Waartoe dient ons Kerstfeest ?
Geplaatst: 26 dec 2012, 12:01
Waartoe dient ons Kerstfeest ?
Christus Kerk viert geen heilige dagen.
Alle dagen zijn voor Gods kind gelijk.
Sinds de schaduw door de Reformatie wegviel, kleeft er aan de dagen geen heiligheid meer.
En we zouden bastaardzonen van onze vaderen zijn,
indien de Gereformeerde Kerk in de onderscheiding der dagen terugviel.
Nochtans zijn er, naar onze menselijke beperktheid, toch wel dagen van gedachtenis.
Dagen, waarop naar aloude traditie, heel de Christenheid zich,
meer dan anders, bij de herdenking van machtige heilfsfeiten,
door het Genadeverbond, verenigd weet.
Niet alsof het wonder der Vleeswording en het mysterie van het lijden,
en het geheimenis der Opstanding en de verborgenheid van het Pinkstervuur,
niet elke morgen en elke avond voor Gods ingeleide kinderen schitteren moesten;
maar het vlees blijft zo vaak zwak en loom en traag,
ook al is de geest in ons door de Heilige Geest gewillig gemaakt.
Een belijdenis van die zwakheid is het alzo, zo er ook nu dagen van
bijzondere herdenking in stand bleven.
“Dagen van goede boodschap” noemde ik ze liefst,
met een woord aan de Heilige Schrift ontleend,
en voor die dagen van goede boodschap vroeg men telkens om lectuur,
vooral in afgelegen streken, waar geen vergadering rondom de rechtzinnige prediking samenkomt.
Waartoe dient ons Kerstfeest ?
Om Jezus weer, als bij manier van spreken, voor ons te doen geboren worden?
Looft dán nog liever de gestrengeren onder onze vaderen,
die, evenals veel Schotten nog, met elk “houden van de dagen” ook het Kerstfeest glippen lieten.
Of hadden ze geen gelijk?, dat Christus aldoor leeft?,
nu nog elk ogenblik troont in de hemel, van polsslag daarboven
in glorie zit aan de rechterhand Gods?,
en op aarde geboren wordt in mensenharten, niet op 25 december,
máár op elke dag en elk uur, waarop het God Drieënig belieft,
door Geestesgenade en bij Geesteslicht den Zoon der heerlijkheid
in het hart van een verloren zondaar te openbaren?
Nee, ons Kerstfeest ontleent dááraan zijn glans en glorie,
dat er dien vierdag een bepaald omschreven,
geheel bijzonder stuk uit Gods Woord, dat anders niet zo gepredikt wordt,
maar dat nu op de voorgrond treedt, door ieder gelezen, in alle bedehuizen aangehoord,
en in alle kringen van groten en kleinen verteld wordt.
Dit stuk nu van Gods Woord is een machtig en heerlijk stuk.
Het stuk van de Vleeswording des Woords.
“De Verborgenheid der godzaligheid is groot, God is geopenbaard in het vlees!”
Op dat Vlees worden van het Woord loopt alles aan.
Daarmeê eerst verkrijgt heel het genadewerk werkelijkheid.
Het Woord is Vlees geworden, dat is eindelijk,
eindelijk de rijkdom van het besluit Gods in zijn uitvoering ingetreden.
Hij was der vaderen wens. De van eeuwigheid Gezalfde. Hem was het lichaam bereid.
En zie, nu, met Zijn komst tot de aarde, begint de vervulling, de werkelijkheid van het heil.
Dat hier een verborgenheid te bewonderen valt, die niemand peilen kan,
maar een iegelijk te aanbidden heeft.
Dat God de Heere hier het wonder Zijner wonderen gewrocht heeft.
Het Woord is Vlees geworden!
En niet op uw dwepende mijmering, maar op het feit,
op het werkelijke van die Vleeswording komt het aan.
Vandaar dat de Gemeente des Heeren nu al deze eeuwen
op Kerstfeest in en bij Lukas één en twee heeft geleefd.
En daarom gaat nu op Kerstfeest jaar in jaar uit,
altoos weer diezelfde eenvoudige, schone, ware, heerlijke, machtige prediking uit,
juist om u uit uw ideeën en beschouwingen en twijfelingen
naar dat werkelijke, majestueuze doen van God Almachtig terug te roepen.
