Ik heb een e-mailwisseling met iemand die bovenstaande beweert. Ik heb daar grote vraagtekens bij, maar heb nog geen gelegenheid om een en ander te weerleggen. Wellicht dat we met elkaar tot een gedegen antwoord kunnen komen. Deze twee mails heb ik gekregen:
"Het grote verschil tussen de oorspronkelijke discipelen en Paulus is het begrip van de gemeenschap met Christus. De 12 discipelen hadden de opdracht om het volk te bekeren in het geloof in Christus, als deze taak was volbracht zou Jezus wederkeren in Zijn Heerlijkheid en Zijn koninkrijk op aarde stichten. Met Petrus als leider, Jezus had immers gezegd dat hij op die rots zijn kerk zou bouwen. Men moest leven in het licht van Christus, de gemeenschap kon door niet zuiver abstracte kennis tot stand worden gebracht (zoals bij Paulus). Men kon weliswaar zondigen, maar deze zonden konden door het bloed van Christus worden bedekt (niet verzoend) als men ze beleed. Door b.v. hele slechte daden kon je ook de gemeenschap met Christus weer verliezen.
Paulus verkondigt een ander soort evangelie, dat van verzoening, rechtvaardiging voor God en volmaking in Christus. Waarbij de daadwerkelijke wederkomst van Christus geen of iig mindere rol speelt. De gemeenschap met Christus is daardoor voortdurend en kan niet worden afgesneden. Johannes (de 12) heeft nooit gesproken over verzoening of rechtvaardiging in Christus, voor God.
De 12 waren het hier niet mee eens (lees Handelingen 9) en hebben getracht Paulus te weren, zij immers waren degenen die met Jezus hadden opgetrokken en geleefd; en aan hen was het door Jezus zo verteld. Zij beschouwden Paulus een beetje als een renegaat.
De ijver en dadendrang van Paulus (die ook al naar voren kwam in Saulus bij zijn oorspronkelijk Christenvervolging) hadden tot resultaat dat hij meer voet aan de grond kreeg. Bovendien is zijn leer makkelijker te aanvaarden en uit te voeren dan de leer van de discipelen. De gemeenschap is veeleer geestelijk van aard.
Op het Evangelie naar Paulus zijn ook de kerkelijke dogma's gestoeld. De andere groepering van de discipelen heeft het nog zo'n 300-400 jaar volgehouden en is daarna verdwenen. Zij stonden bekend als de aionieten."
en deze:
"Paulus heeft de leer in Christus eenvoudiger (te accepteren en te verkondigen) gemaakt. De genade van Christus en verzoening door Hem zijn door Paulus in het geloof gebracht.
Een iaoon is een tijdperk in de betekenis van wereld; de term "aionisch leven" wordt vertaald met eeuwig leven. Dit is een van de vele fouten in de bijbelvertaling. Het zou eigenlijk moeten zijn "eeuws leven" ofwel "leven in deze eeuw" dus zeker geen "eeuwig leven". Het wordt heel letterlijk bedoeld.
Als er gesproken wordt over ‘aionen der aionen’ (eeuwen der eeuwen) dan worden bedoeld de belangrijkste aionen. Vaak is de term ‘aionen der aionen’ vertaald met ‘tot in alle eeuwigheid’. Dit is zéér misleidend.
De God der eeuwen is oneindig en staat bóven de eeuwen en ook bóven de tijd vóór de eeuwen en na de eeuwen."
Evangelie van Paulus is anders dan van de andere discipelen
Wat betreft die aionen, dat is een letterlijke vertaling, en betekend idd eeuw. Echter, als we zien naar andere geschriften in oud grieks (Koine en andere varianten uit die tijd en ervoor) dan zien we dat aioon ook vaak gebruikt word als betekenende eeuwig, af te leiden uit het feit dat gesproken word over paradijs en het leven in Hades.
