oude schrijvers - bevinding

Plaats reactie
gerrit de 2e
Berichten: 754
Lid geworden op: 15 dec 2003, 22:38
Contacteer:

oude schrijvers - bevinding

Bericht door gerrit de 2e »

Bij het lezen van oude schrijvers en puriteinen loop ik regelmatig tegen het volgende probleem;

Er wordt in bepaalde verhandelingen over b.v. het geloof en zijn werkzaamheden, heel bevindelijk geschreven. Bevindingen die ik helemaal herken. Bevindingen die vaak tot bemoediging zijn. Toch zou ik van heel veel bevindingen niet weten of dat in de Bijbel staat, oftewel niet als voorbeeld beschreven. Dus is het geen bijbelse bevinding zou men kunnen stellen. Tevens dus een glad terrein.
Het lijkt een bep. verborgenheid achter het Woord, waar je bij heel veel mensen al niet aan hoeft te komen in een discussie, en waar anderen het alleen maar over hebben.

Wie kan hier wat nuttigs over zeggen?

1 ¶ Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus;
2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.
3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt;
4 En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop;
5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven.

Wat bedoeld Paulus hier met bevinding?

gr.

[Aangepast op 29/4/04 door gerrit de 2e]
jacob

Bericht door jacob »

kant

8) bevinding,

Of, ervaring, of beproeving; namelijk van Christus’ hulp en trouw in het volbrengen van Zijne belofte, waarmede Hij ons heeft beloofd in zulke zwarigheid bij te staan; Joh. 14:17,18; 2 Cor. 1:5,6.


met de daarbij behorende teksten

Joh 14:17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn.
Joh 14:18 ¶ Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u.
2Co 1:5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig.
2Co 1:6 Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid, die gewrocht wordt in de lijdzaamheid van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid;
jacob

Bericht door jacob »

uitleg van MTH

HOOFDSTUK V

De apostel, na zijn voornemen uitgevoerd en volkomen de rechtvaardigmaking door het geloof bewezen te hebben, gaat in dit hoofdstuk voort met het uitleggen, toelichten en toepassen van deze waarheid.

I. Hij toont de vruchten van de rechtvaardigmaking aan, vers 1-5; <#Ro 5.1-5>

II. Hij wijst op de fontein en den grondslag van de rechtvaardigmaking; den dood van Christus, welke hij in het laatste deel van dit hoofdstuk in den brede bespreekt, vers 6-21 <#Ro 5.6-21>.

Rom. 5:1-5 <#Ro 5.1-5>

De kostelijke zegeningen en voorrechten, welke de rechtvaardigmaking met zich brengt, zijn zo, dat ze ons moeten verlevendigen om met ijver na te jagen onze zekerheid dat wij gerechtvaardigd zijn, en ons de vertroosting toe te eigenen die zij ons schenkt, evenals de plichten te vervullen die zij ons oplegt. De vruchten van dezen levensboom zijn bij uitstek kostelijk.

I. Wij hebben vrede bij God, vers 1 <#Ro 5.1>. Het is de zonde, die den twist tussen God en den mens aansteekt; zij verwekt niet alleen vervreemding maar ook vijandschap; de heilige God kan onmogelijk in vrede leven met een zondaar, zolang deze blijft onder de schuld zijner zonde. De rechtvaardigmaking neemt de schuld weg en baant daardoor den weg voor vrede. En zo groot is de bereidheid om te zegenen en de goedertierenheid Gods jegens den mens, dat onmiddellijk nadat dit beletsel uit den weg geruimd is, de vrede gesloten wordt. Door het geloof houden wij Gods arm Zijner kracht vast en hebben daardoor vrede. Jes. 27:4, 5 <#Isa 27.4,5>. Deze vrede is veel meer dan het ophouden van vijandschap; zij is vriendschap en liefhebbende vriendelijkheid; Gods ergste vijand wordt zijn beste vriend. Abraham, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, wordt een vriend van God genoemd, Jak. 2:23. <#Jas 2.23> Dat was zijne eer, maar niet ene eer voor hem alleen bestemd. Christus heeft Zijne discipelen Zijne vrienden genoemd, Joh. 15:13-15. En <#Joh 15.13-15> wat heeft een mens nog verder nodig om gelukkig te zijn indien God zijn vriend is? Maar het is alleen door onzen Heere Jezus Christus; door Hem als de grote vredemaker; de Middelaar tussen God en mens, de gezegende tussenpersoon, die de hand legt op beide partijen. Adam, in den staat der onschuld, had rechtstreeks vrede met God; daar was zulk een middelaar niet nodig. Maar voor den zondigen-schuldigen mens is het een verschrikkelijk ding aan God te denken zonder Christus; want Hij is onze vrede, Ef. 2:14 , <#Eph 2.14> niet alleen de vredemaker, maar ook het middel en de behouder van onzen vrede, Coll. 1:20 <#Ro 1.20>.

