Uitverkiezing

PeterB

Uitverkiezing

Bericht door PeterB »

Gezien de discussie die je ziet ontstaan over een Uitverkiezing in de topic over "bekeringsverhalen", is het mijns inziens hier wel eens gepast om hier met elkaar over van gedacthen te wisselen.

Ik sta achter een leer van een uitverkiezing, sterker nog, ik ben zelfs van mening dat we van daaruit moeten beginnen (versta dit niet verkeerd en ben zeker bereid om dit nader te verklaren, maar nu nog niet).

Als Bijbelse grond hiervoor zie ik o.a. de alwetendheid van God Drieënig, die naar Zijn alwetendheid ook van voor de grondlegging der wereld besloten heeft wat er van Zijn schepping worden zou.

Ik zie jullie gedachten hierover.
WSO
Berichten: 607
Lid geworden op: 11 jun 2002, 16:02

Bericht door WSO »

Je moet zeker niet vanuit de verkiezing beginnen. Dat doet God Zelf namelijk ook niet.
Madtice
Berichten: 1070
Lid geworden op: 06 sep 2002, 10:24

Bericht door Madtice »

God in Zijn alwetenheid weet dus al wie voor Hem kiezen. Die mensen noemt Hij dan in de Bijbel Zijn uitverkorenen, maar dat heeft niets met uitverkiezing te maken.

Uitverkiezing zegt in feite dat mensen ongelijk zijn aan elkaar. Iedereen is door God geschapen, God houdt van alle mensen, maar ja, Hij verkiest ze niet allemaal uit, helaas pindakaas. Is dat rechtvaardigheid? Nee, dat is willekeur.

Volgens mij kun je de uitverkiezing in de Bijbel dubbelop zien. In sommige teksten slaat uitverkorenen op diegene die Gods genade hebben aangenomen en geloven in Zijn liefde (Christus), en in andere gevallen slaat het op de gehele mensheid. Immers, iedereen is door God geschapen en dat geschapen zijn is al een uitverkiezing op zich.
PeterB

Bericht door PeterB »

Madtice:

God heeft in Zijn eeuwige wijsheid en raad besloten welke mensen er bekeerd zullen worden. Dit was niet iets wat Hij alleen voorzag, Hij BESLOOT dat die wel en die niet tot bekering zou komen.
Alles, maar dan ook ALLES wat er gebeurt is, nu gebeurt en nog gaat gebeuren is al van eeuwigheid af door God besloten. God wist dit niet alleen, God WILDE dat het zo zou gaan!!!!

Ik weet dat dit lijnrecht tegen mijn en jou gevoel ingaat.
Maar hierin ligt het verschil dat God in Zijn geopenbaarde wil verklaart heeft DAT het zo is en niet WAAROM het zo is. We zullen dit ook nooit kunnen begrijpen. En daar God het ons niet geopenbaard heeft waarom dit alles, mogen wij geenzins proberen te begrijpen waarom.

Het enige wat ik er op durf te zeggen WAAROM God de één wel en de ander niet en dat God (ja zelfs dit ook) een val van de mens besloten had, is dat alles TOT ZIJN EER zou verlopen.
En dat mag gezegd worden, want alles wat God doet en wil is namelijk alleen maar tot ZIJN EER.
En geef het dan voor de rest maar over in Gods handen!!

(let even op, ik spreek hier niet over de eis van God aan de mens, hoewel ik die zeker in het achterhoofd houd, want hoewel God dit alles besloten heeft, Hij heeft ons gemaakt dat we volledig tot ZIJN EER konden leven en niet van Hem af hoefden te vallen. Daarom alleen al zullen we ondanks Gods besluit wel degelijk verantwoordelijk zijn voor al onze daden!!!!!!!)

Ik weet dat dit zeer moeilijk te begrijpen is, voor mij even zo goed niet! Want we zijn het er niet mee eens. Van nature zijn we het niet eens met Gods beslissingen!!