De aionen leer word (bijna) alleen maar gehouden door sectes (zoals, naar ik meen ook de Johova getuigen). Een consequentie van een gelimiteerde aion visie is dat de hel geen EEUWIGE straf is, maar een straf met een lange tijd, die eens zal ophouden. Vandaar dat veel sectes spreken over óf een ophouden van leven (weg, foetsie), of dat uiteindelijk iedereen naar de hemel gaat.
Kortom: pas op met die aionen!
Ik heb zelf in het verleden (toen ik zelf ook nog wat liberaalder dacht) een aantal discussies gehad met mensen die zelfde standpunten hielden, maar je verstrikt al snel in welles/nietus discussies, omdat jij hun bewijzen niet deelt, en hun jouw bewijzen niet.
Nog wat over die aionen:
en ook
De aionen leer word (bijna) alleen maar gehouden door sectes (zoals, naar ik meen ook de Johova getuigen). Een consequentie van een gelimiteerde aion visie is dat de hel geen EEUWIGE straf is, maar een straf met een lange tijd, die eens zal ophouden. Vandaar dat veel sectes spreken over óf een ophouden van leven (weg, foetsie), of dat uiteindelijk iedereen naar de hemel gaat.
Kortom: pas op met die aionen!
Paulus' leer makkelijker te aanvaarden? Als er één apostel scherp was, was het Paulus wel. Welke apostel spreekt het meest over dat de mens slecht is?De ijver en dadendrang van Paulus (die ook al naar voren kwam in Saulus bij zijn oorspronkelijk Christenvervolging) hadden tot resultaat dat hij meer voet aan de grond kreeg. Bovendien is zijn leer makkelijker te aanvaarden en uit te voeren dan de leer van de discipelen
Ik heb zelf in het verleden (toen ik zelf ook nog wat liberaalder dacht) een aantal discussies gehad met mensen die zelfde standpunten hielden, maar je verstrikt al snel in welles/nietus discussies, omdat jij hun bewijzen niet deelt, en hun jouw bewijzen niet.
Nog wat over die aionen:
en ook http://www.carm.org/uni/greekdict.htmThe New International Dictionary of New Testament Theology, Volume 3 (edited by Colin Brown, Grand Rapids, Michigan: Zondervan, 1978, page 827, 830) explains:
In Plato the term [aion] is developed so as to represent a timeless, immeasurable and transcendent super-time, an idea of time in itself. Plutarch and other earlier Stoics appropriate this understanding, and from it the Mysteries of Aion, the god of eternity, could be celebrated in Alexandria, and gnosticism could undertake its own speculations on time.
In Hellenistic philosophy the concept of aeons contributed towards a solution of the problem of the world-order. The aeons were assumed to be mediating powers which bridge the infinite qualitative distinction between God and the world. They are an emanation of the divine pleroma, the fullness of the divine Being….
The statements of the Johannine [John, 1 John, 2 John, 3 John] writings, which cannot always be pinned down with absolute certainty of meaning.., Heb., where the meaning is quite clear .. and naturally those cases where aion is used in the plural, all reveal a strong inclination to conceive of a timeless, because post-temporal, eternity… As in the OT [Old Testament], these statements reveal the background conviction that God's life never ends, i.e. that everything belonging to him can also never come to an end…
en ook
[Aangepast op 19/1/04 door memento]Aionios: the Greek word for Eternity
* from William Barclay's New Testament Words:
We do well to search out the true meaning of the word aionios, for in the NT this is the word which is usually translated eternal or everlasting, and it is applied to the eternal life and the eternal glory, which are the Christian's highest reward, and to the eternal judgment and the eternal punishment, which must be the Christian's greatest dread.
Even in classical and in secular Greek aionios is a strange word, with a sense of mystery in it. Itself it is an adjective formed from the noun aion. In classical Greek this word aion has three main meanings.
(i) It means a life-time. Herodotus can speak of ending our aion (Herodotus, 1.32); Aeschylus, of depriving a man of his aion (Aeschylus, Prometheus 862); and Euripides of breathing away one's aion (Euripides, fragment 801).
