Re: Gedichten
Geplaatst: 25 aug 2017, 22:51
Bovenstaande reacties worden heel goed verwoord in dit artikel wat ik las van Ds. P. de Vries.
http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/236 ... tsgronden/
Vooral dit gedeelte van het artikel gaat daar over:
...Jean de Labadie die in de zeventiende eeuw heel veel opschudding in de kerk van Nederland heeft veroorzaakt, stelde dat de bereidheid om verloren te gaan niet alleen noodzakelijk is voor de zekerheid van het geloof, maar dat wij niet in de zaligheid kunnen delen voordat die bereidheid bij ons wordt gevonden. Koelman en à Brakel hebben nadrukkelijk tegen deze zienswijze gewaarschuwd. Zij wezen erop dat als dit waar is, aan het zien op en omhelzen van Jezus ware liefde tot God voorafgaat. Eigenlijk betekent het dat God geen vijanden maar vrienden met Zichzelf verzoent.
Afgaande op de woorden is het de meest verregaande vorm van het zoeken van zaligheid in zichzelf. Men biedt namelijk niet eigen tranen en godsdienstige verrichtingen maar zijn eigen ziel als schuldoffer aan. Echter, ook dat offer kan God niet behagen. Men vlucht niet tot Chritus Die de drinkbeker van Gods toorn leeg dronk, maar biedt God aan die zelf leeg te drinken. Dat maakt begrijpelijk dat Koelman spreekt over een gruwelijke dwaling. Het getuigt van onkunde zowel met betrekking tot Gods heiligheid als met betrekking tot de betekenis van Christus’ offer. Ware liefde tot God kan er trouwens pas zijn als wij met God verzoend zijn en nooit voordat dit het geval is.
Ook Bunyan spreekt in zijn boek Het komen tot Jezus (Come and Welcome to Jesus Christ) duidelijke taal. Hij brengt naar voren dat Paulus toen de stokbewaarder hem vroeg wat hij moest doen om zalig te worden, niet wilde weten of de man dat vroeg met het oog op de eer van God of met het oog op eigen zaligheid. Immers, zo zegt Bunyan, zo lang een mens niet door het geloof in Christus vrede heeft met God kan en zal hij de eer van God niet bedoelen. Aan mensen die verontrust zijn over hun zonden kan daarom Christus niet indringend en helder genoeg worden voorgesteld en aangeboden met bevel van bekering en geloof. Nooit kan te duidelijk gesproken worden over de bereidwilligheid van Christus om zondaren te ontvangen.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat een enkele Amerikaanse puritein opvattingen had in de richting van Jean de Labadie. Dan denk ik aan Thomas Hooker en Thomas Shepard. Koelman vertaalde een boek van Hooker waarin deze gedachten voorkomen. De titel luidt in vertaling De ware zielsvernedering en heilzame wanhoop. In een woord vooraf geeft hij dan ook echter aan dat wij hier Hooker niet moeten volgen en de genoemde uitdrukkingen zo moeten lezen dat wij moeten erkennen dat hij rechtmatig is om verloren te gaan om juist zo om behoud te smeken. Koelman wijst erop dat nergens in de Schrift grond is voor de gedachte dat het afzien van eigen zaligheid behaaglijk is voor God. Wat wel nodig is, is dat wij erkennen dat wij het verdiend hebben verloren te gaan om zo tot Christus te vluchten.
In de Bijbel vinden we een tweetal voorbeelden van mensen die betuigen bereid te zijn verloren te gaan. Allereerst is dat Mozes. Hij biedt zichzelf aan om verloren te gaan, opdat het volk Israël niet door God wordt uitgedelgd vanwege de zonde met het gouden kalf. We lezen in Exodus 32:32 van Mozes: ‘Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt.’ Dan moeten we niet vergeten dat Mozes zelf met God verzoend is en dit vraagt met het oog op de zaligheid van anderen. Dan nog blijft staan dat God Mozes terecht wijst en antwoordt: ‘Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt’ (Ex. 32:33).
Van Paulus lezen we in Romeinen 9:1-3: ‘Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest), Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is. Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees.’ Ook hier geldt dat een man aan het woord is die zelf met God is verzoend en ter wille van de zaligheid van anderen stelt dat hij wel zou wensen van Christus verbannen te zijn. De wijze waarop Paulus deze wens formuleert laat wel zien dat Paulus zelf beseft dat dit niet mogelijk is. Hoe dan ook geldt, dat bij de twee voorbeelden die wij in de Bijbel vinden van mensen die uitspreken metterdaad bereid te zijn verloren te gaan, het gaat om mensen die reeds met God verzoend zijn. Zij spreken dat juist uit met het oog op de zaligheid van anderen. Het bereid zijn verloren te gaan met afzien van het vragen om de zaligheid, vinden we nergens in de Schrift.
Is Gods eisend recht zoet?