II. W ij hebben de toeleiding door het geloof tot deze genade, vers 2. <#Ro 5.2> Dit is een volgend voorrecht, niet alleen vrede, maar ook genade, dat is deze gunst. Merk op:

1. De geluksstaat van de heiligen. Het is een staat van genade, Gods goedertierenheid voor ons en onze gelijkvormigheid aan God; hij die Gods liefde bezit en Zijne gelijkenis draagt, is in een staat van genade. Welnu, door deze genade hebben wij toegang, prosagoogên, ene uitnodiging; hetgeen inhoudt dat wij niet in dien staat geboren zijn; wij zijn van nature kinderen des toorns; en de geest des vleses is vijandschap tegen God; maar wij worden er in overgebracht. Wij konden het niet uit onszelven verkregen hebben; wij zouden de moeilijkheden, die het in den weg stonden, niet overwonnen hebben; maar wij hebben ene toeleiding, een leiding aan de hand; wij worden toegeleid zoals blinde, lamme, zwakke personen geleid worden; uitgenodigd als overtreders, die vergeving ontvingen; uitgenodigd door enigen gunsteling aan het hof om de hand des konings te kussen gelijk vreemdelingen, die tot gehoor toegelaten worden, geleid worden, prosa googên eschê kamen. Wij hebben de toeleiding verkregen. Hij spreekt hier over hen, die reeds overgebracht zijn uit den natuurstaat in dezen staat van genade. Paulus had door zijne bekering deze toeleiding; toen werd hij naderbij gebracht. Barnabas leidde hem in bij de apostelen, Hand. 9:27, en <#Ac 9.27> er waren anderen die hem aan de hand leidden naar Damascus, vers 8; <#Ro 5.8> maar het was Christus die hem uitnodigde en hem leidde tot deze genade. Door wien wij de toeleiding hebben door het geloof. Door Christus als de bewerker en voornamen afgezant, door het geloof als het middel voor deze toeleiding. Niet door Christus, in aanmerking genomen enige begeerte of verdienste onzerzijds, maar uit aanmerking van onze gelovige afhankelijkheid van Hem en ons afstand doen van onszelven aan Hem.

2. Hun gelukkige standvastigheid in dezen staat. In welke wij staan. Wij zijn er niet slechts in, maar wij staan er in; een houding die onze ontheffing van schuld aanduidt. Wij staan (blijven staande) in het gericht, Ps. 1:5, en <#Ps 1.5> worden niet nedergeworpen als overtuigde misdadigers; onze waardigheid en eer zijn verzekerd, wij worden niet als veroordeelden omlaag getrokken. De uitdrukking betekent ook onzen voortgang; terwijl wij staande blijven, gaan wij voort. Wij moeten niet nederzitten, alsof wij het reeds verkregen hadden, maar staan als degenen die voorwaarts dringen; staan als dienaren van Christus, die onzen meester verwachten. Verder duidt de uitdrukking op onze volharding; wij staan ferm en veilig, overeind gehouden door de kracht Gods; staan als soldaten, die geen grond verliezen en niet door de macht des vijands overhoop geworpen worden. Zij betekent niet alleen onze toelating tot, maar ook onze bevestiging in de gunst van God. Het gaat in het hof des hemels niet als in de aardse hoven, waar hoge plaatsen glibberige plaatsen zijn; maar wij staan in deze nederige overtuiging dat Hij die het goede werk in ons begonnen heeft, het ook zal voleinden, Phil. 1:6 <#Php 1.6>.

III. Wij roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Behalve de gelukzaligheid, die wij reeds bezitten, is er een gelukzaligheid in hope, de heerlijkheid Gods; de heerlijkheid, welke God in den hemel op Zijne heiligen zal leggen; de heerlijkheid, die bestaan zal in het zien en genieten van God.

1. Zij, en zij alleen, die door het geloof toeleiding hebben tot de tegenwoordige genade Gods, kunnen hopen op de heerlijkheid Gods hiernamaals. Er is geen gegronde hoop op heerlijkheid dan die, welke geworteld is in genade; genade is aangevangen heerlijkheid, het onderpand en de verzekering van heerlijkheid.

Hij zal genade en ere geven. Ps. 84:11 <#Ps 84.10>.

2. Zij, die hopen mogen op de heerlijkheid Gods hiernamaals, hebben genoeg om zich thans over te verheugen. Het is de roeping van hen, die deze hoop op den hemel hebben, om zich in die hoop te verheugen.

IV. Wij roemen ook in de verdrukkingen; niet alleen niettegenstaande onze verdrukkingen, want zij verhinderen ons niet om ons in de hoop op de heerlijkheid Gods te verheugen, doch zij werken voor ons het gewicht der heer- lijkheid, 2 Cor. 4:17 <#2Co 4.17>. Merk op: Welk een groeiende, steeds toenemende gelukzaligheid is de gelukzaligheid der heiligen. Niet alleen dit. Men zou geneigd zijn te denken, zulke vrede, zulke genade, zulke heerlijkheid en zulke verheuging in hope als deze, zijn meer dan hetgeen waarop arme onwaardige schepselen als wij aanspraak kunnen maken; en toch is het niet alleen dit, er zijn nog meer oorzaken van gelukzaligheid. Wij roemen ook in onze verdrukkingen, voornamelijk in de verdrukkingen ter wille .van de gerechtigheid, die schijnbaar de grootste hinderpalen voor de gelukzaligheid der heiligen zijn, terwijl toch deze verdrukkinkingen niet alleen met hun gelukzaligheid bestaanbaar zijn, maar haar zelfs verhogen. Zij verblijdden zich dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns naams wil smaadheid te lijden, Hand. 5:41 <#Ac 5.41>. Aangezien dit een moeilijk-begrijpelijke zaak is, gaat hij er toe over om daarvan den grond en de oorzaak aan te tonen. Hoe kunnen wij roemen in onze verdrukkingen? Omdat verdrukkingen door een keten van oorzaken zeer nauw verbonden zijn met de hoop; hetgeen hij bewijst door hetgeen zij bewerken.