Alleen al hieraan kunnen we zien welk een diepe inhoud onze val in Adam inhoud!!! Hoe de verdorvenheid zich meester gemaakt heeft van de mens. Hoe afvallig we zijn. Dat we Hem konden dienen zo als Hij het wilde. Mensen (ik inbegrepen), laat dit toch tot het diepst van onze ziel doordringen welk een smart we die goeddoend God aangedaan hebben.
Dat dit nu juist ons uit mag drijven naar die Zaligmaker!! Dat we met de rechte droefheid voor Zijn genadetroon mogen smeken: Bekeer mij Heere, zo zal ik bekeerd zijn! en met de tollenaar mogen zeggen: Wees mij zondaar genadig!!
Kislev
Berichten: 2528
Lid geworden op: 08 apr 2002, 16:20

Bericht door Kislev »

Ik heb al zo vaak over de uitverkiezing gediscussieerd -o.a. op dit forum- dat ik er een beetje moe van word.

Schaar me achter de visie van C.H. Spurgeon wat uiverkiezing betreft:

http://www.tabernakel.nl/ThuispaginaFra ... otheek.htm (jaargang 2 preek 8c)



[Veranderd op 31/10/02 door Kislev]
WSO
Berichten: 607
Lid geworden op: 11 jun 2002, 16:02

Bericht door WSO »

Als wat PeterB beweert waar is, dan vraag je je af waarom God al die moeite doet: bijbelverspreiding, evangelisatie, zending, kerkdiensten etc.
Het is toch veel efficiënter om alleen de uitverkorenen met het evangelie in aanraking te brengen en alle anderen niet.
PeterB

Bericht door PeterB »

Beste WSO,

Ik sta volledig achter wat hieronder verhaald wordt. En dit is gegrond op Gods Woord.


NGB artArtikel 16. Van de eeuwige verkiezing Gods.
Wij geloven, dat, het gehele geslacht van Adam door de zonde des eersten mensen in verderfenis en ondergang zijnde, God Zichzelven zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig. Barmhartig: doordien Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen die Hij in Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad, uit enkele goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus, onzen Heere, zonder enige aanmerking hunner werken. Rechtvaardig: doordien Hij de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelven in geworpen hebben

en

DLR
H1
HOOFDSTUK 1 --- Van de Goddelijke verkiezing en verwerping
1-1. Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van den apostel: De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods (Rom. 3:19, 23). En: De bezoldiging der zonde is de dood (Rom. 6:23).
1-2. Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (1 Joh. 4:9; Joh. 3:16).

1-3. En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, den Gekruisigde. Want hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? (Rom. 10:14, 15).

1-4. Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. Maar die het aannemen en den Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van den toorn Gods en van het verderf verlost, en met het eeuwige leven begiftigd (Joh. 3:36, Mark. 16:16).

1-5. De oorzaak of onschuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in den mens. Maar het geloof in Jezus Christus en de zaligheid door Hem, is een genadige gave Gods; gelijk geschreven is: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Ef. 2:8). Insgelijks: Het is u gegeven in Christus te geloven (Filip. 1:29).

1-6. Dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit. Want al Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend (Hand. 15:18), en Hij werkt alle dingen naar den raad van Zijn wil (Ef. 1:11). Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen die niet zijn verkoren, naar Zijn rechtvaardig oordeel, in hun boosheid en hardigheid laat. En hier is het dat zich voornamelijk voor ons ontsluit die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in evengelijke staat des verderfs, of het besluit van verkiezing en verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, evenals het de verkeerde, onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo den heiligen en godvrezenden zielen een onuitsprekelijken troost geeft.

1-7. Deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijk geslacht, van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen van Zijn wil, tot de zaligheid, uit louter genade, uitverkoren heeft in Christus, Denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een Fundament der zaligheid gesteld heeft. En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft Hij ook besloten hen aan Hem te geven, en krachtiglijk tot Zijn gemeenschap door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, of met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen, en in de gemeenschap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van Zijn barmhartigheid en tot prijs van de rijkdommen Zijner heerlijke genade. Gelijk geschreven is: God heeft ons uitverkoren in Christus, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ef. 1:4-6). En elders: Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).