Een van de verdrietige dingen in Nederland is dat een gedachte die strijdig is met de gereformeerde theologie en waartegen onze vaderen hebben gewaarschuwd, ingang vond in de gereformeerde gezindte. Het meest extreem verwoord vond ik het bij ds. E. du Marchie van Voorthuysen. Die gaat hierin nog veel en veel verder dan Jean de Labadie en zeker dan Hooker en Shephard. Daarbij is deze predikant niet geheel duidelijk of hij de bereidheid om verloren te gaan ziet als een weg tot de zekerheid van de zaligheid of als weg tot de zaligheid zelf. Soms lijkt het eerste het geval. Hij heeft het dan namelijk over mensen die op Jezus hebben leren zien en Zijn dierbaarheid gesmaakt hebben. Meer dan eens geeft hij echter de wel heel verwarringwekkende indruk dat men op Christus kan hebben gezien en Zijn dierbaarheid kan hebben gesmaakt en toch verloren kan gaan. Dat is uiteraard onbestaanbaar of het moet een niet waarachtig zien zijn geweest en een ingebeeld smaken.
Du Marchie van Voorthuysen kon in zijn preken naar voren brengen: ‘Liever naar recht verdoemd, dan buiten recht verzoend. Zo verblijd en verheugd vanwege de oordelen, o Heere. Dat is de rechte verheuging in Christus. Dat is vrolijkheid en licht, aan Gods kant te vallen.’ Hij kon ook betuigen: ‘De verheerlijking van de deugden Gods, al zou dat je ondergang betekenen, die deugden moeten oneindig méér waarde voor je krijgen dan je eigen zaligheid in het omhelzend recht. Lieve recht, zoete recht. Alles geurt en druipt van het recht.’
Als het ging over deze voorstelling van zaken, heeft de gereformeerde en ook zeer bevindelijke Amerikaanse theoloog Archibald Alexander gesteld dat zij absurd is. Hij wees erop dat afgaande op de woorden de ernst van het recht Gods niet wordt verstaan en dat men zich nog boven Christus Zelf verheft. Immers, als Hij, Die mens werd, maar God was en bleef, er als Middelaar tegen op zag de drinkbeker van Gods toorn leeg te drinken, zouden wij dan met recht kunnen beweren dat wij daartoe wel bereid zijn en dat het ons zelfs zoet is?! Alleen wie onbekeerd sterft, moet voor eeuwig in de hel onder Gods recht doorgaan en verzinken. En dat is ontzagwekkend en huiveringwekkend. Zalig zijn wij als wij hier op aarde leren erkennen verdiend te hebben onder het recht te worden verbrijzeld en met onze schuld de toevlucht nemen tot Hem Die plaatsvervangend in Gods gericht heeft gestaan. Dan gaan we verstaan: ‘Al zou ikzelf slechts één druppel uit de drinkbeker van Gods toorn hebben moeten drinken, dan was er voor mij geen zaligheid geweest. Dan zou ik op hetzelfde moment mijn ogen hebben opgeslagen in de eeuwige rampzaligheid.’
Wie meent dat een mens met het oog op de eer van God zo ver moet komen dat hij metterdaad bereid is verloren te gaan, heeft feitelijk moeite met de leer van verzoening door voldoening. Niet alle bevinding is door Gods Geest gewerkte bevinding. Dat geldt zelfs voor de bevinding van mensen die God werkelijk vrezen. Zij kunnen ten onrechte bepaalde gevoelens en ervaring volledig of ten dele met het werk van Gods Geest verbinden, terwijl dat niet of slechts ten dele het geval is. De Schrift is de norm, niet alleen voor leer en leven, maar ook voor geloofservaring.
Niet de Sinaï is zoet, maar Sion. Niet Mozes, maar Christus. Dat is de taal die de Heilige Geest de eeuwen door Gods volk heeft geleerd. Christus heeft door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid aan Gods heilig en ontzagwekkend en allesbehalve zoet recht van God voldaan. Van alle ware gelovigen geldt: ‘Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen; Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; En tot de Middelaar des nieuwen testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel’ (Heb. 12:22-24). Zaak is dat wij in plaats van dat wij in onkunde onze eigen ziel als een schuldoffer aanbieden, tevreden zijn met het ene schuldoffer van de Heere Jezus Christus. Een zondaar die overtuigd van zijn zonden en schuld voor God moet niet het recht Gods maar Gods eigen Zoon kussen Die aan het eisend recht van God heeft voldaan. Dan mogen we van Zijn bloed en Naam zeggen dat die ons zoet zijn. John Newton dichtte:
O Jezus, hoe vertrouwd en zoet
klinkt mij Uw Naam in ’t oor,
als ik van alles scheiden moet
gaat nog die Naam mij voor.
