Luther schreef:-DIA- schreef:We zien weinig vrucht, en we zien veel onkunde en onverschilligheid,
Vanzelf zal dat niet voor iedereen opgaan, maar wat we wel kunnen opmerken is dat de Heere weinig mensen bekeert.
DIA, je praat wel erg karig over de Heere. Ik zie juist onder jonge mensen wel dingen, naast de zorgen die er zijn, waar ik heel blij van word. Dat je ziet dat de Heere doorgaat in de geslachten. Dan hoor je het van deze, dan van die. En wat een wonder is dat.
Kan zijn, jonge mensen hebben nog een tere consciëntie. Maar je kunt ook niet alles wat zich als reformatorisch aandient gelijk een stempel
opdrukken, van: t is wel goed en t komt wel goed.
Ik weet wel dat er enorm veel godsdienst is, ook wel in onze kerken. We zijn niet uit onze godsdienst gevallen, dat blijkt wel.
Maar ik bedoel het waarnemen van die tere kinderlijke godsvreze, mensen die door God werden stilgezet, die kunnen vertellen, en niet alleen
hoe het moet, maar ook hoe het gaat, waar hun schuld is gebleven. Die weet hebben van een Goddelijke kwijtschelding, en dan bedoel ik niet
een gemoedelijke aandoening, maar een dieper innerlijk werk dat God begint. We kunnen daar zo schoon over lezen in het boekje van
prof. G. Wisse, De droefheid naar God. Dat wordt toch een afgezonderd volk dat met de wereld niet meer mee kan. Die ook een walg krijgen
van alle optochtelijke vroomheid.
Verder weet ik ook wel dat we niet in de binnenkamers kunnen zien, maar toch, als God werkt zal dat zeker openbaar komen. En er zijn er
ook die nog verwachting mogen hebben voor het late nageslacht.
Maar als je een indruk krijgt van de goedheid Gods, Zijn verdraagzaamheid, dat Hij de wereld en de godsdienst nog verdraagt en de prediking
nog wordt gehoord. Als we onze zonden aan afmakingen eens in het rechte licht zien. Als we dan opmerken dat het de goedertierenheden des
Heeren zijn dat we niet vernield zijn.
Zouden we dan karig denken van die God die Zijn volk een God is van volkomen zaligheid? Die het waard is gediend en gevreesd te worden,
al was er geen hemel en geen hel tot straf, maar waar de eer Gods teer op het hart gebonden wordt. Waar een overblijfsel nog van weet, en
bij tijden hun hoofd uit de gebreken mag opheffen, en in verwondering en aanbidding neervallen: Heere, dat U mij nog draagt. Als het wonder
eens een wonder mag worden.Dan krijgt God de eer en de ziel uit genade de zaligheid. Ik weet wel dat de mens die goedheid Gods van nature
niet kent. Niet weet wat het is om Hem eens oprecht te aanbidden.
Maar dat is geen karig denken van de Almachtige en eeuwige God. Neen! Al is het waar dat we nooit God naar waarde kunnen dienen.
Maar dan is het toch voor een volk: Uw vrucht is uit Mij gevonden.