1-8. De voormelde verkiezing is niet menigerlei, maar één en dezelfde, van al degenen die zalig worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Aangezien de Schrift ons een enig welbehagen, voornemen en raad van den wille Gods voorstelt, waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft verkoren, beide tot de genade en tot heerlijkheid, tot de zaligheid en tot den weg der zaligheid, denwelken Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden. (Ef. 1:4,5 en 2:10)

1-9. Deze zelfde verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid, of enige andere goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, tevoren vereist in den mens, die verkoren zou worden; maar tot het geloof en gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid, enz.; en dienvolgens is de verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid, en andere zaligmakende gaven, en eindelijk het eeuwige leven zelf als vruchten vloeien; naar het getuigenis van den apostel: Hij heeft ons uitverkoren (niet, omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in den liefde (Ef. 1:4).

1-10. De oorzaak van deze genadige verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voorwaarden, tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen uit de gemene menigte der zondaren Zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk geschreven is: Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, enz., werd tot haar (namelijk Rebekka) gezegd: De meerdere zal den mindere dienen; gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat (Rom. 9:11-13). En: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven (Hand. 13:48).

1-11. En gelijk God Zelf op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is, alzo kan de verkiezing, door Hem gedaan, niet ontdaan en wedergedaan, noch veranderd, noch herroepen, noch afgebroken worden, noch de uitverkorenen verworpen, noch hun getal verminderd worden.

1-12. Van deze hun eeuwige en onveranderlijke verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuslijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zichzelven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (2 Kor. 13:5).

1-13. Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zichzelven voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijn barmhartigheden te aanbidden, zichzelven te reinigen, en Hem, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, wederom vuriglijk te beminnen. Zo ver is het vandaar, dat zij door deze leer van de verkiezing en door de overdenking daarvan, in het onderhouden van Gods geboden vertragen, of vleselijk zorgeloos zouden worden. Hetwelk door Gods rechtvaardig oordeel dengenen pleegt te gebeuren, die, óf zichzelven van de genade der verkiezing lichtvaardiglijk vermetende, óf ijdellijk en dartellijk daarvan klappende, in de wegen der uitverkorenen niet begeren te wandelen.

1-14. Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing, naar Gods wijzen raad, door de profeten, Christus Zelven en de apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is, en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook ten huidige dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot een levendigen troost van Zijn volk (Hand. 20:27; Rom. 12:3; Rom. 11:33, 34; Hebr. 6:17, 18).

1-15. Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift daarmede allermeest aan, wanneer zij wijders getuigt dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelven door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker.

1-16. Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelven onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en dien met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen, die God en Christus den Zaligmaker niet achtende, zichzelven aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.

1-17. Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)

1-18. Tegen degenen die over deze genade der onverdiende verkiezing en gestrengheid der rechtvaardige verwerping murmureren, stellen wij deze uitspraak van den apostel: O mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? (Rom. 9:20); en deze van onzen Zaligmaker: Is het mij niet geoorloofd te doen met het mijne, wat ik wil? (Matth. 20:15) Wij daarentegen, deze verborgenheden met een godvruchtige eerbiedigheid aanbiddende, roepen uit met den apostel: O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen (Rom. 11:33-36).