Het is wellicht goed te weten dat de gedachte dat men God zo lief kan hebben dat men bereid is verloren te gaan, ook in de islamitische mystiek voorkomt. In Amerika vond onder de navolgelingen van Jonathan Edwards de gedachte ingang dat men om zalig te worden Gods eer en recht liever moet hebben dan de eigen zaligheid. Hoe vreemd dat misschien ook op het eerste gezicht lijkt, is dit een van de dingen geweest die ertoe hebben geleid dat men tenslotte bij de vrijzinnigheid is uitgekomen. Immers als men God voordat men Christus persoonlijk kent al zo kan liefhebben dat men bereid is verloren te gaan, hebben we de Middelaar alleen maar nodig om naar de hemel te gaan en niet om vrede met God te vinden. Eigenlijk is er namelijk al een vorm van toegang tot God en heeft men al vrede met God zonder dat men gereinigd is door het bloed van Middelaar. De volgende stap is dan dat de Middelaar geheel niet meer als nodig wordt gezien. Hoe meer benadrukt wordt dat Gods recht zoet is, hoe sneller die stap wordt gemaakt. Immers dan is ook de rampzaligheid niet zo ernstig als de Schrift ons leert.
Liefde tot Gods wet en de eer van God
Ongetwijfeld heeft iedereen die met God verzoend is Gods wet lief. Dan gaat het wel om de wet als regel van dankbaarheid. Elke christen gaat het ook in zijn zaligheid om de eer van God. Echter, naar Gods vaste orde kan hij alleen in de hemel en in het nieuwe Jeruzalem ten volle worden geëerd en hier op aarde ten dele. Het eren van God is altijd verbonden met het roemen in het Lam. Daarom moeten wij ons niet de vraag stellen of wij Gods eisend recht lief hebben boven onze eigen zaligheid, maar of het ons goed is door Christus nabij God te zijn. De grote nadruk op een crisiservaring leidt er ook toe dat alle aandacht naar één punt of moment gaat. De Bijbel legt echter alle nadruk op de dagelijkse wandel met God en omgang met God die ontspruit aan de verzoening met God en de wedergeboorte.
Het ontvangen van een crisiservaring is als zodanig nog geen bewijs dat men het ware geestelijke leven bezit en het feit dat men van zo’n ervaring niet weet, hoeft een mens op zich niet bevreesd te maken dat hij het geestelijke leven mist. Wij moeten ons afvragen of wij met Petrus mogen betuigen: ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb.’
Slot
Met Owen zeg ik heel graag dat ik niet graag iemands genadestaat wil afmeten aan de helderheid van zijn dogmatische inzichten. Daar kan veel aan ontbreken terwijl iemand toch wedergeboren is tot een levende hoop. Het omgekeerde is ook het geval. Een ware christen zal zich altijd kenmerken door smart over de zonde, liefde tot Christus, de drang om anderen voor Christus te winnen en de begeerte om heilig voor God te leven. Een ware christen kan het ook gemakkelijker voor een medechristen bekijken dan voor zichzelf. Het is altijd heel kwalijk als men bij de waarschuwing voor zelfbedrog wel aan anderen maar niet aan zichzelf denkt.
Het feit dat juist dogmatische inzicht en godzaligheid niet hetzelfde zijn, neemt het belang van een juist zicht op de geloofsleer niet weg. Door onhelderheid kan men voor zichzelf en anderen een sta-in-de-weg zijn. De uitdrukking ‘zalig op rechtsgronden’ is hoe dan ook een blijk van zo’n onhelderheid. Dat geldt ook als gesteld wordt dat wij Christus alleen op rechtsgronden kunnen ontvangen. Telkens weer zie je waar het zo door predikanten wordt gesteld dat zij Christus niet nadrukkelijk aanbieden en niet helder spreken over de kenmerken van een christen.
De zaligheid die ons wordt aangeboden, is een zaligheid in overeenstemming met Gods recht en gegrond op het verzoeningswerk van Christus. We moeten leren Gods eisend recht waaraan wij nooit kunnen voldoen te onderscheiden van de toegerekende gerechtigheid van Christus. Het grote wonder is dat een christen mag weten dat Christus hem heeft verlost van de vloek van Gods eisend en heilig recht.
Ik kom nog een keer terug op het reeds genoemde gedicht van Reijer Pothoven. Dat luidt:
Hier drinkt zij het bloed van het Lam
’t Welk haar im het leven laat
Hier wordt de toorn geblust
En is het vree met God
Door ’t offer van de Zoon
O, allerzaligst lot
Hier slaat Pothoven bijzonder mooie en bijbelse tonen aan. Alleen deze zaken moeten reeds aan het kleinste en zwakste geloof worden verbonden. Dat is de kern van de rechtvaardigingsleer van de Reformatie. De zondaar die worstelt met zijn schuld mag en moet onmiddellijk gewezen worden op Christus. De grond van de vrijspraak ligt in de toerekening van Christus gerechtigheid en het middel is het geloof. Zaligmakend geloof is altijd rechtvaardigend geloof.
