks zijn heer. Hij gaat in en uit, maar blijft bij die heer en verricht alle diensten die zijn heer hem opdraagt, hoewel hij misschien wel onwillig is. Op dezelfde manier is Paulus onder de zonde verkocht. Hij is tégen zijn wil slaaf van de zonde. Zo hebben ook alle heiligen vanouds het ondervonden. Zo ondervinden wij die geloven het ook.

Wie kan raad geven? Deze harde heer zegt: ‘U behoort mij toe, van binnen en van buiten, met uw ogen, uw lichaam, uw handen en voeten en alles, wat aan u is’. Als wij ons tegen hem verzetten, dan geeft hij ons zweepslagen. Hij takelt ons zo toe, dat het bloed, het zweet en de tranen van het lichaam gutsen. De ene keer slaat hij ons met zijn zweep tot bloedens toe en de andere keer komt hij ons met zachte vleiende woorden tegemoet. Wij weten dan niet wat wij moeten doen, en we volgen zijn wil op tegen licht en plicht in. Aan de ene kant willen wij dat zelf, en aan de andere kant toch eigenlijk ook niet. Blijkbaar zijn we niet alleen vleselijk, maar we zijn ook verkocht aan een zeer harde heer. Als slaaf heeft hij ons in eigendom. Hij heeft dan ook heerschappij in ons hart en bestuurt van daaruit al onze leden en al onze bewegingen. Hij wil ons met overmacht beheersen en in slavernij houden. De Geest van God geve ons een helder verstand om in te zien hoe wij in het gevecht tegen de duivel en ons eigen vlees stand kunnen houden.

De wet is geestelijk, en wil dat we inwendig en uitwendig alles geestelijk en met een volkomen hart doen. Wij zijn vleselijk, tot op de bodem van ons hart. Als zodanig zijn we dan ook niet tot iets anders in staat dan tot zondigen. We zijn onder de zonde als slaven verkocht, en moeten de zonde dienen, zelfs tegen onze wil. We kunnen het dus met de wet niet houden, zonder dat de zonde en de satan (die ons vanaf onze jeugd al zo goed kent) ons zullen martelen en wurgen. Er is dan ook geen andere raad of troost dan alleen bij de laatste Man: Jezus Christus, onze Heere. Hij heeft de wet voor de Zijnen vervuld, en alles volbracht. Hij heeft zonde, duivel, dood en hel, de toorn, het gericht en de verdoemenis van Zijn volk op Zich genomen en zo weggenomen. Hij heeft Zichzelf aan de Zijnen tot een eeuwig eigendom gegeven. Dat deed Hij, opdat zij geheel, met lichaam en ziel en geest, met hun overleggingen, hun wil en gedachten, en alles wat in en aan hen is, in Hem geborgen zijn. In Hem hebben zij onophoudelijk genade, gerechtigheid, geloof, vrede, blijdschap, heiligheid, troost en sterkte, eer, heerschappij over alles, vrijheid van alles en het eeuwige leven.

Laten wij deze woorden meenemen en in onze harten bewaren. Christus heeft de schuldbrief van de Zijnen op Zich genomen. Toen het uur van betaling kwam, heeft Hij volledig betaald. Wat wij ook aan zonde zien, verborgen en openbaar, het was in deze schuldbrief opgenomen. ‘Dat Christus gestorven is, dat is Hij eenmaal der zonde gestorven; maar dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode; alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij der zonde gestorven zijt, en Gode levend zijt in Christus Jezus, onze Heere.’

En hebt u werkelijk vergeving van uw zonden in het bloed van Christus? Zeg dan vrijmoedig: ‘Ik ben heilig!’, ook wanneer u niets dan onreinheid in u ziet. Zalig zijn degenen, die niet gezien en nochtans geloofd hebben. Dit is de toeleiding tot de kennis van de enige Mens die de genade heeft, Jezus Christus. Hij is gekomen in het vlees. Hij is waarachtig en eeuwig God en waarachtig mens. Hij is ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria. Hij is verlaten door Zijn God, vervloekt door de wet en door Zijn volk. Hij is niet gekend door de heidenen. Door de eeuwige Geest heeft Hij Zichzelf vrijwillig aan God opgeofferd, terwijl Hij onstraffelijk was. Alleen door het volkomen geloof heeft Hij alles volbracht. Nu is Hij voor allen, die Hem gehoorzaam zijn (zich aan Hem onderwerpen), een oorzaak van de eeuwige zaligheid geworden.
Het geheim van het geloof is nu, om te leren verstaan: dat onze oude mens met Hem gekruisigd is. Nu is het lichaam der zonde te niet gedaan, opdat wij de zonde niet meer dienen. Dit is een geheim, dat men niet zal vinden in alle heiligingsstelsels en daaruit voortgevloeide zedenleer. Het is verborgen voor de wijzen en verstandigen. Velen denken dat zij het kennen, terwijl zij Christus verloochenen met hun werken (Titus 1:10-16, 1 Joh. 4:6). Het Evangelie is bedekt in degenen, die verloren gaan, en die van onder hun God weghoereren (Hosea 4:12, 2 Kor. 4:3-4).

