Verklaring Ezechiël 16 vs 53-55
Geplaatst: 29 aug 2011, 22:28
In Ezechiël 16 staat het volgende:
53 Als Ik haar gevangenen wederbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sódom en haar dochteren, en de gevangenen van Samaria en haar dochteren, dan zal Ik wederbrengen(66) de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar.
54 Opdat gij uw schande draagt, en te schande gemaakt wordt, om al hetgeen gij gedaan hebt, als gij haar(67) troosten zult(68).
55 Als uw zusters, Sódom en haar dochteren, zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders Samaria en haar dochteren zullen wederkeren tot haar vorigen staat, zult gij ook en uw dochteren wederkeren tot uw vorigen staat.
De kanttekeningen zeggen hierover het volgende:
66) dan zal Ik wederbrengen
Dat is, nimmermeer. Want Sodom en Samaria waren gans uitgeroeid zonder enige hoop van in haar vorigen staat hersteld te worden; alzo in Ezech. 16:55. Versta dit met uitneming van degenen, die God uit genade verkoren had, tot een heilig zaad en een overblijfsel zijner kerk, van welke zie onder Ezech. 16:60.
67) haar
Te weten Sodom en Samaria.
68) troosten zult.
Dat is, in hare plagen, die zij ontvangen hebben, verlichten, als zij zullen inzien dat gelijke zonden gelijke plagen krijgen. Vergelijk boven Ezech. 14:22.
Dit is eveneens het gevoelen van Matthew Henry.
Met name kanttekening 66 komt bij mij nogal over als een poging om de tekst in het theologische denkraam te houden. Zijn hierover nog andere verklaringen of verklaringen die deze kanttekening ondersteunen?
53 Als Ik haar gevangenen wederbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sódom en haar dochteren, en de gevangenen van Samaria en haar dochteren, dan zal Ik wederbrengen(66) de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar.
54 Opdat gij uw schande draagt, en te schande gemaakt wordt, om al hetgeen gij gedaan hebt, als gij haar(67) troosten zult(68).
55 Als uw zusters, Sódom en haar dochteren, zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders Samaria en haar dochteren zullen wederkeren tot haar vorigen staat, zult gij ook en uw dochteren wederkeren tot uw vorigen staat.
De kanttekeningen zeggen hierover het volgende:
66) dan zal Ik wederbrengen
Dat is, nimmermeer. Want Sodom en Samaria waren gans uitgeroeid zonder enige hoop van in haar vorigen staat hersteld te worden; alzo in Ezech. 16:55. Versta dit met uitneming van degenen, die God uit genade verkoren had, tot een heilig zaad en een overblijfsel zijner kerk, van welke zie onder Ezech. 16:60.
67) haar
Te weten Sodom en Samaria.
68) troosten zult.
Dat is, in hare plagen, die zij ontvangen hebben, verlichten, als zij zullen inzien dat gelijke zonden gelijke plagen krijgen. Vergelijk boven Ezech. 14:22.
Dit is eveneens het gevoelen van Matthew Henry.
Met name kanttekening 66 komt bij mij nogal over als een poging om de tekst in het theologische denkraam te houden. Zijn hierover nog andere verklaringen of verklaringen die deze kanttekening ondersteunen?