Posthoorn schreef:-DIA- schreef:Posthoorn schreef:Tja -DIA-, dat is natuurlijk hét probleem van de PKN. Dat was je toch al bekend zeker?
Maar waarom zwijgt iedereen dan?
Omdat het in de PKN weinig zin heeft om je stem te verheffen.
Maar zouden ze toch niet terug moeten naar de vanouds aangenomen leer? Denk aan mannen als
Bogernan? Was die dan toch te scherp? Men kan er dan wellicht geen zin in hebben, maar het is ook
waar te nemen wat het loslaten van de belijdenisgeschriften toe leidt.
Er is schier een grenzeloze leervrijheid. Kan dat nu overeenstemmen met de leer die in onze
Vaderlandse kerk heeft geklonken?
Zou hier ook niet de oorzaak liggen dat in 1834 ds. H. de Cock de kerk is uitgezet, en de kerk is
gescheurd en verdeeld? En denk ook aan ds. Ledeboer?
Ik weet wel dat er na 1834 weer getrouwe predikers zijn geweest in de Vaderlandse kerk, maar ik denk
niet dat, ondanks hun getrouwe prediking naar hen is geluisterd op meerdere vergaderingen.
En zegt ook het Woord niet:
Als Mijn volk zich zal schuldig kennen zal ik tot mijn plaats wederkeren?
Maar is dan
ondanks deze Waarheid het doorgaan op deze weg wel heilzaam? Ligt op de manier
in feite de weg niet open voor een Antichristelijke leer?
En aangaande de afscheiden kerken, die gaan ook niet vrijuit:
Als Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den
koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen.
Want Ik zal Efraïm zijn als een felle leeuw, en den huize van Juda als een jonge leeuw; Ik, Ik zal verscheuren en henengaan;
Ik zal wegvoeren, en er zal geen redder zijn. Ik zal henengaan en keren weder tot Mijn plaats,
totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij
Mij vroeg zoeken.
En in Hosea 6:
Wat zal Ik u doen, o Efraïm! wat zal Ik u doen, o Juda! dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk,
en als een vroegkomende dauw, die henengaat. Daarom heb Ik hen behouwen door de profeten;
Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds; en uw oordelen zullen voortkomen aan het licht.
Want Ik heb lust tot weldadigheid, en niet tot offer; en tot de kennis Gods, meer dan tot brandofferen.
Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld.
Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed.
Gelijk de benden der straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap der priesteren; zij
moorden op den weg naar Sichem, waarlijk, zij doen schandelijke daden.
Ik zie een afschuwelijke zaak in het huis Israëls; aldaar is Efraïms hoererij, Israël is verontreinigd.
Ook heeft hij u, o Juda! een oogst gezet, als Ik de gevangenen Mijns volks wederbracht.