Al lezend in wat oude meditaties die mijn vader ooit schreef, kwam ik de volgende overdenking voor de zaterdagavond tegen, welke ik hier toch ook nog eens wil doorgeven.
"We brachten het er weer slecht af deze week. Morgen is het weer Zondag, dan zullen de klokken weer luiden en de deuren van de kerken weer open gaan. Van dichtbij en van veraf zullen kerkgangers binnenstromen.
Maar, nog is ’t zaterdagavond. We zien terug op wat deze week passeerde. Ook deze week zegt de HEERE: “Ik weet uw werken....”
Ja, alles wat we deden of dachten is Hem bekend.
Hij heeft gezien dat we in een bus zaten tussen een vrolijk stel jongelui, dat schijnbaar bewust van eigen kracht en kunnen, de ene vloek na de andere alsof het “zo hoorde” in 't rond liet klinken.
We huiverden... Neen, helaas niet alleen om de smaad de Heere aangedaan, maar ook van vrees en schaamte toen we ’t Bijbelwoord: “Gij zult Mijn Getuigen zijn” indachtig werden. Nu, op dit ogenblik, midden in een volle bus eiste de Heere dat we CHRISTEN moesten zijn. Wat voelden we ons klein... Ja, ’s Zondags in de kerk, dan kunnen we uit volle borst zingen: “’k Zal met mijn ganse hart Uw eer, vermelden Heer!”
In ons hart overlegden we: misschien doen ze ’t nu wel niet meer, als een dwaas hadden we willen bidden: “Heere, laat die mensen nu niet meer zo vreselijk vloeken, zichzelf vervloeken.” O, snode gedachte om er van af te komen dat we onze mond zouden moeten openen. We waren bang uitgelachen te worden!
Weer klonk een vloek, en nog een!
In ons hart brandde het: Je hebt Christus niet lief, je kent Hem niet! Als men zo eens over je vader of moeder sprak of je vrouw of kind beledigde? En omdat ons geweten dwong, stelden we de vraag: “Mijnheer, kunt U dat vloeken nu niet laten?”
Een schampere lach en het antwoord: “Zo ben ik geboren!” was het gevolg. Men ging door, met praten en vloeken!
En, wij zwegen.
Morgen zitten we weer twee keer in de kerk. Welja, we zijn immers “Christenen”? We zien op alles wat gepasseerd is deze week. Neen, we hebben niet gevloekt. Maar als er over onzinnige, waardeloze dingen werd gezwetst... we zwegen! Ons leven was geen “levende brief Christi”. We hebben meer gepraat over “goeie dominees”, “mooie preken”, “mooi en slecht weer”, dan in onze ziel ervaren de kracht van ’t Woord des Heeren.
Hoeveel weken zijn zo al niet voortgesneld? Daarstraks lazen we nog het 1e hoofdstuk van de tweede brief van Petrus. Wat een rijkdom, vastheid, kennis en zekerheid straalt ons daaruit tegen! Geen fabelen, doch aanschouwers geweest van Christus’ majesteit...
Om onder de Dienst des Woords op te mogen gaan tot God “mijn God”, de bron van vreugde, is nodig dat diezelfde HEILIGE GEEST ons eerst laat zien dat we die Christus niet willen, dat we Hem best kunnen missen zonder dat dit hedendaagse leven iets aan kracht voor ons inboet! Als er geen ziekte, geen oorlogsdreiging, geen armoede, geen onvervuld verlangen, geen vrees voor ’t sterven bestond... zouden we die Christus dan nog begeren lief te mogen hebben?
Neen! Ronduit neen! We willen Hem niet! Als het Christen zijn u zo van zelf gaat, dan kent u Hem niet! Ja, misschien als een abstract van ouder op ouder traditioneel overgegane waanvoorstelling. Zo’n “Christus” wordt weggeslagen! En, evenmin een zekerheid en blijdschap, waarvan en waarop de verwachting is gevestigd van degenen die Hem kennen als de kracht van hun leven!
Laten we ons onderzoeken wat Hij voor ons betekent!
Kunnen we loslaten wat Hij ons afneemt of gebiedt los te laten?
Is er tijdens de Dienst des Woords een ingespannen gedachten en zielsconcentratie tussen wat de predikant zegt en wat er in Gods Woord staat? Is onze gave in overeenstemming met wat we kunnen geven voor de verbreiding van het Evangelie en de instandhouding van de Eredienst? Om een klein voorbeeld te geven wat we aan luxe, dus aan “rokerij”, “uitgaansdagje”, “verjaardag- avondjes”, contributie voor maatschappelijke instellingen of verenigingen waar we iets voor voelen, enz. uitgeven, ga zelf maar na en vul maar aan, komt dit gezamenlijke bedrag ook ten goede aan kerk, zending en wat meer in dienst van ’t Evangelie staat? Neen want dan waren de kerken schatrijk! En, ze zijn bijna alle arm. Dit bewijst dat het echte Christen-zijn in beleving niet zo veelvuldig voorkomt! Want... de liefde wordt getoond door de werken der dankbaarheid!
Slechts als we iets kwijt zijn, gaan we zoeken! Zolang we de Heere niet nodig hebben tot verzoening van onze zonden, vragen we niet of we beseffen niet wat we biddende vragen, omdat we niet weten wat bidden is. Slechts als de Heere (die, o wonder, altijd de eerste wil zijn, want anders zagen we ’t nooit!) ons laat zien wie we zijn, dan gaan we vragen, zoeken en als er geen antwoord komt, gaan we toch door! We kunnen niet ophouden, weten dat het nergens als bij Hem, HEM alleen te vinden is! Dan hoeven er geen tranen te rollen, maar wel is er in de eenzaamheid een geprangd gemoed, dat pleit en smeekt: “Heere, al durf ik ’t eigenlijk niet te vragen, want ’k tergde U reeds zolang, verkwik mijn ziel. Gedenk mij in mijn eenzaamheid, verstoot mij toch niet! Ja, dan ziet men ’t vlammend zwaard aan de ingang van ’t gesloten Paradijs en kan toch ook de ogen niet afwenden van Golgotha’s kruisheuvel.
Mijn ziel gans neergebogen, schrikt voor Uw, Heilig Recht!
Maar ook, want waar zou men elders heengaan? Gij weet mijn weg en hoe mijn wandel is! Wil naar Uw Woord, mijn dorre, voor U dode en altijd van U afzwervende ziel vervullen met Uw heil!
Dat we morgen zo, onrustig gemaakt met een begerig hart mogen vertoeven in het Huis des Heeren. Dan kon er wel eens weinig gesproken worden na afloop van de Dienst, maar veel overleggingen met het Woord des Heeren in stilheid des harten zou de Heere daar geen acht op slaan?"
Wijlen ds. G. de Pater