(ii) Then it comes to mean an age, a generation, or an epoch. So the Greeks could speak of this present aion, and of the aion which is to come, this present age and the age which is to come.
(iii) But then the word comes to mean a very long space of time. The prepositional phrase ap'aionos means from of old; and di'aionos means perpetually and for ever. It is just here that the first mystery begins to enter in. In the papyri we read how at a public meeting the crowd shout `The Emperor eis ton aiona, The Emperor for ever.'
The adjective aionios becomes in Hellenistic Greek times the standing adjective to describe the Emperor's power. The royal power of Rome is a power which is to last for ever. And so, as Milligan well puts it, the word aionios comes to describe 'a state wherein the horizon is not in view'. Aionios becomes the word of far distances, the word of eternities, the word which transcends time.
But it was Plato who took this word aionios -- he may even have coined it -- and gave it its special mysterious meaning. To put it briefly, for Plato aionios is the word of eternity in contrast with time. Plato uses it, as it has been said, 'to denote that which has neither beginning nor end, and that is subject to neither change nor decay, that which is above time, but of which time is a moving image'.
Plato does not mean by this word simply indefinite continuance -- this is a point to which we must later return -- but that which is above and beyond time. There are three significant instances of the word in Plato.
In the second book of the Republic (363d) Plato is talking of the poets' pictures of heaven. He talks of the rewards Musaeus and Eumolpus offer the just men: 'They take them down into the world below, where they have the saints lying on couches at a feast, everlastingly drunk, with garlands on their heads; their idea seems to be that an immortality of drunkenness (aionios methe) is the highest meed of virtue.'
* In The Laws he speaks of the soul and the body being indestructible, but not eternal (904a). There is a difference between simple existence for ever and eternity, for eternity is the possession of gods, not of men.
The most significant of all the Platonic passages is in the Timaeus 37d. There he speaks about the Creator and the universe which he has created, 'the created glory of the eternal gods' -- The Creator was glad when he saw his universe, and he wished to make it as nearly like the eternal universe as it could be. But 'to attach eternity to the created was impossible.' So he made time as a moving image of eternity.
* The essential point in this picture is that eternity is always the same and always indivisible; in it there is no being created and no becoming; there is no such thing as being older and younger in eternity; there is no past, present or future.
* There is no was or will be but only an eternal is.
Obviously we cannot have that state in a created world; but none the less the created world is, within its limits, the image of eternity.
Here then is the salient fact.
* The essence of the word aionios is that it is the word of the eternal order as contrasted with the order of this world; it is the word of deity as contrasted with humanity; essentially it is the word which can be properly applied to no one other than God. Aionios is the word which describes nothing less and nothing other than the life of God.
We must now turn to the use of the word aionios in the NT itself. By far its most important usage there is in connection with eternal life. But that usage is so important that we must retain it for separate treatment. And we must first take a sweeping view of all its usages.
As we do so we must remember that aionios is distinctively the word of eternity, and that it can properly if describe only that which essentially belongs to and befits God.
It is used of the great blessings of the Christian life, blessings which have been brought by Jesus Christ.
It is used of the eternal covenant of which Christ is the mediator (Heb. 13.20). A covenant means a relationship with God, and through Jesus Christ men enter into a relationship with God which is as eternal as God himself.
It is used of the eternal habitations into which the Christian shall enter (Luke 16.9; II Cor. 5.1.). The ultimate destiny of the Christian is a life which is none other than the life of God himself.
It is used of the eternal redemption and the eternal inheritance into which the Christian enters through Jesus Christ (Heb. 9.15). The safety, the liberty, the release which Christ wrought for men is as lasting as God himself.
It is used of the glory into which the faithful Christian will enter (I Peter 5.10; II Cor. 4.17; II Tim. 2.10). There awaits God's faithful man God's own glory.
