Om enkele misverstanden te voorkomen:
Ik reageer op @Valcke, maar zeg daarin ook wel e.e.a. tegen anderen. Daarbij lijkt alsof ik hem op het oog heb, maar soms is het een onderstreping van wat hij zegt of een doorgaan op zijn punt.
Inhoudelijk nog een korte reactie op @Posthoorn, @Valcke en @Vervolgde.
Posthoorn schreef:De overtuigde Pinksterlingen moesten nog worden opgewekt tot geloof. Of de prediking in de wet nu in de hand van Christus is of niet, het overtuigende werk gaat toch aan het geloof vooraf. Dat is wat het Schatboek de 'verbrijzeling' noemt, en die aan de bekering vooráf gaat (zie uitleg Zondag 33). Dat is wat anders dan de boetvaardigheid en het berouw die met en ná de bekering komen.
Ik heb willen onderstrepen dat er geen zaligmakend werk is buiten Christus. En natuurlijk is er Gods leiding in het leven van de Zijnen, voordat ze tot waarachtig geloof komen; dat heb ik ook niet ontkend. (Zie het mooie citaat van ds. J.M.J. Kieviet.) Maar ook dat komt bij de Heere vandaan. Voorbereidend werk, verbrijzelend werk is ook het werk van de Drie-enige God. Maar zolang een zondaar niet door het geloof met Christus is verenigd, kunnen dat - vanuit de mens gezien- ook algemene overtuigingen zijn. M.a.w.: zaligmakende overtuigingen kunnen nooit losgemaakt worden van Christus en Zijn weldaden. Dat blijkt ook wel hoe Christus met de Wet omgaat, ook wanneer Hij spreekt tot onbekeerden: de Wet van God is Gods liefdewet. Zonder Gods Geest, zonder de kracht van Christus zal de Wet niet verbrijzelen. (Zie verder mijn reacties hieronder.)
Vervolgde schreef:Gelukkig, dan zijn we het daarover eens. Ik denk dat we het ook wel eens zijn over het feit dat de HC zich niet leent voor een chronologisch schema van de drie te kennen stukken.
Zelf spreekt ik liever over Gods werk in een mens of een gevallen mens dan over zondaar. Dat moet immers ook geleerd worden! Daarom is het ontkennen van 'voorbereidend werk' gevaarlijk. Dan ontstaan zondaren zonder zondekennis, die met een "lieve Jezus" hun eigen verderf werken. En dat gevaar is in de huidige tijd zeker aanwezig.
Nog twee opmerkingen: Ik ben ook wat voorzichtig om te zeggen dat de volgorde van ellende-verlossing-dankbaarheid zomaar te doorbreken is. Nee, geen strakke volgordelijkheid; het wordt alle drie tegelijk geleerd en steeds weer geleerd. Maar de kennis van onze ellende gaat daarin wel voorop.
Daarom is Zondag 2-4 zo noodzakelijk in het leven uit de enige troost. Die is er alleen maar als er kennis is van de ellende. Dat mag en moet verkondigd worden aan zondaren, of ze zich nu zo ervaren of niet. Als dat niet het geval is, zal men daaraan ontdekt moeten worden.
Valcke schreef:Wie stelt hier een zaligmakend werk vóór het geloof en buiten Christus? Dat doe ik volstrekt niet. Ik schrijf juist precies het tegenovergestelde van wat je hier zegt dat ik schrijf.
Verder stel ik ook niet dat in antwoord van zondag 2 iemand spreekt die nog geen geloof heeft (zoiets heb ik ook nergens gesteld). Niemand kan een waarachtige belijdenis van zonden doen die niet waarlijk zelf tot geloof gekomen is. - Bespaar je de moeite om iets te weerleggen dat ik niet gezegd heb.
Dan is dat misverstand uit de wereld, maar omdat je steeds zó benadrukte dat het in Zondag 2 ook gaat over het voorbereidend werk, en daar ook een citaat van Ursinus (?) bij geeft, wilde ik dit extra onderstrepen. Verder: zie eerste zin van deze post.
Valcke schreef:Je kunt dit voorbereidende wet tot overtuiging van zonde vóór het geloof (ook in chronologische zin) ontkennen, maar het is zeker dat Ursinus en Olevianus dit wél geleerd hebben, alsook bv. Thomas Boston, de Erskine's en zovele anderen. En Ursinus zegt hierboven expliciet dat dit het stuk van ellende is dat in dit opzicht voorafgaat aan de verlossing en de genade. Zie de quote hierboven; dat kun je toch niet zomaar eventjes terzijde schuiven?
Nee, dat schuif ik niet terzijde. Maar het ging over Zondag 2. En daarvan heb ik precies hetzelfde willen zeggen, als wat je nu zelf ook schrijft:
Valcke schreef:Verder stel ik ook niet dat in antwoord van zondag 2 iemand spreekt die nog geen geloof heeft (zoiets heb ik ook nergens gesteld). Niemand kan een waarachtige belijdenis van zonden doen die niet waarlijk zelf tot geloof gekomen is.
Dan deze zin, die ik even opdeel in a en b:
Valcke schreef:a.) Nogmaals: Ik zeg helemaal niet dat een ware kennis van zonde door de wet beleden wordt door een onwedergeboren mens. Dat kan ook inderdaad niet. In de HC spreekt een gelovige. Maar dat was de kwestie niet.
b.) De kwestie is of het in zondag 2 reeds gaat om de ware evangelische kennis van zonden die met het geloof gepaard gaat, of dat het in zondag 2 allereerst gaat om de functie van de wet in zijn algemeenheid, waarbij het werk van voorbereiding en ontdekking vóór het geloof ingesloten is. Ik stelde het laatste.
De vetgedrukte zin in a lijkt mij te strijden met de vetgedrukte zin in b. Dat is wat ik steeds heb willen aangeven. Maar wellicht begrijp ik je niet goed.
Valcke schreef:Christus leerde dit in een hoofdsom, ook aan mensen die helemaal geen gelovigen waren, zoals uit de geschiedenis blijkt (wetgeleerde / schriftgeleerde). Het is dan ook inlegkunde om hieruit iets 'bijzonders' te lezen anders dan dat in dit antwoord de hoofdsom van de wet geleerd wordt. De ware evangelische kennis van zonden is altijd verbonden aan de verlossing, en deze volgt dan ook in het tweede (en derde) deel.
Dat lijkt me geen inlegkunde, omdat in Zondag 2 aan deze verzen iets wordt toegevoegd, wat niet in Mattheüs 22 staat, namelijk: "Dat leert (!) ons Christus (!)." Het woordje 'leren' is hier niet voor niets gebruikt. In Mattheüs 22 staat: "En Jezus zei tot hem (wetgeleerde)". De opstellers hebben bewust de ambtsnaam Christus gebruikt. Ook het verbrijzelende werk, of zo je wilt het werk van voorbereiding is het werk van Christus. Daarom - en ik zeg niet dat jij dat zegt - mogen we mensen, zondaren nooit verwijzen naar Mozes, maar moeten we hen onverwijld tot Christus zenden.
De functie van de Wet in het stuk der dankbaarheid is anders dan die in het stuk der ellende, maar dat moeten we denk ik niet uit elkaar rafelen. In het stuk der verlossing is de Wet verbonden met de voldoening door Christus. Maar die drie hangen geheel samen. Als in de prediking mensen geen rust krijgen buiten de persoonlijke kennis van Christus door het waar zaligmakende geloof, dan zal wat we nu uiteen analyseren toch allemaal aan elkaar verbonden zijn en door de Geest van Christus geleerd worden en steeds meer geleerd worden.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)