1. De verdrukking werkt lijdzaamheid; niet in en door zichzelve, maar door de machtige genade van God, die in en met de verdrukkingen werkt. Zij bewijzen, en door het bewijzen verbeteren zij, de lijdzaamheid; zoals gaven en kundigheden vermeerderen door oefening. Het is niet de bewerkende oorzaak, maar het gebruik van de gelegenheid, gelijk het staal door het vuur gehard wordt. Ziehier hoe God spijze voortbrengt uit den eter, en zoetigheid uit den sterke. Hetgeen lijdzaamheid werkt is een oorzaak van blijdschap, want de lijdzaamheid doet ons meer goed dan de verdrukkingen ons kwaad kunnen doen. Verdrukking op zichzelve werkt ongeduld, maar zo zij aan de heiligen geheiligd wordt, werkt zij lijdzaamheid.

2. En de lijdzaamheid bevinding, vers 4 <#Ro 5.4>. Zij werkt bevinding van God en van de psalmen, die Hij geeft in den nacht; de geduldige lijders hebben de meeste ondervinding van de goddelijke vertroostingen, die overvloediger worden naarmate de droefenissen toenemen. Zij werkt bevinding van onszelven. Door de verdrukking en droefenissen doen wij ondervinding op van onze eigen oprechtheid, en daarom worden zulke verdrukkingen beproevingen genoemd. Zij werkt dokimên, goedkeuring; hij die de proef doorstaan heeft, wordt goedgekeurd. Job’s verdrukking werkte lijdzaamheid, en die lijdzaamheid verwierf een goedkeuring, dat hij nog vasthield aan zijne oprechtheid, Job 2:3 <#Job 2.3>.

3. En de bevinding hoop. Hij die, na dus beproefd te zijn, als goud tevoorschijn komt, zal daardoor zijn hoop gesterkt zien. Deze bevinding, of goedkeuring, is niet zozeer de grond dan wel de openbaring van onze hoop, en staat met haar in zeer nauw verband. Bevinding van God is een steun voor onze hoop; van Hem die verlossen zal, omdat Hij verlost heeft. Bevinding van onszelven brengt onze oprechtheid aan het licht.

4. Deze hoop beschaamt niet, dat is: zij is een hoop die niet bedriegen zal. Niets brengt ons meer in verwarring dan teleurstelling. Eeuwigdurende schande en schaamte zal veroorzaakt worden door het vergaan van de ver-. wachting der godlozen, maar de hoop der rechtvaardigen is blijdschap, Spr. 10:28 <#Pr 10.28>. Zie Ps. 22:6; 71:1 <#Ps 22.5 71.1>. Of: zij maakt niet beschaamd over ons lijden, Ofschoon wij geacht worden als het uitschrapsel van alle dingen, en onder den voet getreden als het slijk der straten, toch worden wij onder dat lijden niet beschaamd, indien wij de hoop der heerlijkheid hebben. Het is voor een goede zaak, in dienst van een goeden Meester, met een goede hoop, en der- . halve worden worden wij niet beschaamd. Wij moeten onszelven nooit onteerd achten door lijden, dat zulk een goed doel zal bereiken.

Omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort. Deze hoop zal ons niet teleurstellen, omdat zij is bezegeld met den Heiligen Geest als een Geest van liefde. Het is het genadewerk van den Geest der Iiefde om de liefde Gods uit te storten in de harten van alle heiligen. De liefde Gods, dat is, het gevoel van Gods liefde voor ons, die wederkerig onze liefde voor Hem wekt. Of: de grote uitwerkselen van Zijne liefde:

A. Bijzondere genade; en

B. Het aangename gevoel daarvan.

Zij is uitgestort, als een zachte zalving, die de ziel welriekend maakt, gelijk de regen den bodem bevochtigt en vruchtbaar doet zijn. De grond van al onze vertroosting en heiligheid, en van onze volharding in die beide, is gelegen in het uitgestort zijn van de liefde Gods in onze harten; dat dringt ons, 2 Cor. 5:14 <#2Co 5.14>. Zo zijn wij gegrepen en worden wij gebonden door koorden van liefde. Het gevoel van Gods liefde zal ons niet beschaamd maken; zomin over onze hoop op Hem als over ons lijden.
jacob

Bericht door jacob »

wat mij betreft komt bevinding het meest tot uiting in de psalmen.

Althans ik denk dat dat bedoeld wordt met bevinding.
Plaats reactie