Dat ge goddeloos, verdoemelijk en in uzelven verloren zijt,
was en is helaas geen idee, maar een schrikkelijk feit, een ijzige werkelijkheid….
En daarom, wat u redden kan en zaligen, dat zijn geen beschouwingen,
dat zijn geen mythen, dat zijn geen overpeinzingen.
Nee, wat u red en zaligt, dat is alleen historie, een Goddelijk feit,
een van God Drieënig gewrochte, gans werkelijke gebeurtenis!
“Wat onze ogen aanschouwd en onze handen getast hebben van het Woord des levens!”
Zo werd het Woord Vlees!
Het Woord, dat is niet een gedachte; niet een denkbeeld;
niet een uitgang der lippen, nee, maar dat Woord, dat in den beginne bij God en God was.
De Eeuwige Zoon, met de Vader en de Heilige Geest medewezend,
mede-eeuwig, het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid.
En daarom kan een kind van God, dat nauwer leeft,
dan ook niet meer horen van die algemene fanfares op het Kerstfeest.
Hem walgt van dit brood der algemeenheden en der oppervlakkigheden.
En hij dorst weer naar het werkelijke heilsfeit,
en klemt zich weer aan de eenvoudige historie,
en kleeft met zijn ziel weer aan de verborgenheid der Godzaligheid,
en tuurt en staart maar aldoor op die feiten,
op die onuitsprekelijke daadzaken; op die ontvangenis;
op dat geboren worden; op dat een Kindeke zijn.
En nu, die diepte der Goddelijke liefde in Jezus saâmvattend
met die diepte der goddeloze onheiligheid in zijn eigen existentie,
o, nu gaat hem de dageraad van de eeuwige morgen voor zijn ziel op
en jubelt het alles daarbinnen: Mijn Goël, mijn Broeder, mijn Losser, mijn God!
Bron: Dr. Abraham Kuyper uit zijn serie van 4 boekjes “Dagen van Goede Boodschap”, deel 1: In den Kerstnacht
Christus Kerk viert geen heilige dagen.
Alle dagen zijn voor Gods kind gelijk.
Sinds de schaduw door de Reformatie wegviel, kleeft er aan de dagen geen heiligheid meer.
En we zouden bastaardzonen van onze vaderen zijn,
indien de Gereformeerde Kerk in de onderscheiding der dagen terugviel.
Nochtans zijn er, naar onze menselijke beperktheid, toch wel dagen van gedachtenis.
Dagen, waarop naar aloude traditie, heel de Christenheid zich,
meer dan anders, bij de herdenking van machtige heilfsfeiten,
door het Genadeverbond, verenigd weet.
Niet alsof het wonder der Vleeswording en het mysterie van het lijden,
en het geheimenis der Opstanding en de verborgenheid van het Pinkstervuur,
niet elke morgen en elke avond voor Gods ingeleide kinderen schitteren moesten;
maar het vlees blijft zo vaak zwak en loom en traag,
ook al is de geest in ons door de Heilige Geest gewillig gemaakt.
Een belijdenis van die zwakheid is het alzo, zo er ook nu dagen van
bijzondere herdenking in stand bleven.
“Dagen van goede boodschap” noemde ik ze liefst,
met een woord aan de Heilige Schrift ontleend,
en voor die dagen van goede boodschap vroeg men telkens om lectuur,
vooral in afgelegen streken, waar geen vergadering rondom de rechtzinnige prediking samenkomt.
Waartoe dient ons Kerstfeest ?
Om Jezus weer, als bij manier van spreken, voor ons te doen geboren worden?
Looft dán nog liever de gestrengeren onder onze vaderen,
die, evenals veel Schotten nog, met elk “houden van de dagen” ook het Kerstfeest glippen lieten.
Of hadden ze geen gelijk?, dat Christus aldoor leeft?,
nu nog elk ogenblik troont in de hemel, van polsslag daarboven
in glorie zit aan de rechterhand Gods?,
en op aarde geboren wordt in mensenharten, niet op 25 december,
máár op elke dag en elk uur, waarop het God Drieënig belieft,
door Geestesgenade en bij Geesteslicht den Zoon der heerlijkheid
in het hart van een verloren zondaar te openbaren?