In het lied van de Schotse predikant Robert Murray MacCheye met de titel Het wachtwoord van de hervormers wordt vanuit ontstaan van het besef van schuld en verlorenheid en de erkenning dat Gods heilig recht ons had moeten treffen dan ook zeer terecht direct overgegaan naar de persoon en het werk van Christus, het geloof in Hem en de zegeningen die daaraan zij verbonden. Dat geldt zowel voor het Engelse origineel als Nederlandse herdichting van ds. JJ.L ten Kate. Ik geef uit beide versies twee coupletten weer
Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt,
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt;
Toen voeld’ ik wat eisen Gods heiligheid deed:
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!
Toen vluchtt’ ik tot Jezus! Hij heeft mij gered;
Hij heeft mij verlost van het vonnis der Wet;
Mijn heil en mijn vrede, mijn leven werd Hij:
Ik boog m’ en geloofde - mijn God sprak me vrij.
When free grace awoke me by light from on high,
Then legal fears shook me, I trembled to die;
No refuge, no safety in self could I see —
Jehovah Tsidkenu my Saviour must be.
My terrors all vanished before the sweet name;
My guilty fear banished, with boldness I came
To drink at the fountain, life-giving and free—
Jehovah Tsidkenu is all things to me.
Een zelfde lijn is aanwijsbaar in het gedicht Zielezucht van Hermanus Witsius. Daarin komen de woorden voor ‘Zijt Gij met mijn doem gediend, Zoek Uw' eer. Ik heb ’t verdiend.’ Witsius verwoordt zo dat wie door God Geest overtuigd wordt, van zonde zich de eeuwige rampzaligheid waardig weet. Heel jammer is dat deze woorden nog al eens buiten hun context worden geciteerd en dan een andere indruk geven dan Witsius heeft bedoeld.
In het bewuste gedicht laat Witsius vervolgens de mens die aan het woord is, direct pleiten op het offer van Christus. Dat blijkt al uit de coupletten die onmiddellijk volgen:
Zo een schuldig mense echter
Spreken mochte tot zijn Rechter,
Wenst' ik dat dit enig woord
Eerst nog van U werd gehoord:
Kon ik U wel ooit betalen?
Och! wat eer zult Gij dan halen,
Als Gij mij gevangen ziet?
'k Lijd wel, maar voldoe U niet.
Moet nochtans Uw recht betaald zijn?
Maar Heer', zou Gij dan verdwaald zijn?
Als Gij, zonder mij te doón,
Zocht betaling bij Uw Zoon?
Geen gewin is in mijn bloed, en
Wil Hij voor mijn zonden boeten,
Hij is 't die betalen kan.
Zeg, wat schade lijdt Gij dan?
Witsius maakt hier duidelijk dat wij zelf met onze eeuwige rampzaligheid Gods toorn niet kunnen wegdragen. Daarom heeft de bereidheid voor eeuwig verloren te gaan ook geen waarde voor God welke vragen wij verder bij die bereidheid kunnen stellen. Gods eer wordt alleen verheerlijkt in het offer van Zijn Zoon. Daarop mag de zondaar gaan pleiten. Daartoe wordt ons het Evangelie verkondigd.
Witsius maakt in een verder volgend couplet duidelijk dat Christus als Voorspraak zo’n zondaar zoet is.
Zeg Hem, zoete Voorspraak, zeg Hem,
En met reden onderricht Hem,
Dat de reden niet en duldt
Dubb'le straf voor ééne schuld.
God is immers d' Opperreden.
Zo de Borg heeft straf geleden,
Is dan niet de schuldenaar
Zelve, buiten straf-gevaar?
Als het gaat om de prediking van het Evangelie, dan wordt ons in de prediking eigenlijk niet de zaligheid of de genade maar de Zaligmaker Zelf aangeboden. In dat aanbod liggen alle zegeningen begrepen. Een predikant kan dat aanbod nooit te indringend brengen. De grote vraag is of wij deze Zaligmaker hebben omhelsd en lief gekregen. Dan moet een predikant duidelijk zijn in het aangeven wat de Bijbelse kenmerken van genade zijn. Laten wij onszelf afvragen of wij ons herkennen in de woorden:
Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
Laten wij deze zaak voorhouden aan hen die ons de vraag stellen hoe zij zalig moeten worden. Laten wij onszelf afvragen of wij ons reeds herkend hebben in taal zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus en mogen wij zeggen dat wij ons er telkens weer in herkennen. Een christen moet telkens weer belijden dat zijn geweten hem aanklaagt en dat hij nog steeds tot alle kwaad is geneigd en zo mag hij telkens weer in geloof Christus en in Hem Zijn gerechtigheid omhelzen. Het beste bewijs dat wij de boodschap van recht genade verstaan is daarin gelegen dat wij telkens redenen zien ons zelf te veroordelen en zo telkens weer leren roepen ‘O God wees mij zondaar genadig’ en dat in het vaste vertrouwen dat God die bede om Christus’ wil boven bidden en denken hoort.
