Geka schreef:Dank voor je reactie.
Dat geldt wederzijds: mijn dank ook voor jouw reactie.
Op het gevaar af om die hele discussie over te gaan doen (
why not, eigenlijk), wil ik toch op enkele van de door jou genoemde punten ingaan.
Geka schreef:1. Dat diverse mensen binnen de GG de leeruitspraken ervaren als niets meer of minder dan een nadere verwoording van de 3 FVE wil nog niet zeggen dat ze dit ook objectief zijn. Als ik jou hier zo lees vermoed ik dat je beide aspecten samen laat vallen.
Dat ontken ik niet; ik stel me wat dat betreft op de lijn van ds. Vergunst, die het als volgt veel beter verwoordt dan ik zou kunnen doen (in "Neemt de wacht des Heeren waar"; met dank aan Klavier voor het overtypen):
ds. A. Vergunst schreef:Aanranding van de Belijdenisgeschriften?
De Gereformeerde Gemeenten zijn van verschillende zijden ervan beticht door deze uitspraken zich te hebben vergrepen aan het ‘gereformeerde erfgoed’, dat in de Drie Formulieren van Enigheid ons is nagelaten.
Het zou volstrekt ongeoorloofd zijn om een van de formulieren, waarin het gereformeerde belijden is verwoord, aan te tasten. Indien dit het geval zou zijn, zouden we de verontwaardiging delen. Wij wijzen echter zulke beschuldigingen ten enemale af. In geen enkele van deze leerstellige uitspraken is enig stuk van het gereformeerd belijden, zoals dat in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, De Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels aan te treffen is, weersproken. In tegendeel, met deze uitspraken hebben onze Gereformeerde Gemeenten zich voor de handhaving van dit oude gereformeerde belijden met grote ernst ingezet. Op de Generale Synode van 1931 werd gesproken over de noodzakelijkheid om te waken ‘tegen de oppervlakkigheid van onze tijd, die het wezen des Verbonds in de vorm doet opgaan.’
Geka schreef:a. 1931 stelt allereerst dat het genadeverbond wordt beheerst door de uitverkiezing. In de 3 FvE lees ik sowieso maar heel weinig stellingen over het genadeverbond, terwijl daarentegen de verkiezing wel uitvoerig behandeld wordt in met name de DLR.
Ik zou echter niet weten welke passage uit de 3 FvE aanleiding geeft om te stellen dat ook daarin het genadeverbond wordt beheerst door de uitverkiezing.
Bijvoorbeeld DL 1:17.
Het is wel apart dat je juist dit artikel bij punt c noemt, maar dat artikel geeft duidelijk de link aan tussen genadeverbond en uitverkiezing.
Ook Romeinen 9 spreekt hier duidelijk van:
In Izak zal u het zaad genoemd worden..
Het voert me te ver om hier een heel hoofdstuk te quoten, anders zou ik hoofdstuk 39 van de Redelijke Godsdienst van Brakel hier quoten. Hij geeft daar heel duidelijk het Bijbelse bewijs,
Ook bij Brakel vind je geen beloften voor het natuurlijke zaad.
Geka schreef:b. 1931 noemt Christus als Hoofd van het verbond. Daarover is destijds een behoorlijke discussie geweest. De 3 FvE noemen Christus in navolging van de Schrift wel de Borg van het verbond en het Hoofd van Zijn gemeente, maar nergens het Hoofd van het genadeverbond.
Dat is gebaseerd op Romeinen 5 : 12 - 18 en 1 Korinthe 15 : 22, zo staat bij de leeruitspraken aangegeven.
God de Vader heeft het genadeverbond gesloten met Christus en in Hem met al Zijn uitverkoren.
Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde [tot] Uw bezitting.
Geka schreef:c. 1931 onderscheidt tussen het wezen van het verbond en haar bediening. Die onderscheiding heeft oude papieren en gaat terug op Calvijns leerling Olevianus. Als zodanig is zij dus goed gereformeerd. Alleen; het is wel goed erop te wijzen dat diens medebroeder Ursinus in Het Schatboek een andere lijn trekt t.a.v. de verbondsleer, terwijl de bewuste onderscheiding ook in de 3 FvE nergens naar voren komt. Terwijl 1931 alleen negatief over het 'natuurlijk zaad' in relatie tot het genadeverbond spreekt, (al snap en onderstreep ik de bedoeling om te wijzen op de noodzaak van wedergeboorte) toch spreken de 3 FvE wel op een positieve wijze op het natuurlijk zaad en het genadeverbond, met name in vraag en antwoord 74 van de HC en in de passage over de jonggestorven kinderen in de DLR.
Hier lees je m.i. meer in de leeruitspraken dan er staat.
Want met "natuurlijk zaad" wordt in eerste instantie mensen zoals Ezau en Ismael bedoeld. Dit concludeer ik uit het de zin "En die verantwoordelijkheid is groter, naarmate God met hem meer bemoeienissen maakt".
Ook hier merk je de invloed van Brakel op de afgevaardigden. Vergeet niet, dat er in de jaren '30 een verbondsautomatisme op kwam, die zijn tienduizenden verslagen heeft. Men nam (en neemt nog steeds) aan, dat de doop de kracht tot zaligheid in zich had.
Geka schreef:d. Tenslotte, 1931 spreekt over de ernstige en welmenende aanbieding van Christus en de verbondsweldaden; de interpretatie hiervan (1950 e.v.) maakt echter duidelijk dat de beloften hiervan zijn uitgesloten. In de 3 FvE wordt de prediking van de belofte nadrukkelijk verbonden aan de prediking van het Evangelie aan alle hoorders.
Dat kan zijn, maar die interpretatie ligt m.i. niet in die 6e leeruitspraak besloten.
Geka schreef:Resumerend; de leeruitspraken van 1931 zijn theologisch veel verder uitgewerkt, met name rondom de thema's verbond en verkiezing, roeping en aanbod van genade.
Mijn voorbeeld van Olvianus en Ursinus maakt daarbij duidelijk dat 1931 een bepaalde lijn uit de geschiedenis versterkt naar voren brengt. Dat mag op zich als dat een persoonlijke mening is, maar die wanneer die verwordt tot een kerkelijk bindende uitspraak kan ik het niet anders zien dan een bewuste verenging van de gereformeerde traditie van Reformatie en Nadere Reformatie.
Ik denk toch dat je die "verenging" sterker aanzet dan ze in werkelijkheid is.
Geka schreef:Of denk je werkelijk dat prof. Van der Schuit, ds. J. Jongeleen en ds. I. Kievit allemaal tegenstanders waren van de schriftuurlijk-bevindelijke prediking? Toch deelden ze Kerstens visie niet of gedeeltelijk niet. Herkenden zij zich volgens jou dan niet van harte in de 3 FvE?
Over de eerste 2 kan ik niet oordelen, omdat ik ze niet (resp. niet voldoende) ken. Maar ds. Kievit onderschreef inderdaad van harte de 3FvE. Als ik zijn werk lees, zie ik niet zoveel verschil met de uitspraken van 1931; hooguit de "natuurlijk zaad" problematiek, wat je in punt c aanhaalt.
Het laatste deel van je posting ben ik wel met je eens.