Nee, ons Kerstfeest ontleent dááraan zijn glans en glorie,
dat er dien vierdag een bepaald omschreven,
geheel bijzonder stuk uit Gods Woord, dat anders niet zo gepredikt wordt,
maar dat nu op de voorgrond treedt, door ieder gelezen, in alle bedehuizen aangehoord,
en in alle kringen van groten en kleinen verteld wordt.
Dit stuk nu van Gods Woord is een machtig en heerlijk stuk.
Het stuk van de Vleeswording des Woords.
“De Verborgenheid der godzaligheid is groot, God is geopenbaard in het vlees!”
Op dat Vlees worden van het Woord loopt alles aan.
Daarmeê eerst verkrijgt heel het genadewerk werkelijkheid.
Het Woord is Vlees geworden, dat is eindelijk,
eindelijk de rijkdom van het besluit Gods in zijn uitvoering ingetreden.
Hij was der vaderen wens. De van eeuwigheid Gezalfde. Hem was het lichaam bereid.
En zie, nu, met Zijn komst tot de aarde, begint de vervulling, de werkelijkheid van het heil.
Dat hier een verborgenheid te bewonderen valt, die niemand peilen kan,
maar een iegelijk te aanbidden heeft.
Dat God de Heere hier het wonder Zijner wonderen gewrocht heeft.
Het Woord is Vlees geworden!
En niet op uw dwepende mijmering, maar op het feit,
op het werkelijke van die Vleeswording komt het aan.
Vandaar dat de Gemeente des Heeren nu al deze eeuwen
op Kerstfeest in en bij Lukas één en twee heeft geleefd.
En daarom gaat nu op Kerstfeest jaar in jaar uit,
altoos weer diezelfde eenvoudige, schone, ware, heerlijke, machtige prediking uit,
juist om u uit uw ideeën en beschouwingen en twijfelingen
naar dat werkelijke, majestueuze doen van God Almachtig terug te roepen.
Dat ge goddeloos, verdoemelijk en in uzelven verloren zijt,
was en is helaas geen idee, maar een schrikkelijk feit, een ijzige werkelijkheid….
En daarom, wat u redden kan en zaligen, dat zijn geen beschouwingen,
dat zijn geen mythen, dat zijn geen overpeinzingen.
Nee, wat u red en zaligt, dat is alleen historie, een Goddelijk feit,
een van God Drieënig gewrochte, gans werkelijke gebeurtenis!
“Wat onze ogen aanschouwd en onze handen getast hebben van het Woord des levens!”
Zo werd het Woord Vlees!
Het Woord, dat is niet een gedachte; niet een denkbeeld;
niet een uitgang der lippen, nee, maar dat Woord, dat in den beginne bij God en God was.
De Eeuwige Zoon, met de Vader en de Heilige Geest medewezend,
mede-eeuwig, het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid.
En daarom kan een kind van God, dat nauwer leeft,
dan ook niet meer horen van die algemene fanfares op het Kerstfeest.
Hem walgt van dit brood der algemeenheden en der oppervlakkigheden.
En hij dorst weer naar het werkelijke heilsfeit,
en klemt zich weer aan de eenvoudige historie,
en kleeft met zijn ziel weer aan de verborgenheid der Godzaligheid,
en tuurt en staart maar aldoor op die feiten,
op die onuitsprekelijke daadzaken; op die ontvangenis;
op dat geboren worden; op dat een Kindeke zijn.
En nu, die diepte der Goddelijke liefde in Jezus saâmvattend
met die diepte der goddeloze onheiligheid in zijn eigen existentie,
o, nu gaat hem de dageraad van de eeuwige morgen voor zijn ziel op
en jubelt het alles daarbinnen: Mijn Goël, mijn Broeder, mijn Losser, mijn God!
Bron: Dr. Abraham Kuyper uit zijn serie van 4 boekjes “Dagen van Goede Boodschap”, deel 1: In den Kerstnacht