http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/236 ... tsgronden/
Vooral dit gedeelte van het artikel gaat daar over:
...Jean de Labadie die in de zeventiende eeuw heel veel opschudding in de kerk van Nederland heeft veroorzaakt, stelde dat de bereidheid om verloren te gaan niet alleen noodzakelijk is voor de zekerheid van het geloof, maar dat wij niet in de zaligheid kunnen delen voordat die bereidheid bij ons wordt gevonden. Koelman en à Brakel hebben nadrukkelijk tegen deze zienswijze gewaarschuwd. Zij wezen erop dat als dit waar is, aan het zien op en omhelzen van Jezus ware liefde tot God voorafgaat. Eigenlijk betekent het dat God geen vijanden maar vrienden met Zichzelf verzoent.
Afgaande op de woorden is het de meest verregaande vorm van het zoeken van zaligheid in zichzelf. Men biedt namelijk niet eigen tranen en godsdienstige verrichtingen maar zijn eigen ziel als schuldoffer aan. Echter, ook dat offer kan God niet behagen. Men vlucht niet tot Chritus Die de drinkbeker van Gods toorn leeg dronk, maar biedt God aan die zelf leeg te drinken. Dat maakt begrijpelijk dat Koelman spreekt over een gruwelijke dwaling. Het getuigt van onkunde zowel met betrekking tot Gods heiligheid als met betrekking tot de betekenis van Christus’ offer. Ware liefde tot God kan er trouwens pas zijn als wij met God verzoend zijn en nooit voordat dit het geval is.
Ook Bunyan spreekt in zijn boek Het komen tot Jezus (Come and Welcome to Jesus Christ) duidelijke taal. Hij brengt naar voren dat Paulus toen de stokbewaarder hem vroeg wat hij moest doen om zalig te worden, niet wilde weten of de man dat vroeg met het oog op de eer van God of met het oog op eigen zaligheid. Immers, zo zegt Bunyan, zo lang een mens niet door het geloof in Christus vrede heeft met God kan en zal hij de eer van God niet bedoelen. Aan mensen die verontrust zijn over hun zonden kan daarom Christus niet indringend en helder genoeg worden voorgesteld en aangeboden met bevel van bekering en geloof. Nooit kan te duidelijk gesproken worden over de bereidwilligheid van Christus om zondaren te ontvangen.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat een enkele Amerikaanse puritein opvattingen had in de richting van Jean de Labadie. Dan denk ik aan Thomas Hooker en Thomas Shepard. Koelman vertaalde een boek van Hooker waarin deze gedachten voorkomen. De titel luidt in vertaling De ware zielsvernedering en heilzame wanhoop. In een woord vooraf geeft hij dan ook echter aan dat wij hier Hooker niet moeten volgen en de genoemde uitdrukkingen zo moeten lezen dat wij moeten erkennen dat hij rechtmatig is om verloren te gaan om juist zo om behoud te smeken. Koelman wijst erop dat nergens in de Schrift grond is voor de gedachte dat het afzien van eigen zaligheid behaaglijk is voor God. Wat wel nodig is, is dat wij erkennen dat wij het verdiend hebben verloren te gaan om zo tot Christus te vluchten.
In de Bijbel vinden we een tweetal voorbeelden van mensen die betuigen bereid te zijn verloren te gaan. Allereerst is dat Mozes. Hij biedt zichzelf aan om verloren te gaan, opdat het volk Israël niet door God wordt uitgedelgd vanwege de zonde met het gouden kalf. We lezen in Exodus 32:32 van Mozes: ‘Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt.’ Dan moeten we niet vergeten dat Mozes zelf met God verzoend is en dit vraagt met het oog op de zaligheid van anderen. Dan nog blijft staan dat God Mozes terecht wijst en antwoordt: ‘Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt’ (Ex. 32:33).
Van Paulus lezen we in Romeinen 9:1-3: ‘Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest), Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is. Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees.’ Ook hier geldt dat een man aan het woord is die zelf met God is verzoend en ter wille van de zaligheid van anderen stelt dat hij wel zou wensen van Christus verbannen te zijn. De wijze waarop Paulus deze wens formuleert laat wel zien dat Paulus zelf beseft dat dit niet mogelijk is. Hoe dan ook geldt, dat bij de twee voorbeelden die wij in de Bijbel vinden van mensen die uitspreken metterdaad bereid te zijn verloren te gaan, het gaat om mensen die reeds met God verzoend zijn. Zij spreken dat juist uit met het oog op de zaligheid van anderen. Het bereid zijn verloren te gaan met afzien van het vragen om de zaligheid, vinden we nergens in de Schrift.
Is Gods eisend recht zoet?