So it is used in connection with the words hope and salvation (Titus 3.7; II Tim. 2.10). There is nothing fleeting, impermanent, destructible about the Christian hope and salvation; even another world could not change or alter them; they are as unchangeable as God himself.
It is used of the Kingdom of Jesus Christ (II Peter 1.11). Jesus Christ is not surpassable; he is not a stage on the way; his revelation, his value is the revelation and the value of God himself.
It is used of the Gospel (Rev. 14.6). The Gospel is not merely one of many revelations; it is not merely a stage on the way of revelation; it is eternity entered into time.
But while aionios is used to describe the greatest blessings of the Christian life, it is also used to describe the greatest threats of the Christian life.
It is used to describe the fire of punishment (Matt. 18.8; 25.41; Jude 7). It is used to describe punishment itself (Matt. 25.46). It is used to describe judgment (Heb. 6.2). It is used to describe destruction (II Thess. 1.9). It is used to describe the sin which finally separates man from God (Mark 3.29).
It is in these passages that we need to be specially careful in our interpretation of the word. Simply to take is as meaning lasting for ever is not enough. In all these passages we must remember the essential meaning of aionios.
* Aionios is the word of eternity as opposed to and contrasted with time. It is the word of deity as opposed to and contrasted with humanity. It is the word which can only really be applied to God.
If we remember that, we are left with one tremendous truth -- both the blessings which the faithful shall inherit and the punishment which the unfaithful shall receive are such as befits God to give and to inflict.
Beyond that we cannot go.
* Simply to take the word aionios, when it refers to blessings and punishment, to mean lasting far ever is to oversimplify, and indeed to misunderstand, the word altogether. It means far more than that.
It means that that which the faithful will receive and that which the unfaithful will suffer is that which it befits God's nature and character to bestow and to inflict -- and beyond that we who are men cannot go, except to remember that that nature and character are holy love.
We must now turn to the greatest of all uses of the word aionios in the NT, its use in connection with the phrase eternal life.
* We must begin by reminding ourselves of the fact which we have so often stressed, that the word aionios is the word of eternity in contrast with time, of deity in contrast with humanity, and that therefore eternal life is nothing less than the life of God himself.
(i) The promise of eternal life is the promise that it is open to the Christian to share nothing less than the power and the peace of God himself. Eternal life is the promise of God (Titus 1.2; I John 2.25). God has promised us a share in his own blessedness, and God cannot break a promise.
(ii) But the NT goes further than that -- eternal life is not only the promise of God; eternal life is the gift of God (Rom. 6.23; I John 5.11). As we shall see, eternal life is not without its conditions; but the fact remains that eternal life is something which God out of his mercy and grace gives to man. It is something which we could neither earn nor deserve; it is the free gift of God to men.
(iii) Eternal life is bound up with Jesus Christ. Christ is the living water which is the elixir of eternal life (John 4.14). He is the food which brings to men eternal life (John 6.27, 54). His words are the words of eternal life (John 6.68). He himself not only brings (John 17.2, 3) but is eternal life (I John 5.20).
* If we wish to put this very simply, we may say that through Jesus there is possible a relationship, an intimacy, a unity with God which are possible in no other way. Through what he is and does men may enter into the very life of God himself.
(iv) This eternal life comes through what the NT calls belief in Jesus Christ (John 3.15, 16, 36; 5.24; 6.40, 47; I John 5.13; 1 Tim. 1.16). What does this belief mean? Clearly it is not simply intellectual belief. Belief in Jesus means that we believe absolutely and implicitly that what Jesus says about God is true... that life is in the hands of the love of God. But further, this belief means believing that Jesus is who he claims to be... We believe that God is Father and that God is love, because we believe that Jesus, being the Son of God, has told us the truth about God ... Eternal life is nothing else than the life of God himself...
* We shall never enter into the full ideas of eternal life until we rid ourselves of the almost instinctive assumption that eternal life means primarily life which goes on for ever.