Verwerping der dwalingen, door welke de Nederlandse Kerken een tijdlang zijn beroerd geworden.
De rechtzinnige leer van de verkiezing en verwerping verklaard zijnde, verwerpt de Synode de dwalingen dergenen,
1-1a. Die leren: Dat de wil Gods van zalig te maken degenen, die zouden geloven en in het geloof en de gehoorzaamheid des geloofs zouden volharden, het ganse en gehele besluit van de verkiezing ter zaligheid is, en dat er niets anders van dit besluit in het Woord Gods is geopenbaard.
Want dezen bedriegen de eenvoudigen, en wederspreken klaarlijk de Heilige Schrift, die getuigt dat God niet alleen degenen, die geloven zullen, wil zalig maken, maar dat Hij ook enige bepaalde mensen van eeuwigheid heeft uitverkoren, welke Hij in den tijd, boven anderen, met het geloof in Christus en met volstandigheid zou begiftigen; gelijk geschreven is: Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. (Joh. 17:6). En: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. (Hand. 13:48). En: Hij heeft ons uitverkoren in Hem, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig zijn, enz. (Ef. 1:4).
1-2a. Die leren: Dat de verkiezing Gods ten eeuwigen leven velerlei is: de ene algemeen en onbepaald, de andere bijzonder en bepaald; en dat deze wederom óf onvolkomen, herroepelijk, niet-beslissend en voorwaardelijk is, óf volkomen, onherroepelijk, beslissend en volstrekt. Insgelijks: Dat er een andere verkiezing is tot het geloof, een andere tot de zaligheid, alzo, dat de verkiezing tot het rechtvaardigmakend geloof kan zijn zonder de beslissende verkiezing ter zaligheid.
Want dit is een gedichtsel van des mensen hersenen, buiten de Schrift uitgedacht, waardoor de leer van de verkiezing verdorven en deze gulden keten van onze zaligheid verbroken wordt: Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. (Rom. 8:30)

1-3a. Die leren: Dat het welbehagen en voornemen Gods, van hetwelk de Schrift in de leer van de verkiezing gewag maakt, niet daarin bestaat, dat God enige bijzondere mensen boven anderen heeft uitverkoren; maar daarin, dat God uit alle mogelijke voorwaarden (onder welke ook zijn de werken der wet), of uit de gehele orde van alle dingen, de uit haar aard onverdienstelijke daad des geloofs en zijn onvolmaakte gehoorzaamheid tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen, welke Hij voor een volkomen gehoorzaamheid genadiglijk zou hebben willen houden, en der beloning des eeuwigen levens waardig achten.
Want met deze schadelijke dwaling wordt het welbehagen Gods en de verdienste van Christus krachteloos gemaakt, en de mensen door onnutte vragen van de waarheid der genadige rechtvaardigmaking en van de eenvoudigheid der Schrift afgetrokken, en deze uitspraak van den apostel van onwaarheid beschuldigd: God heeft ons geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen; (2 Tim. 1:9)

1-4a. Die leren: Dat in de verkiezing tot het geloof deze voorwaarde tevoren vereist wordt, dat de mens het licht der natuur recht gebruike, vroom zij, klein, nederig en ten eeuwigen leven geschikt, gelijk alsof aan die dingen de verkiezing enigszins hing.
Want dit smaakt naar het gevoelen van Pelagius, en strijdt tegen de leer des apostels, waar hij schrijft: Wij hebben eertijds verkeerd in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten, en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), en heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus; opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme (Ef. 2:3-9).

1-5a. Die leren: Dat de onvolkomen en niet-beslissende verkiezing van bijzondere personen ter zaligheid geschied is uit het voorgezien geloof, bekering, heiligheid, godzaligheid, die óf eerst begonnen, óf ook een tijdlang geduurd hebben; maar dat de volkomen en beslissende verkiezing geschied is uit de voorgeziene volharding tot het einde toe in het geloof, bekering, heiligheid en godzaligheid; en dat dit is de genadige en evangelische waardigheid, om welker wille hij, die verkoren wordt, waardiger is dan hij, die niet verkoren wordt; en dat derhalve het geloof, de gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid, godzaligheid en volharding niet zijn vruchten van de onveranderlijke verkiezing ter heerlijkheid, maar dat het zijn voorwaarden, die tevoren vereist, en als volbracht wezende voorzien zijn in degenen, die ten volle verkoren zullen worden, en oorzaken, zonder welke de onveranderlijke verkiezing ter heerlijkheid niet geschiedt.
Hetwelk strijdt tegen de gehele Schrift, die deze en diergelijke uitspraken in onze oren en harten telkens inscherpt: De verkiezing is niet uit de werken, maar uit den Roepende (Rom. 9:11). Er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven (Hand. 13:48). Hij heeft ons uitverkoren in Hem, opdat wij zouden heilig zijn (Ef. 1:4). Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren (Joh. 15:16). Indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken (Rom. 11:6). Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft (1 Joh. 4:10).