Een van de verdrietige dingen in Nederland is dat een gedachte die strijdig is met de gereformeerde theologie en waartegen onze vaderen hebben gewaarschuwd, ingang vond in de gereformeerde gezindte. Het meest extreem verwoord vond ik het bij ds. E. du Marchie van Voorthuysen. Die gaat hierin nog veel en veel verder dan Jean de Labadie en zeker dan Hooker en Shephard. Daarbij is deze predikant niet geheel duidelijk of hij de bereidheid om verloren te gaan ziet als een weg tot de zekerheid van de zaligheid of als weg tot de zaligheid zelf. Soms lijkt het eerste het geval. Hij heeft het dan namelijk over mensen die op Jezus hebben leren zien en Zijn dierbaarheid gesmaakt hebben. Meer dan eens geeft hij echter de wel heel verwarringwekkende indruk dat men op Christus kan hebben gezien en Zijn dierbaarheid kan hebben gesmaakt en toch verloren kan gaan. Dat is uiteraard onbestaanbaar of het moet een niet waarachtig zien zijn geweest en een ingebeeld smaken.
Du Marchie van Voorthuysen kon in zijn preken naar voren brengen: ‘Liever naar recht verdoemd, dan buiten recht verzoend. Zo verblijd en verheugd vanwege de oordelen, o Heere. Dat is de rechte verheuging in Christus. Dat is vrolijkheid en licht, aan Gods kant te vallen.’ Hij kon ook betuigen: ‘De verheerlijking van de deugden Gods, al zou dat je ondergang betekenen, die deugden moeten oneindig méér waarde voor je krijgen dan je eigen zaligheid in het omhelzend recht. Lieve recht, zoete recht. Alles geurt en druipt van het recht.’
Als het ging over deze voorstelling van zaken, heeft de gereformeerde en ook zeer bevindelijke Amerikaanse theoloog Archibald Alexander gesteld dat zij absurd is. Hij wees erop dat afgaande op de woorden de ernst van het recht Gods niet wordt verstaan en dat men zich nog boven Christus Zelf verheft. Immers, als Hij, Die mens werd, maar God was en bleef, er als Middelaar tegen op zag de drinkbeker van Gods toorn leeg te drinken, zouden wij dan met recht kunnen beweren dat wij daartoe wel bereid zijn en dat het ons zelfs zoet is?! Alleen wie onbekeerd sterft, moet voor eeuwig in de hel onder Gods recht doorgaan en verzinken. En dat is ontzagwekkend en huiveringwekkend. Zalig zijn wij als wij hier op aarde leren erkennen verdiend te hebben onder het recht te worden verbrijzeld en met onze schuld de toevlucht nemen tot Hem Die plaatsvervangend in Gods gericht heeft gestaan. Dan gaan we verstaan: ‘Al zou ikzelf slechts één druppel uit de drinkbeker van Gods toorn hebben moeten drinken, dan was er voor mij geen zaligheid geweest. Dan zou ik op hetzelfde moment mijn ogen hebben opgeslagen in de eeuwige rampzaligheid.’
Wie meent dat een mens met het oog op de eer van God zo ver moet komen dat hij metterdaad bereid is verloren te gaan, heeft feitelijk moeite met de leer van verzoening door voldoening. Niet alle bevinding is door Gods Geest gewerkte bevinding. Dat geldt zelfs voor de bevinding van mensen die God werkelijk vrezen. Zij kunnen ten onrechte bepaalde gevoelens en ervaring volledig of ten dele met het werk van Gods Geest verbinden, terwijl dat niet of slechts ten dele het geval is. De Schrift is de norm, niet alleen voor leer en leven, maar ook voor geloofservaring.
Niet de Sinaï is zoet, maar Sion. Niet Mozes, maar Christus. Dat is de taal die de Heilige Geest de eeuwen door Gods volk heeft geleerd. Christus heeft door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid aan Gods heilig en ontzagwekkend en allesbehalve zoet recht van God voldaan. Van alle ware gelovigen geldt: ‘Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen; Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; En tot de Middelaar des nieuwen testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel’ (Heb. 12:22-24). Zaak is dat wij in plaats van dat wij in onkunde onze eigen ziel als een schuldoffer aanbieden, tevreden zijn met het ene schuldoffer van de Heere Jezus Christus. Een zondaar die overtuigd van zijn zonden en schuld voor God moet niet het recht Gods maar Gods eigen Zoon kussen Die aan het eisend recht van God heeft voldaan. Dan mogen we van Zijn bloed en Naam zeggen dat die ons zoet zijn. John Newton dichtte:
O Jezus, hoe vertrouwd en zoet
klinkt mij Uw Naam in ’t oor,
als ik van alles scheiden moet
gaat nog die Naam mij voor.