Long ago the Greeks saw that such a life would be by no means necessarily a blessing. They told the story of Aurora, the goddess of dawn, who fell in love with Tithonus, the mortal youth. Zeus offered her any gift she might choose for her mortal lover. She asked that Tithonus might never die; but she forgot to ask that he might remain for ever young. So Tithonus lived for
ever growing older and older and more and more decrepit, till life became a terrible and intolerable curse.
* Life is only of value when it is nothing less than the life of God -- and that is the meaning of eternal life.
De tekst, waar Lecram op wil reageren, komt mij enigszins vreemd voor. Je zou eigenlijk willen weten welke achtergrond deze tekst heeft (zijn er bronnen voor deze visie?)
Zelf denk ik, dat men hier de klok heeft horen luiden, maar niet wist waar de klepel hing.
Er is inderdaad sprake van, ruw gezegd, twee soorten christendom in de eerste eeuwen. griekse christenen en joods christenen. De griekse christenen (uit de heidenen) zullen uiteindelijk 'winnen' en hun theologie ontwikkelen. De joods-christelijke gemeenten blijven nog enkele jaren bestaan, vooral in het Overjordaanse (Pella) en hebben sterke joodse trekken in hun theologie, houden de sabbat, de besnijdenis en onderhouden veel joodse wetten. Jacobus en Petrus worden in verband gebracht met deze joods-christelijke groeperingen.
Het Mattheus-evangelie kunnen we ook beschouwen als een Evangelie, dat in een joods-christelijke context is ontstaan. De felle polemiek, die Jezus in Mt. heeft met de Farizeeën duidt erop, dat de evangelieschrijver vooral deze discussies belangrijk vindt. Kennelijk is er in zijn omgeving van ca. 80 n. Chr. op dat moment ook een controverse tussen het dominante jodendom en zijn eigen joods-christelijke gemeente. Opvallend is, dat uit Mt. blijkt, dat Jezus alle joodse wetten wél handhaaft en ook heeft gehouden.
Het is dus wel zo, dat er grote verschillen waren in het christendom vóór het jaar 400 en dat die verschillen weerspiegeld worden in de evangelien en in brieven van Paulus.
Overigens waren alle NT-schrijvers joden, maar werd het christendom zelf overwegend grieks (met een zware invloed van Plato op de theologie).
Tot in de 4e eeuw waren er christenen, die de sabbat hielden. Chrysostomus heeft hier radicaal een einde aan gemaakt: sinds die tijd zijn de joodse elementen uit de kerk, is het joods christendom in verval geraakt en is de vervolging en uitsluiting van de joden en het verbreken van het contact met de synagoge begonnen.
Paus JPII heeft na al die eeuwen voor het eerst(!) weer een synagoge bezocht!
Die hele joodse achtergrond van Jezus en het weggemoffelde bestaan van de joods-christelijke gemeenten staan in de theologie op dit moment volop in de belangstelling.
gravo
Zelf denk ik, dat men hier de klok heeft horen luiden, maar niet wist waar de klepel hing.
Er is inderdaad sprake van, ruw gezegd, twee soorten christendom in de eerste eeuwen. griekse christenen en joods christenen. De griekse christenen (uit de heidenen) zullen uiteindelijk 'winnen' en hun theologie ontwikkelen. De joods-christelijke gemeenten blijven nog enkele jaren bestaan, vooral in het Overjordaanse (Pella) en hebben sterke joodse trekken in hun theologie, houden de sabbat, de besnijdenis en onderhouden veel joodse wetten. Jacobus en Petrus worden in verband gebracht met deze joods-christelijke groeperingen.
Het Mattheus-evangelie kunnen we ook beschouwen als een Evangelie, dat in een joods-christelijke context is ontstaan. De felle polemiek, die Jezus in Mt. heeft met de Farizeeën duidt erop, dat de evangelieschrijver vooral deze discussies belangrijk vindt. Kennelijk is er in zijn omgeving van ca. 80 n. Chr. op dat moment ook een controverse tussen het dominante jodendom en zijn eigen joods-christelijke gemeente. Opvallend is, dat uit Mt. blijkt, dat Jezus alle joodse wetten wél handhaaft en ook heeft gehouden.