1-6a. Die leren: Dat niet alle verkiezing ter zaligheid onveranderlijk is; maar dat sommige uitverkorenen, niettegenstaande enig besluit Gods, kunnen verloren gaan, en gaan ook eeuwiglijk verloren.
Met welke grove dwaling zij God veranderlijk maken, en den troost der godzaligen, dien zij scheppen uit de vastigheid van hun verkiezing, omstoten, en de Heilige Schrift wederspreken, welke leert: Dat de uitverkorenen niet kunnen verleid worden (Matth. 24:24); dat Christus degenen, die Hem van den Vader gegeven zijn, niet verliest (Joh. 6:39); en dat God, die Hij te voren verordineerd, geroepen en gerechtvaardigd heeft, dezen ook heeft verheerlijkt (Rom. 8:30).

1-7a. Die leren: Dat er in dit leven geen vrucht en geen gevoel is van de onveranderlijke verkiezing ter heerlijkheid; ook geen zekerheid, dan die hangt aan een veranderlijke en onzekere voorwaarde.
Want behalve dat het ongerijmd is te stellen een onzekere zekerheid, zo strijdt dit ook tegen de bevinding der heiligen, die uit kracht van het gevoel van hun verkiezing zich met den apostel verheugen, en deze weldaad Gods roemen (Ef. 1); die volgens Christus' vermaning zich met de discipelen verblijden, dat hun namen geschreven zijn in de hemelen (Luk. 10:20); die ook het gevoel van hun verkiezing stellen tegen de vurige pijlen van de aanvechtingen des duivels, vragende: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? (Rom. 8:33).

1-8a. Die leren: Dat God van niemand louter uit kracht van Zijn rechtvaardigen wil besloten heeft hem in den val van Adam en in den gemenen stand der zonde en verdoemenis te laten, of in de mededeling van de genade die tot het geloof en de bekering nodig is, voorbij te gaan.
Want dit staat vast: Hij ontfermt Zich, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil (Rom. 9:18). En ook dit: Het is u gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven (Matth. 13:11). Insgelijks: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U (Matth. 11:25-26).

1-9a. Die leren: Dat de oorzaak, waarom God tot het ene volk meer dan tot het andere het Evangelie zendt, niet is louter en eniglijk het welbehagen Gods, maar omdat het ene volk beter en waardiger is dan het andere, aan hetwelk het Evangelie niet wordt medegedeeld.
Want dit ontkent Mozes, het Israëlietische volk aldus aansprekende: Zie, des HEEREN uws Gods is de hemel en de hemel der hemelen, de aarde, en al wat daarin is. Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is (Deut. 10:14, 15), En Christus: Wee u, Chorazin, wee u Bethsaïda! Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben (Matth. 11:21).
kridje
Berichten: 1193
Lid geworden op: 07 mar 2002, 22:59
Locatie: Moerkapelle
Contacteer:

Bericht door kridje »

Wanneer gebruikt Paulus en andere de woorden over uitverkiezing?

Voordat men een christen is of erna? Volgens mij erna dus eigenlijk mogen we voor de bekering niet naar de uitverkiezing kijken, alleen naar afloop!

Wat boeit het nu of we voor de bekering weten of we uitverkoren zijn of niet? Het is veel boeiender als we weten in Christus geheiligd te zijn! Hier moeten we ons erg druk om maken en niet om een puntje als wel uitverkoren of niet! Zullen we nooit weten en het is niet Bijbels om de uitverkiezing voorop te plaatsen!
007

Bericht door 007 »

Origineel geplaatst door kridje
Wanneer gebruikt Paulus en andere de woorden over uitverkiezing?

Voordat men een christen is of erna? Volgens mij erna dus eigenlijk mogen we voor de bekering niet naar de uitverkiezing kijken, alleen naar afloop!