Het is wellicht goed te weten dat de gedachte dat men God zo lief kan hebben dat men bereid is verloren te gaan, ook in de islamitische mystiek voorkomt. In Amerika vond onder de navolgelingen van Jonathan Edwards de gedachte ingang dat men om zalig te worden Gods eer en recht liever moet hebben dan de eigen zaligheid. Hoe vreemd dat misschien ook op het eerste gezicht lijkt, is dit een van de dingen geweest die ertoe hebben geleid dat men tenslotte bij de vrijzinnigheid is uitgekomen. Immers als men God voordat men Christus persoonlijk kent al zo kan liefhebben dat men bereid is verloren te gaan, hebben we de Middelaar alleen maar nodig om naar de hemel te gaan en niet om vrede met God te vinden. Eigenlijk is er namelijk al een vorm van toegang tot God en heeft men al vrede met God zonder dat men gereinigd is door het bloed van Middelaar. De volgende stap is dan dat de Middelaar geheel niet meer als nodig wordt gezien. Hoe meer benadrukt wordt dat Gods recht zoet is, hoe sneller die stap wordt gemaakt. Immers dan is ook de rampzaligheid niet zo ernstig als de Schrift ons leert.
Liefde tot Gods wet en de eer van God
Ongetwijfeld heeft iedereen die met God verzoend is Gods wet lief. Dan gaat het wel om de wet als regel van dankbaarheid. Elke christen gaat het ook in zijn zaligheid om de eer van God. Echter, naar Gods vaste orde kan hij alleen in de hemel en in het nieuwe Jeruzalem ten volle worden geëerd en hier op aarde ten dele. Het eren van God is altijd verbonden met het roemen in het Lam. Daarom moeten wij ons niet de vraag stellen of wij Gods eisend recht lief hebben boven onze eigen zaligheid, maar of het ons goed is door Christus nabij God te zijn. De grote nadruk op een crisiservaring leidt er ook toe dat alle aandacht naar één punt of moment gaat. De Bijbel legt echter alle nadruk op de dagelijkse wandel met God en omgang met God die ontspruit aan de verzoening met God en de wedergeboorte.
Het ontvangen van een crisiservaring is als zodanig nog geen bewijs dat men het ware geestelijke leven bezit en het feit dat men van zo’n ervaring niet weet, hoeft een mens op zich niet bevreesd te maken dat hij het geestelijke leven mist. Wij moeten ons afvragen of wij met Petrus mogen betuigen: ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb.’
Slot
Met Owen zeg ik heel graag dat ik niet graag iemands genadestaat wil afmeten aan de helderheid van zijn dogmatische inzichten. Daar kan veel aan ontbreken terwijl iemand toch wedergeboren is tot een levende hoop. Het omgekeerde is ook het geval. Een ware christen zal zich altijd kenmerken door smart over de zonde, liefde tot Christus, de drang om anderen voor Christus te winnen en de begeerte om heilig voor God te leven. Een ware christen kan het ook gemakkelijker voor een medechristen bekijken dan voor zichzelf. Het is altijd heel kwalijk als men bij de waarschuwing voor zelfbedrog wel aan anderen maar niet aan zichzelf denkt.
Het feit dat juist dogmatische inzicht en godzaligheid niet hetzelfde zijn, neemt het belang van een juist zicht op de geloofsleer niet weg. Door onhelderheid kan men voor zichzelf en anderen een sta-in-de-weg zijn. De uitdrukking ‘zalig op rechtsgronden’ is hoe dan ook een blijk van zo’n onhelderheid. Dat geldt ook als gesteld wordt dat wij Christus alleen op rechtsgronden kunnen ontvangen. Telkens weer zie je waar het zo door predikanten wordt gesteld dat zij Christus niet nadrukkelijk aanbieden en niet helder spreken over de kenmerken van een christen.
De zaligheid die ons wordt aangeboden, is een zaligheid in overeenstemming met Gods recht en gegrond op het verzoeningswerk van Christus. We moeten leren Gods eisend recht waaraan wij nooit kunnen voldoen te onderscheiden van de toegerekende gerechtigheid van Christus. Het grote wonder is dat een christen mag weten dat Christus hem heeft verlost van de vloek van Gods eisend en heilig recht.
Ik kom nog een keer terug op het reeds genoemde gedicht van Reijer Pothoven. Dat luidt:
Hier drinkt zij het bloed van het Lam
’t Welk haar im het leven laat
Hier wordt de toorn geblust
En is het vree met God
Door ’t offer van de Zoon
O, allerzaligst lot
Hier slaat Pothoven bijzonder mooie en bijbelse tonen aan. Alleen deze zaken moeten reeds aan het kleinste en zwakste geloof worden verbonden. Dat is de kern van de rechtvaardigingsleer van de Reformatie. De zondaar die worstelt met zijn schuld mag en moet onmiddellijk gewezen worden op Christus. De grond van de vrijspraak ligt in de toerekening van Christus gerechtigheid en het middel is het geloof. Zaligmakend geloof is altijd rechtvaardigend geloof.