Maar dit Evangelie heeft God door Zijn Geest geopenbaard aan de armen en ellendigen van het land. Hij leert hen, hoe de wet onwrikbaar blijft tot in eeuwigheid en onschendbaar is tot in de minste tittel en jota, en hoe de wet toch gestorven is en met haar werken moet uitgestoten worden. Zij kennen het zwaarste van de wet: barmhartigheid en oordeel. Zij leven voor de troon der genade, opgericht in de wet der rechtvaardigheid uit het geloof. Zij beven voor de heerlijkheid van Gods gerechtigheid. En toch hebben ze deze lief vanwege de zoetheid en de liefelijkheid van deze gerechtigheid, in het aangezicht van Jezus Christus. Zij handhaven Gods heilige woord en Zijn wet tegen zichzelf en tegen alles, wat zich tegen de kennis van Christus verheft. En uiteindelijk ondervinden zij dat de Heere woont bij degenen, die van een verslagen en verbroken geest zijn, en die geen andere naam van behoudenis onder de hemel erkennen dan alleen de Naam van onze Heere Jezus Christus. Wie Christus Jezus niet liefheeft, die zij een vervloeking, wie hij ook zij, en wat hij ook doet. De Heere komt. Welgelukzalig zijn allen, die zich aan Hem houden, die in Hem blijven, die de broeders liefhebben. Die tot Hem de toevlucht genomen hebben, om aan de voorgestelde hoop vast te houden tot het einde toe, wat er ook tegen opkomt. In het verbroken hart weergalmt heerlijk de psalm: Geloofd worde Zijn Naam tot in alle eeuwigheid. En wie die Naam dan vasthoudt tegenover wet en zonde, dood en duivel, ook als hem alles ontzinkt en de dood nabij komt, die zal overvloedig overwinnen in Hem, Die leeft! Amen.
Bron http://www.tabernakel.nl
Hier de link direct naar de preek : http://www.tabernakel.nl/data/preken/10-11-Preek.doc
Gebruikersavatar
Afgewezen
Berichten: 17323
Lid geworden op: 12 mei 2005, 21:50

Re: De wet

Bericht door Afgewezen »

MarthaMartha schreef:
VDB-23 schreef:Nu zijn wij vrijgemaakt, overmits wij dien gestorven. De HC laat zien dat wet gepreekt moet worden, opdat de gelovige Christenen hoe langer hoe meer hun verdorven aard zouden leren kennen, en zo enkel en alleen hun vetrouwen zouden leren stellen op het verzoenend lijden en sterven van Christus.
Voor de ongelovigen moet de wet worden gepreekt tot een eeuwigdurende wet, omdat zij buiten Christus staan. Zijn staan nog onder de wet, en dat betekent dat zij nog onder de eis en vloek van de wet staan. Iemand die Christus door een waar geloof ingelijfd wordt, staat niet meer onder de wet, omdat hij aan de wet der wet gestorven is, en Gode levendgemaakt is in Christus. Hij staat onder de GENADE, dat houdt in dat hij niet meer onder de vloek en de eis van de wet leeft, maar dat hij onder een vervulde wet leeft, namelijk in Christus.

VDB
mee eens!

( :oO )
Ik ook, en volgens mij is dit ook wat Kohlbrugge bedoelt (al is hij niet altijd heel duidelijk).
Gebruikersavatar
Marnix
Berichten: 13464
Lid geworden op: 21 jul 2005, 13:18
Locatie: Hilversum

Re: De wet

Bericht door Marnix »

Molenaar schreef:Ik ben net nieuw op dit forum, dus ik weet niet zeker of ik dit onderwerp in het juiste forum-onderdeel stop.

Ik lees Romeinen 7:6

6 Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter.

Waarom wordt de 'de wet' in onze kerken nog dusdanig belangrijk geacht, dat deze elke zondag wordt voorgelezen ?
We zijn niet meer onder de vloek van de wet, de wet veroordeelt ons niet meer omdat we ons er niet aan kunnen houden. Daarmee heeft de wet nog niet afgedaan. Gelukkig niet. De wet is namelijk niet door God gegeven om ons te veroordelen, de wet is uit liefde door God gegeven, het zijn goede regels voor een goed leven. Daarom kan de dichter van Psalm 119 ook uitroepen: Hoe lief heb ik uw wet.

De wet vindt zijn vervulling in Christus.
Do not waste time bothering whether you ‘love’ your neighbor; act as if you did. As soon as we do this we find one of the great secrets. When you are behaving as if you loved someone, you will presently come to love him."
VDB-23
Berichten: 56
Lid geworden op: 30 okt 2008, 16:37
Locatie: Zwolle

Re: De wet

Bericht door VDB-23 »

Nee, ik ben geen DJK.