Wat boeit het nu of we voor de bekering weten of we uitverkoren zijn of niet? Het is veel boeiender als we weten in Christus geheiligd te zijn! Hier moeten we ons erg druk om maken en niet om een puntje als wel uitverkoren of niet! Zullen we nooit weten en het is niet Bijbels om de uitverkiezing voorop te plaatsen!
idd, laat ons nu richting op Jezus. :)
wim
Berichten: 3776
Lid geworden op: 30 okt 2002, 11:40

Bericht door wim »

De zienswijze van Madtice ruikt naar remonstrantisme.
Er is uitverkiezing. Dat leert de bijbel. Alleen moeten we er zeker niet mee beginnen. God begint er mee. Dat is genoeg. Wij moeten ons bezig houden met de vraag: 'wat moet ik DOEN om zalig te worden'. God werkt door de middelen heen. God geeft beloften aan hen die de middelen waarnemen. Remonstrants? Volgens mij ronduit bijbels.

Achteraf bezien zal niemand kunnen zeggen: ik ben begonnen. Het is altijd God die begint.
PeterB

Bericht door PeterB »

Beste Kridje,

ik spreek hier niet over het feit dat we maar moeten gaan zitten en zeggen dat we toch niet weten of we uitverkoren zijn en dat als God ons verkoren heeft dan komen we er toch wel.
Ik spreek hier ook niet over wanneer we gevoelen of we wel verkoren zijn!!!

Ik spreek over het FEIT dat God van eeuwigheid besloten heeft WIE bekeerd zal worden!!!

We spreken hier over een leer en een dogmatiek. En niet hoe we tot God bekeerd moeten worden. (hoewel dit zeker niet los van mekaar staat)

Verwar dit nou niet met elkaar. Dat heb ik voorheen al aangegeven en dat doe ik weer.

Verwar die nou niet met onze verplichtingen die we hebben aangaande de eis van God.
PeterB

Bericht door PeterB »

Wim,

ik ben het met je eens, maar ik bedoel het volgende (zie vorige post ook):

Aangaande de leer en de dogmatieken kunnen we wel zeggen dat die moeten beginnen bij de uitverkiezing en de eeuwige raad Gods.

Aangaande de eis van God geopenbaard in Zijn Woord dienen we te beginnen met onze eigen val en verantwoordelijkheid hiervoor!!!

En ik ben van mening dat dit Bijbels is.

[Veranderd op 1/11/02 door PeterB]
wim
Berichten: 3776
Lid geworden op: 30 okt 2002, 11:40

Bericht door wim »

Het is maar of je het pastoraal of dogmatisch bendadert.
Dogma's zijn nodig om niet in dwalingen te vervallen. Maar de verkondiging van Gods woord is mi vooral een pastorale bezigheid. En dan leg je niet de nadruk op de uitverkiezing.

Maar je hebt wel gelijk dat je tenminste de 'uitgangspunten' moet kennen.
JGP

Bericht door JGP »

Hierbij een 'klein' citaatje van Van Ruler.

De gnostieke aard van de ultra-gereformeerdheid wordt altijd weer versluierd doordat zij zo ongehoord intens bezig is met de grote gereformeerde waarheid van de praedestinatie en dat in de volle, Dordtse, zin van de dubbele praedestinatie.

Aan deze waarheid zou ik geen ogenblik willen komen. Ze is, dunkt mij, de diepste doorgronding van het menselijke bestaan, welke ooit gevonden is. Aan Calvijn en de vaderen van Dordrecht komt de eer toe, dat zij de geestelijke moed en kracht hebben opgebracht, deze waarheid tot op de bodem toe uit te spreken en het in haar uit te houden, hoe groot de spanning ook moge zijn, welke zij in de geestelijke existentie aanbrengt. Augustinus heeft op het laatst altijd geaarzeld. Luther is er tenslotte voor teruggeschrokken en deed er verder het zwijgen toe.