Het is dus wel zo, dat er grote verschillen waren in het christendom vóór het jaar 400 en dat die verschillen weerspiegeld worden in de evangelien en in brieven van Paulus.
Overigens waren alle NT-schrijvers joden, maar werd het christendom zelf overwegend grieks (met een zware invloed van Plato op de theologie).
Tot in de 4e eeuw waren er christenen, die de sabbat hielden. Chrysostomus heeft hier radicaal een einde aan gemaakt: sinds die tijd zijn de joodse elementen uit de kerk, is het joods christendom in verval geraakt en is de vervolging en uitsluiting van de joden en het verbreken van het contact met de synagoge begonnen.
Paus JPII heeft na al die eeuwen voor het eerst(!) weer een synagoge bezocht!
Die hele joodse achtergrond van Jezus en het weggemoffelde bestaan van de joods-christelijke gemeenten staan in de theologie op dit moment volop in de belangstelling.
gravo
- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
Die hele joodse achtergrond van Jezus en het weggemoffelde bestaan van de joods-christelijke gemeenten staan in de theologie op dit moment volop in de belangstelling.
Hoi Gravo,
Dit is een heel interessant onderwerp. Wat was de houding van de christengemeenschap tegenover de joodse gemeenschap?!
Hoi Gravo,
Dit is een heel interessant onderwerp. Wat was de houding van de christengemeenschap tegenover de joodse gemeenschap?!
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Dag ndonselaar,
Om het goed te begrijpen, moet je je de situatie van na 70 n. Chr. (dus ná de verwoesting van de tempel) als volgt zien:
1. Er is een Jodendom, dat in grote verwarring is: de tempel (het centrale religieuze centrum, waar Jezus en zijn volgelingen ook altijd kwamen) is verwoest. De priesterklasse verliest haar werkterrein. Allerlei joodse groeperingen, stromingen sekten en afsplitsingen houden op te bestaan (Essenen, Sadduceen, Sanhedrin ed.) Allen de Farizeeen, die het minst aristocratisch waren en het populairst onder de bevolking weten te overleven. Het is een grote omwenteling: het begin van het rabbijnse Jodendom, dat haar mondelinge overlevering uiteindelijk (in de eeuwendaarna) neerlegt in de Mishnah (waarop later de Talmud als commentaar bij komt). De Mishnah bevat hele oude fragmenten uit de tijd van en net vóór Jezus. Van Hillel bijvoorbeeld en van Shammai, de twee scholen rond het jaar 0.
2. Er zijn joods-christelijke gemeenten. dat zijn gemeenten van Joden, die Jezus als Messias erkenden, maar gewoon in de synagogen 'kerkten'. Uiteindelijk worden ze buiten de synagoge gezet, vanwege de aanspraak, dat Jezus de Gezalfde is. Buiten de synagoge staan ze voor moeilijke vragen: ze houden zelf de wet nog strikt. De vraag is op wie ze zich nu moeten richten. Ze kunnen de synagoge niet in en ze kunnen ook geen gemeenschap hebben met niet-joden vanwege de sabbat, de reinheidswetten, de tienden. (Bijna alle eerste christelijke gemeenten ontstaan in de synagoge en worden dus bevolkt door Joden.) In de vroeg-christelijke geschriften staan ze bekend onder de verzamelnaam Ebionieten, Nazare(n)ers of (iets minder zeker) Jacobieten.