In het lied van de Schotse predikant Robert Murray MacCheye met de titel Het wachtwoord van de hervormers wordt vanuit ontstaan van het besef van schuld en verlorenheid en de erkenning dat Gods heilig recht ons had moeten treffen dan ook zeer terecht direct overgegaan naar de persoon en het werk van Christus, het geloof in Hem en de zegeningen die daaraan zij verbonden. Dat geldt zowel voor het Engelse origineel als Nederlandse herdichting van ds. JJ.L ten Kate. Ik geef uit beide versies twee coupletten weer
Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt,
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt;
Toen voeld’ ik wat eisen Gods heiligheid deed:
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!
Toen vluchtt’ ik tot Jezus! Hij heeft mij gered;
Hij heeft mij verlost van het vonnis der Wet;
Mijn heil en mijn vrede, mijn leven werd Hij:
Ik boog m’ en geloofde - mijn God sprak me vrij.
When free grace awoke me by light from on high,
Then legal fears shook me, I trembled to die;
No refuge, no safety in self could I see —
Jehovah Tsidkenu my Saviour must be.
My terrors all vanished before the sweet name;
My guilty fear banished, with boldness I came
To drink at the fountain, life-giving and free—
Jehovah Tsidkenu is all things to me.
Een zelfde lijn is aanwijsbaar in het gedicht Zielezucht van Hermanus Witsius. Daarin komen de woorden voor ‘Zijt Gij met mijn doem gediend, Zoek Uw' eer. Ik heb ’t verdiend.’ Witsius verwoordt zo dat wie door God Geest overtuigd wordt, van zonde zich de eeuwige rampzaligheid waardig weet. Heel jammer is dat deze woorden nog al eens buiten hun context worden geciteerd en dan een andere indruk geven dan Witsius heeft bedoeld.
In het bewuste gedicht laat Witsius vervolgens de mens die aan het woord is, direct pleiten op het offer van Christus. Dat blijkt al uit de coupletten die onmiddellijk volgen:
Zo een schuldig mense echter
Spreken mochte tot zijn Rechter,
Wenst' ik dat dit enig woord
Eerst nog van U werd gehoord:
Kon ik U wel ooit betalen?
Och! wat eer zult Gij dan halen,
Als Gij mij gevangen ziet?
'k Lijd wel, maar voldoe U niet.
Moet nochtans Uw recht betaald zijn?
Maar Heer', zou Gij dan verdwaald zijn?
Als Gij, zonder mij te doón,
Zocht betaling bij Uw Zoon?
Geen gewin is in mijn bloed, en
Wil Hij voor mijn zonden boeten,
Hij is 't die betalen kan.
Zeg, wat schade lijdt Gij dan?
Witsius maakt hier duidelijk dat wij zelf met onze eeuwige rampzaligheid Gods toorn niet kunnen wegdragen. Daarom heeft de bereidheid voor eeuwig verloren te gaan ook geen waarde voor God welke vragen wij verder bij die bereidheid kunnen stellen. Gods eer wordt alleen verheerlijkt in het offer van Zijn Zoon. Daarop mag de zondaar gaan pleiten. Daartoe wordt ons het Evangelie verkondigd.
Witsius maakt in een verder volgend couplet duidelijk dat Christus als Voorspraak zo’n zondaar zoet is.
Zeg Hem, zoete Voorspraak, zeg Hem,
En met reden onderricht Hem,
Dat de reden niet en duldt
Dubb'le straf voor ééne schuld.
God is immers d' Opperreden.
Zo de Borg heeft straf geleden,
Is dan niet de schuldenaar
Zelve, buiten straf-gevaar?
Als het gaat om de prediking van het Evangelie, dan wordt ons in de prediking eigenlijk niet de zaligheid of de genade maar de Zaligmaker Zelf aangeboden. In dat aanbod liggen alle zegeningen begrepen. Een predikant kan dat aanbod nooit te indringend brengen. De grote vraag is of wij deze Zaligmaker hebben omhelsd en lief gekregen. Dan moet een predikant duidelijk zijn in het aangeven wat de Bijbelse kenmerken van genade zijn. Laten wij onszelf afvragen of wij ons herkennen in de woorden:
Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
Laten wij deze zaak voorhouden aan hen die ons de vraag stellen hoe zij zalig moeten worden. Laten wij onszelf afvragen of wij ons reeds herkend hebben in taal zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus en mogen wij zeggen dat wij ons er telkens weer in herkennen. Een christen moet telkens weer belijden dat zijn geweten hem aanklaagt en dat hij nog steeds tot alle kwaad is geneigd en zo mag hij telkens weer in geloof Christus en in Hem Zijn gerechtigheid omhelzen. Het beste bewijs dat wij de boodschap van recht genade verstaan is daarin gelegen dat wij telkens redenen zien ons zelf te veroordelen en zo telkens weer leren roepen ‘O God wees mij zondaar genadig’ en dat in het vaste vertrouwen dat God die bede om Christus’ wil boven bidden en denken hoort.