De waarheid, de werkelijkheid van de dubbele praedestinatie is empirisch als met de handen te tasten. De ene mens is er zo aan toe, dat het evangelie vanaf zijn jeugd tot in het uur van zijn dood hem niets doet. Het zegt hem niets. Hij lijkt er wel dood voor te zijn. Hij wordt door dit licht alleen maar verblind. De genade verhardt zijn hart. De andere mens, uit hetzelfde gezin, zit met alle vezels van zijn ziel en lichaam, van zijn gehele bestaan, van kindsbeen af verkleefd aan het getuigenis van profeten en apostelen, zoals een spijker aan een magneet zit vastgekleefd. Hij kan er eenvoudig niet van loskomen. Hij weet van duizend wetenschappelijke en wijsgerige bezwaren en argumenten tegen het evangelie en het geloof. Maar door alles heen blijft de betovering van het heil.

De waarheid van de praedestinatie is ook zonder meer aan de Heilige Schrift af te lezen. De levende God is een willende en handelende God. Verkiezend en verwerpend gaat Hij door de geschiedenis heen. De léér van de verwerping moge dan niet zo vaak of misschien wel helemaal niet in de Schrift voorkomen. Dat is vaker het geval met de leer. Dogma's plegen niet in de Schrift te staan. Maar kan men denkend werkelijk de volle inhoud van de Schrift vatten zonder te gaan denken in de banen van de dubbele praedestinatie?

Behalve dit empirische en schriftuurlijke heeft ook altijd het logische een rol gespeeld in de vorming van het dogma van de praedestinatie. Als er verkiezing is -- en die is er, dat staat schriftuurlijk als een paal boven water -- is er dan niet ook niet-verkiezing? Brengt het begrip, de gedachte van de verkiezing dat niet met zich mee? En is niet-verkiezing anders te doordenken en te omschrijven dan als verwerping? Is het niet lafhartig, dit woord met alle geweld te willen vermijden?

Dus ten volle: de dubbele praedestinatie! Als waarheid en werkelijkheid. Maar J. G. Woelderink heeft er opmerkzaam op gemaakt, dat men in de ultra-gereformeerde gezindte de waarheid van de praedestinatie heeft vervangen door de praedestinatie-idee. Dat is misschien een wat ongelukkige formulering. In de verdere doordenking van de vragen is Woelderink zelf trouwens ook terzake van de praedestinatie in een merkwaardig agnostische duisternis terecht gekomen. Maar in zijn onderscheiding van praedestinatie als waarheid en praedestinatie als idee zou hij ons wel eens -- als zo vaak bij deze diepzinnige theoloog het geval was -- een kostbare hint gegeven kunnen hebben.

De waarheid en werkelijkheid van de predestinatie kan men met huivering en ontzetting aanschouwen, erkennen en belijden. Maar als men haar omzet in een idee, komt zij uit de aard van de zaak aan het begin te staan. Zij wordt het principe, waaruit men langs de weg van de logische redenering het hele systeem afleidt. Zij beheerst dan elk onderdeel van het systeem. Onwillekeurig gaat men in de veronderstelling leven, dat men -- nu men het principe heeft gevonden -- het hele systeem ook sluitend kan krijgen.

Wat is het ergste? Dat men denkend uit is op een gesloten systeem? Waar zou men anders op uit zijn, als men eenmaal denkt? Dat men langs de weg van de logische redenering wandelt? Is dat een denkend mens kwalijk te nemen? Of dat men de waarheid van de predestinatie maakt tot principe van een logisch systeem?

Daar zou wel eens de kern van de kwestie kunnen liggen. Men volhardt in het denken. Men vergeet te existeren. Men vergeet de werkelijkheid. Men vergeet het evangelie. Men vergeet, dat het evangelie verkondigd wordt en dat zo het heil in al z'n volheid voor alle mensen tegenwoordig wordt gesteld. Dáár -- in die geschiedende werkelijkheid van de levende existentie en van het verkondigde evangelie -- dáár voltrekt zich, in alle ondoorgrondelijkheid en verborgenheid, de dubbele predestinatie. Mensen worden in alle feitelijkheid verkoren en verworpen. "God neemt z'n eeuwige besluiten op het allerlaatste ogenblik" -- om met O. Noordmans te spreken.