Kohlbrugge, heeft juist zuiver geleerd hetgeen ik geschreven heb. Zie zijn preek o.a. over Romeinen 7:14. Hij was een van de weinigen die niet alleen de Borggerechtigheid van Christus preekte, maar ook de Borgheiligheid van Christus. Kohlbrugge heeft altijd Wet en Evangelie onderscheiden in zijn prediking. Namelijk de wet als de bediening des doods, want de wet is het instrument wat de H.G. gebruikt om een zondaar te overtuigen van zonde, van zonde omdat zij in Mij niet geloven - zie Johannes 16:8. Iemand die niet gelooft in CHristus, is niet gerechtvaardigd, niet verzoend, niet wedergeboren. Kohlbrugge werd door zeer weinigen begrepen werd in zijn tijd, zie o.a. de briefwisselingen met da Costa en de Cock - ten tijde van de afscheiding. Velen wensen alleen de Evangelische Kohlbrugge te consumeren. De echte Kohlbrugge was een raszuivere Reformator, zeker in zijn tijd. Één van de belangrijkste elementen uit de prediking van Koglbruge was de bewuste geloofskennis van Christus, zonder die kennis gaat een ziel voor eeuwig verloren - Dat was en is het belangrijkste element uit zijn prediking. Die leer zijn we geheel kwijt in onze dagen, en men krijgt bijna overal stenen voor brood. Wel wedergeboren, maar je weet het niet. Wel in Christus, maar je kent Hem nog niet. Ik geloof er helemaal niets van.
---knip--- Spreek met respect over kerkverbanden, aub; mvg Tiberius
Molenaar
Berichten: 30
Lid geworden op: 30 okt 2008, 22:35

Re: De wet

Bericht door Molenaar »

Wilhelm schreef: Bron http://www.tabernakel.nl
Hier de link direct naar de preek : http://www.tabernakel.nl/data/preken/10-11-Preek.doc

Was het voor de overzichtelijkheid van het onderwerp niet handiger geweest als je alleen de link had vermeld ?
Wilhelm
Berichten: 3240
Lid geworden op: 13 okt 2007, 19:26

Re: De wet

Bericht door Wilhelm »

VDB-23 schreef:Nee, ik ben geen DJK.

Ok,daar gaan we dan maar vanuit.

VDB-23 schreef: Wel wedergeboren, maar je weet het niet. Wel in Christus, maar je kent Hem nog niet. Ik geloof er helemaal niets van. Oh, Oh! Wat een leugens worden er verkondigd op het kerkelijke erf in Nederland. Wie ziet het nog? Wie merkt nog op?
Hier ga je te kort door de bocht.
Er zijn wel degelijk predikers die deze zaken prediken.
Het resoluut afschrijven van de prediking in Nederland, is ongeloof aan de barmhartigheid en de liefde Gods Die nog Zijn dienaren uitzendt, om Zijn Woord te verkondigen, tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk.
Hij gaat door, en gelukkig wordt er nog van vele kansels verkondigd dat er buiten Jezus geen leven is. En dat Hij de enige grond is van Zaligheid.
VDB-23
Berichten: 56
Lid geworden op: 30 okt 2008, 16:37
Locatie: Zwolle

Re: De wet

Bericht door VDB-23 »

Marnix schreef:
We zijn niet meer onder de vloek van de wet, de wet veroordeelt ons niet meer omdat we ons er niet aan kunnen houden. Daarmee heeft de wet nog niet afgedaan. Gelukkig niet. De wet is namelijk niet door God gegeven om ons te veroordelen, de wet is uit liefde door God gegeven, het zijn goede regels voor een goed leven. Daarom kan de dichter van Psalm 119 ook uitroepen: Hoe lief heb ik uw wet.

We zijn niet meer onder de vloek van de wet.... Alleen Gods ware volk dat Christus door een waar geloof ingelijfd is leeft niet meer onder de vloek vand de wet. ...de wet veroordeelt ons niet meer omdat we ons er niet aan kunnen houden. De Wet veroordeelt juist diegenen die zich niet houden aan de wet, en dat is de ganse wereld, want de Heere heeft alles onder de zonde besloten, en daarom is de ganse wereld verdoemelijk voor God.
De wet is namelijk niet door God gegeven om ons te veroordelen... De wet is juist gegeven tot ons oordeel. Wetten worden alleen gegeven als er wetsovertreders zijn. De wet veroordeelt de ganse wereld, omdat juist de wet laat zien dat de ganse wereld middenin de zonde ligt.
VDB-23
Berichten: 56
Lid geworden op: 30 okt 2008, 16:37
Locatie: Zwolle

Re: De wet

Bericht door VDB-23 »

Hier ga je te kort door de bocht.
Er zijn wel degelijk predikers die deze zaken prediken.
Het resoluut afschrijven van de prediking in Nederland, is ongeloof aan de barmhartigheid en de liefde Gods Die nog Zijn dienaren uitzendt, om Zijn Woord te verkondigen, tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk.
Hij gaat door, en gelukkig wordt er nog van vele kansels verkondigd dat er buiten Jezus geen leven is. En dat Hij de enige grond is van Zaligheid.

---knip--- Spreek met respect over kerkverbanden, aub; mvg Tiberius
Plaats reactie