3. Er zijn gemeenten uit de grieken, door de actieve zending. Dat wil niet zeggen, dat ze niet in synagogen begonnen zijn, maar er waren in die tijd veel joodse gemeenten in de diaspora, die zeer gehelleniseerd waren (grieks-sprekend, grieks denkend). Deze gemeenten groeien buiten israël de eerste eeuwen bijzonder snel door aanwas van heidenen en vormen tegen de tijd van Augustinus het dominante christendom, waarin ook de theologie, de canon en de Kerk definitieve vorm aanneemt. Joodse elementen worden dan door de theologie losgelaten. Je krijgt de zondag ipv de zaterdag. Van Jezus wordt gezegd, dat Hij God is (de Joden worden godsmoordenaars), besnijdenis verliest betekenis > doop. Kerk komt in de plaats van Israël. enz. De griekse (neo)platonische invloed gaat heel ver, maar de kerk heeft altijd wel gewaakt tegen de radicale afschaffing van het OT of tegen de tegenstelling tussen de God van het OT en de God van het NT, zoals Marcion in die tijd zelfs voorstond. Volgens de laatste was er een sterke antithese tussen OT en Jezus. Dit antithetische element is echter toch ook in de Kerk aanwezig gebleven. Vrgl. de geschiedenis van Joden met de Kerk.
Al met al is er een tendens op gang gekomen, waarin de Joden en de joods-christelijke gemeenten als halsstarrigen werden afgewezen (alhoewel bij Paulus nog een onderscheid is tussen hen die wél en hen die niet aan de joodse wetten behoeven te voldoen).
De tempelverwoesting werd als een straf op de zonde van de Joden gezien, Jezus zou de Thora hebben afgeschaft ten gunste van het liefdegebod (Mt. 23:23). Wie goed leest, ziet dat hij die geboden niet afschaft, maar in het juiste perpspectief zet. Allegorisch bijbeluitleg, oa bij Origenes (typologisch over Christus) verdrong de traditionele joodse midrasj. het joodse volk werd collectief schuldig bevonden en vergeleken met Judas. De christenen, die trouw bleven aan de joodse wetten hadden geen enkele toegang meer tot het christendom.
Iemand die zich hier zeer diepgravend mee bezig heeft gehouden is Jean Danielou. Oa in:
Jean Danielou, Das Judenchristentum und die Anfänge der Kirche, Köln 1964
Voor de rest is hier ongelooflijk veel literatuur over verschenen.
gravo
Om het goed te begrijpen, moet je je de situatie van na 70 n. Chr. (dus ná de verwoesting van de tempel) als volgt zien:
1. Er is een Jodendom, dat in grote verwarring is: de tempel (het centrale religieuze centrum, waar Jezus en zijn volgelingen ook altijd kwamen) is verwoest. De priesterklasse verliest haar werkterrein. Allerlei joodse groeperingen, stromingen sekten en afsplitsingen houden op te bestaan (Essenen, Sadduceen, Sanhedrin ed.) Allen de Farizeeen, die het minst aristocratisch waren en het populairst onder de bevolking weten te overleven. Het is een grote omwenteling: het begin van het rabbijnse Jodendom, dat haar mondelinge overlevering uiteindelijk (in de eeuwendaarna) neerlegt in de Mishnah (waarop later de Talmud als commentaar bij komt). De Mishnah bevat hele oude fragmenten uit de tijd van en net vóór Jezus. Van Hillel bijvoorbeeld en van Shammai, de twee scholen rond het jaar 0.
2. Er zijn joods-christelijke gemeenten. dat zijn gemeenten van Joden, die Jezus als Messias erkenden, maar gewoon in de synagogen 'kerkten'. Uiteindelijk worden ze buiten de synagoge gezet, vanwege de aanspraak, dat Jezus de Gezalfde is. Buiten de synagoge staan ze voor moeilijke vragen: ze houden zelf de wet nog strikt. De vraag is op wie ze zich nu moeten richten. Ze kunnen de synagoge niet in en ze kunnen ook geen gemeenschap hebben met niet-joden vanwege de sabbat, de reinheidswetten, de tienden. (Bijna alle eerste christelijke gemeenten ontstaan in de synagoge en worden dus bevolkt door Joden.) In de vroeg-christelijke geschriften staan ze bekend onder de verzamelnaam Ebionieten, Nazare(n)ers of (iets minder zeker) Jacobieten.