Natuurlijk kan men over deze dingen gaan denken. Men kan zelfs op een goed ogenblik de dubbele predestinatie als uitgangspunt nemen, om van daaruit alles ook eens denkend te doorlichten. Ze wordt dan even tot principe, waaruit men spelenderwijs (theologie is ook spel) logisch een systeem tracht te deduceren. Maar er zijn méér gegevens, waarmee men hetzelfde kan en mag en zelfs moet doen. Wat wil men met alleen een predestinatiaanse theologie? Moet men niet evenzeer de keerzijde daarvan, een trinitarische theologie, hebben? Moet men niet ook de tegenpool daarvan hebben, een historisch-eschatologische theologie, een theologie van het rijk? Moet men niet ook, als even belangrijk, een christologisch-pneumatologische theologie hebben? En een scheppingstheologie met inclusief een theologie van de zonde?

Het is in het christendom om crazy te worden. Er is niet één principe. Er zijn er vele tegelijk. Dat maakt het ons, hoeveel logische denkwegen we ook afleggen, onmogelijk tot een gesloten systeem te komen. Het is al zo moeilijk. Voor een complete dogmatiek de goede volgorde van de losse loci te vinden. Laat staan, dat we een gesloten systéém, vanuit één principe opgebouwd, zouden kunnen uitdenken. We moeten er wel naar zoeken. Mét dat we denken, zijn we op het systeem uit. Maar we moeten niet doen, alsof we het kunnen vinden. Daarvoor is het evangelie te rijk, te zeer vertakt.

Om het kras te zeggen: de logica moet gebroken worden door het historische evangelie, dat ons in de veelvoudige, ondoorgrondelijke werkelijkheid van het heil en de existentie dompelt. Er is meer werkelijk dan denkbaar is, althans voor een zondaar.

Dat plegen de ultra-gereformeerden niet door te hebben. Ze wisselen het evangelie in voor de logica. Ze gaan alles uitsluitend doordenken vanuit de eeuwige, dubbele praedestinatie. Dan hebben ze natuurlijk in alles wat ze zeggen volmaakt gelijk. Ook wanneer de helle zon van de dubbele predestinatie alles doodschroeit, de hele historische Christus, de hele bemiddeling van het heil in de traditie, de hele uitwendigheid van het evangelie en de kerk, de hele subjectiviteit van de mens. Er blijft maar één ding over: de eeuwige raad.

Een wijsgeer, met name een wijsgeer van hegeliaanse snit, kan zich daarin wonderwel thuis voelen. Maar dat is, christelijk genomen, het bedenkelijke. Men moet de kerk niet omzetten in een school voor wijsbegeerte. Dat doet de ultra-gereformeerde gezindte. Ze kan op 'n ogenblik bijvoorbeeld alles laten buigen en barsten op de vraag, of het aanbod in de prediking wel gemeend is of niet.

Het evangelie roept ons terug uit dergelijke woestijnen van de logica. Het wil ons bekeren. Dát is het! Het is een echte bekering, om niet langer logisch op de loop te gaan met de praedestinatie-idee, maar in te keren in de onbegrijpelijke overvloed en vastheid van het evangelie. Is het geen ketterij, als men deze overvloed en vastheid kwijt is? Ook al is dat het geval door de gedachte aan de praedestinatie? Is men dan van pure gereformeerdheid niet on-gereformeerd geworden?

Einde citaat.
PeterB

Bericht door PeterB »

Origineel geplaatst door wim
Het is maar of je het pastoraal of dogmatisch bendadert.
Dogma's zijn nodig om niet in dwalingen te vervallen. Maar de verkondiging van Gods woord is mi vooral een pastorale bezigheid. En dan leg je niet de nadruk op de uitverkiezing.

Maar je hebt wel gelijk dat je tenminste de 'uitgangspunten' moet kennen.
wim,

volledig mee eens!!
Daarom vind ik het jammer dat ik aangesproken wordt vanuit het 2e, terwijl het de bedoeling was om van gedacthen te wisselen over het 1e wat ik noemde (de dogmatiek)
Want het is zoals je aangeef, om dwalingen tegen te gaan

Toch en je geeft het ook zelf weer aan, staat het 2e niet los van het 1e.
Plaats reactie