3. Er zijn gemeenten uit de grieken, door de actieve zending. Dat wil niet zeggen, dat ze niet in synagogen begonnen zijn, maar er waren in die tijd veel joodse gemeenten in de diaspora, die zeer gehelleniseerd waren (grieks-sprekend, grieks denkend). Deze gemeenten groeien buiten israël de eerste eeuwen bijzonder snel door aanwas van heidenen en vormen tegen de tijd van Augustinus het dominante christendom, waarin ook de theologie, de canon en de Kerk definitieve vorm aanneemt. Joodse elementen worden dan door de theologie losgelaten. Je krijgt de zondag ipv de zaterdag. Van Jezus wordt gezegd, dat Hij God is (de Joden worden godsmoordenaars), besnijdenis verliest betekenis > doop. Kerk komt in de plaats van Israël. enz. De griekse (neo)platonische invloed gaat heel ver, maar de kerk heeft altijd wel gewaakt tegen de radicale afschaffing van het OT of tegen de tegenstelling tussen de God van het OT en de God van het NT, zoals Marcion in die tijd zelfs voorstond. Volgens de laatste was er een sterke antithese tussen OT en Jezus. Dit antithetische element is echter toch ook in de Kerk aanwezig gebleven. Vrgl. de geschiedenis van Joden met de Kerk.
Al met al is er een tendens op gang gekomen, waarin de Joden en de joods-christelijke gemeenten als halsstarrigen werden afgewezen (alhoewel bij Paulus nog een onderscheid is tussen hen die wél en hen die niet aan de joodse wetten behoeven te voldoen).
De tempelverwoesting werd als een straf op de zonde van de Joden gezien, Jezus zou de Thora hebben afgeschaft ten gunste van het liefdegebod (Mt. 23:23). Wie goed leest, ziet dat hij die geboden niet afschaft, maar in het juiste perpspectief zet. Allegorisch bijbeluitleg, oa bij Origenes (typologisch over Christus) verdrong de traditionele joodse midrasj. het joodse volk werd collectief schuldig bevonden en vergeleken met Judas. De christenen, die trouw bleven aan de joodse wetten hadden geen enkele toegang meer tot het christendom.
Iemand die zich hier zeer diepgravend mee bezig heeft gehouden is Jean Danielou. Oa in:
Jean Danielou, Das Judenchristentum und die Anfänge der Kirche, Köln 1964
Voor de rest is hier ongelooflijk veel literatuur over verschenen.
gravo
- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
Hoi Gravo,
Bedankt voor je posting, maar is het zo dat de Sadduceen weg zijn met de verwoesting van de tempel? Volgens een recente studie hadden de priesterartistocraten ook ná 70 hun invloed nog. Ook belangrijk is het gegeven of die rabbijnen nu echt wel zo belangrijk waren direkt na 70.
Bedankt voor je posting, maar is het zo dat de Sadduceen weg zijn met de verwoesting van de tempel? Volgens een recente studie hadden de priesterartistocraten ook ná 70 hun invloed nog. Ook belangrijk is het gegeven of die rabbijnen nu echt wel zo belangrijk waren direkt na 70.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Ik ben wel even benieuwd naar de bron ( de recente studie). Ik heb mijn wijsheid, dat het na 70 afgelopen is met de macht van de Sadduceeën uit een om meer redenen zeer interessant boek:Oorspronkelijk gepost door ndonselaar
Hoi Gravo,
Bedankt voor je posting, maar is het zo dat de Sadduceen weg zijn met de verwoesting van de tempel? Volgens een recente studie hadden de priesterartistocraten ook ná 70 hun invloed nog. Ook belangrijk is het gegeven of die rabbijnen nu echt wel zo belangrijk waren direkt na 70.
P.J. Tomson, Als dit uit de hemel is...: Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodedom, Hilversum 2002 (4e gecorr. druk)
gravo